Spelling, grammatica en interpunctie meebeoordelen op eindexamens?


MOTIE VAN DE LEDEN JAN JACOB VAN DIJK EN JASPER VAN DIJK Voorgesteld 31 maart 2010
“overwegende, dat een verbetering van de kwaliteit van taal en rekenen het best kan worden bereikt indien de verantwoordelijkheid hiervoor integraal wordt gedeeld binnen de onderwijsinstelling;
overwegende, dat de commissie-Meijerink ervoor heeft gepleit om de verantwoordelijkheid voor het behalen van de referentieniveaus niet alleen bij de docenten Nederlands en wiskunde neer te leggen;
constaterende, dat het in theorie mogelijk is, een voldoende te halen voor een centraal eindexamenonderdeel, niet zijnde Nederlands, terwijl de beantwoording qua spelling en grammatica ver beneden peil is;
overwegende, dat dit strijdig is met de eerdergenoemde integraliteit en het doel van het verhogen van het niveau van de taalvaardigheden van de leerlingen;
verzoekt de regering te bevorderen dat correcte spelling en grammatica op enigerlei wijze meetellen in de beoordeling van elk centraal eindexamenonderdeel,”

motie van Jan Jacob van Dijk (CDA) en Jasper van Dijk (SP)


MOTIE VAN DE LEDEN JAN JACOB VAN DIJK EN JASPER VAN DIJK gewijzigde dictum (met zeer brede steun aangenomen)
“verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre correcte spelling en grammatica op enigerlei wijze kan meetellen in de beoordeling van elk centraal eindexamenonderdeel en de Kamer daarover te informeren”

gewijzigde motie; persoonlijk bericht van Jasper van Dijk


“De staatssecretaris is het niet eens met de door Jan Jacob van Dijk (CDA) en Jasper van Dijk (SP) ingediende motie over het foutloze centraal schriftelijk examen. ‘Mijn voorkeur gaat ernaar uit dat scholen dat zelf beslissen.’ Als het aan Van Bijsterveldt ligt, kiezen scholen zelf of ze taalfouten in een biologie- of aardrijkskunde examen meetellen, of dat de leraren puur toetsen op de inhoud van het geëxamineerde vak.”

Marieke van Twillert (1 april 2010). Taalfouten op het eindexamen uit den boze. NRC onderwijsblog


Deze pagina is een werkdocument, werk in uitvoering, naar aanleiding van een motie van CDA en SP om taalverzorging mede tot uitdrukking te brengen in eindexamenresultaten, en ter voorbereiding van een kort artikel. [Het is het hoofdartikel geworden in het septembernummer van Examens. Tijdschrift voor de Toetspraktijk: Ben Wilbrink, Denny Borsboom en Michel Couzijn: Spelling, grammatica en interpunctie meebeoordelen op eindexamens? 2010, 7, 5-9 concept-versie]. Hier direct beneden een schetsje voor de opbouw van het artikel, en een allereerste tekstversie (‘kladje’).

De oorspronkelijke motie is aangehouden, en in gewijzigde vorm alsnog door de Tweede Kamer aangenomen: de strekking van de aangenomen motie is om te onderzoeken of een dergelijke maatregel mogelijk is, dus niet ook al om hem te nemen.


Mogelijke opbouw van artikel


  1. Achtergrond en aanleiding (taal en rekenen, Meijerink, kameroverleg, motie) (waaruit is eigenlijk die onrust over gebrekkige taalverzorging ontstaan, is dat uniek voor de laatste jaren, of kwam dat doorheen de voorgaande eeuw ook telkens voor)
  2. Primaire bezwaren (BON Taalfouten altijd aanrekenen? Haagse daadkracht, morrelen aan examens, introduceren van bron van partijdigheid, kwetsbaarheid voor beroepsprocedures, praktische onuitvoerbaarheid, aantasting validiteit examenonderdelen)
  3. Taalverzorging: hoe staat het daar eigenlijk mee, wat zijn de empirische gegevens, aan welke ontwikkellingen is eventueel gebrekkige taalverzorging toe te schrijven (en moet je dáár dan niet wat aan doen, ipv aan de eindexamens te morrelen), wat is het belang van taalverzorging in het dagelijks leven, schiet het onderwijs hierin dan tekort?
    • Waar hebebn we het over? Een cursus spelling en grammatica voor volwassenen bij een instelling voor schriftelijk onderwijs: 16 uur per week, drie maanden.
    • Ik wijs op een direct verwante misvatting dat op de arbeidsmarkt communicatieve vaardigheden geweldig belangrijk zouden zijn: dat zijn ze niet, het gaat om de vakkennis en vakervaring, en pas bij kandidaten met gelijke kennis kan een werkgever kiezen voor de beter gebekte kandidaten (tenminste, sommige werkgevers denken dat zij dat kunnen zien)
    • Wat is de taalvaardigheid van leerkrachten? Zijn daar empirische gegevens over? Een basisvoorwaarde voor uitvoerbaarheid van het idee van vDijk en vDijk is immers dat leerkrachten, andere dan neerlandici, in staat zijn de taalverzorging van hun leerlingen te bevorderen.
  4. Toetstechnische aspecten (is taalverzorging op zich goed te toetsen in een speciaal daartoe ontwikkelde toets voor 16-18 jarigen, en welke eisen stelt dat dan aan het voorafgaande onderwijs; wanneer is het zinvol/onzinnig om taalverzorging in het eindoordeel van examenwerk mee te wegen; en als zoiets zinvol kan zijn, dan ook voor bijzondere groepen zoals leerlingen met Nederlands als tweede taal, dyslectici; wat zijn de mogelijke gevolgen wanneer scholen verschillend omgaan met taalverzorging in het schoolonderzoek mee te laten wegen)


kladje van artikel


Begin april van dit jaar lag er in de Tweede Kamer een motie die vroeg fouten in spelling en grammatica in eindexamenwerk over de hele breedte mee te rekenen in de eindcijfers. De indieners, Jan Jacob van Dijk (CDA) en Jasper van Dijk (SP), zagen dit als de logische sluitsteen op de wens van de commissie Meijerink dat taal en rekenen niet alleen de zorg van de docenten wiskunde en Nederlands horen te zijn, maar van alle docenten. De NRC berichtte over de motie op 1 april, wat tot het vermoeden leidde dat hier sprake was van een intelligente 1 aprilgrap, ook al omdat staatssecretaris Van Bijsterveldt het een beter idee leek dat iedere school zelf maar uitmaakte of fouten in de taal in de cijfers voor geschiedenis etc. meegerekend zouden worden, of niet. Sommige ideeën gaan zozeer in wat verstandig examenbeleid is, dat ze niet serieus zijn te nemen. De ontstane discussie over de verdienste van deze motie brachten de indieners ertoe te tekst te wijzigen, en slechts om een onderzoek te vragen naar de mogelijkheden om fouten in correct taalgebruik mee te rekenen in alle eindexamenonderdelen. En zo gebeurt: de motie is aangenomen met alleen CU en SGP tegen.


De achtergrond van de motie is het beeld dat in de media is gerezen over onderwijs dat tekortschiet in het bijbrengen van basale reken- en taalvaardigheden. Nu is het door de eeuwen heen altijd al zo geweest dat onderwijsprestaties als zorgelijk afnemend werden gezien, dus kreeg de 'Commissie Meijerink' de opdracht om na te gaan of empirische gegevens de beeldvorming ondersteunen. Voor het MBO: “Onderzoekers constateren dat er te weinig onderwijsaanbod in taalvaardigheid is; er wordt te weinig tijd aan taalvaardigheid besteed, de aanpak is niet functioneel genoeg en de eindtermen Nederlands zijn vaag of niet omschreven.” Voor de hele breedte van het onderwijs steunen de empirische gegevens de beeldvorming niet — wat niet wil zeggen dat alles OK is — al zijn er voor het MBO en HBO maar weinig onderzoeken beschikbaar. En de problemen die er zijn, zijn bepaald breder dan alleen spelling en grammatica. Het rapport van de commissie, in zeer korte tijd opgesteld, geeft een nuttig overzicht, en niet te vergeten een uitwerking van spellingniveaus. Merk op dat de commissie geen aanbeveling doet om spelling en grammatica ook bij andere vakken dan Nederlands mee te beoordelen eindexamens.


Er is dus enige zorg over spelling grammatica. Maar ligt het dan voor de hand om maatregel in de sfeer van de eindexamens te nemen? Moormann beschrijft in 1936 dat zijn leerlingen vooral in proefwerken van andere vakken de ergerlijkste spellingfouten maakten. Maar door de betreffende docenten te vragen de belangrijkste fouten te noteren, kon hij de leerlingen in de eigen lessen Nederlands daarop bijspijkeren, met goede gevolgen voor het correcte Nederlands in eindexamenwerk. Moormann kon dat doen in de schaarse uren Nederlands die in klas 4 en 5 beschikbaar waren: twee uren! De door Moormann beschreven aanpak is evident de juiste benadering, want een didactische, van de problematiek. Zolang niet bewezen is dat dit onvoldoende is, is een Algemene Maatregel van Bestuur die sleutelt aan de eindexamens ongewenst. In 1962, 'Didactische handleiding voor de leraar in de moedertaal,' ligt er de volgende uitspraak van een commissie van neerlandici onder voorzitterschap van Van Dis:



Het Moormann-argument, als ik dat zo mag noemen, is een argument dat sterk genoeg is om pogingen om te gaan sleutelen aan de eindexamens te stoppen. Er zijn meer van dergelijke argumenten, vanuit verschillende invalshoeken, in het volgende kort te kenmerken. Wellicht zijn er ook argumenten die pleiten vóór beoordeling van spelling, interpunctie en grammatica in eindexamenwerk: tenslotte is het zo dat in het huidige eindexamen Nederlands VWO bij de samenvatting zondigen tegen spelling en grammatica strafpunten oplevert. Overigens is over het meebeoordelen van spelling in de samenvatting een discussie gevoerd waarin de meningen van de neerlandici verdeeld bleken.


Het is verstandig om voor een overwogen ingreep in de examens, goed te inventariseren wat precies het probleem is waarvoor de ingreep een oplossing moet bieden. Nu is het zo dat in het centraal schriftelijk eindexamen Nederlands havo-vwo wel degelijk een beoordeling op spelling en grammatica plaatsvindt. Maar helaas is het ook zo dat over de resultaten van deze beoordeling op spelling geen empirische gegevens beschikbaar zijn, althans niet in de publieke verslaglegging van het Cito. Dan blijft het dus gissen of in dit eindexamenonderdeel er sprake is van goede taalverzorging, tekortschietende taalverzorging, of misschien van gebrekkige taalverzorging bij een klein deel van de kandidaten. Hoe dat ook zij, als de taalverzorging goed is, is er geen reden om toetsing erop aan te scherpen; als deze onder de maat is, schiet het onderwijs tekort en zijn daar maatregelen nodig, niet in het eindexamen. Als niemand het weet, ook de commissie Meijerink doet er geen uitspraak over, waarom dan denken aan meebeoordelen van taalverzorging voor alle onderdelen van de eindexamens? Moormann merkt al in 1936 op dat de ergerlijke taalfouten in proefwerken voor andere vakken het gevolg zijn van toegestane slordigheid, omdat dezelfde leerlingen bij het vak Nederlands wel goed blijken te spellen. Als dit ook geldt voor het huidige onderwijs, maar ook daar missen we de empirische gegevens over, dan ligt het niet echt voor de hand om daar iets aan te willen doen via een exameningreep.


Het voorstel om taalverzorging bij alle examenonderdelen bij de beoordeling te betrekken, roept bij lezers die hun methodologie (De Groot, 1961) kennen de tegenvraag op: zijn er niet juist maatregelen nodig om te voorkomen dat taalverzorging onbedoeld de beoordeling van het gemaakte werk beïnvloedt? Dit is een interessante spanning. Hoe lossen we die op? Een mogelijkheid is de volgende. Het is niet onwaarschijnlijk dat de slechter spellende leerlingen in hun schoolloopbaan zowel als in hun examenwerk onbedoeld meebeoordeeld zijn op hun slechtere spellingvermogen; het is evenmin onwaarschijnlijk dat zij daardoor onevenredig zijn benadeeld door wat je zou kunnen noemen een omgekeerd Pygmalion in the classroom effect. De voorzichtige positie is dan: ieder voorstel om taalverzorging nadrukkelijk mede in de beoordeling van examenwerk te betrekken, zal moeten onderbouwen dat op deze manier geen extra nadeel wordt berokkend aan leerlingen die in hun onderwijsloopbaan al zijn benadeeld door onbedoelde meebeoordelen van hun minder perfecte taalverzorging (halo-effect, zie De Groot).


Is het, met de bedoeling om taalverzorging mede te beoordelen, mogelijk om dat behoorlijk te doen, en zo ja, hoe dan? In het huidige CSE wordt het onderdeel samenvatting ook beoordeeld op spellingfouten, en wel letterlijk zo: het aantal gemaakte fouten wordt geteld, en vertaald in strafpunten die van het puntentotaal afgaan. Dit is wel heel erg traditioneel gedacht, en lijkt voorbij te gaan aan een meer bedachtzame beschouwing van wat het is om de spelling behoorlijk te beheersen, en hoe dat valt te beoordelen. Een eerste probleem met het tellen van fouten is dat er verschillen van inzicht zullen bestaan over wat in concrete gevallen correct is of niet: goed Nederlands is niet hetzelfde als goed rekenen (bv.: ANS, p. 24). De oplossing die door neerlandici wordt besproken is het keizen van standaard, om deze meningsverschillen uit te sluiten. Een standaard kan goede diensten bewijzen in het onderwijs, maar is voor de beoordeling in eindexamens geen oplossing: vasthouden aan een gekozen standaard, waar afwijkingen verdedigbaar zijn, is een evident willekeurige behandeling van de eindexamenkandidaten. Belangrijker is misschien het probleem dat het beoordelen van spelfouten in werk dat iets anders beoogt te toetsen, op ongestandaardiseerde wijze gebeurt. Om daar een aspect van te noemen (zie ook Van der Velde, 1956, p. 342 e.v.): de kandidaat die weet op spelling te worden beoordeeld, zal haar bewoordingen zo proberen te kiezen dat zich geen spellingproblemen voordoen. Waar het &toetsen op spelling’ dan in feite op neerkomt is het testen op de taalvaardigheid om spellingproblemen te omzeilen. Kortom, als taalverzorging een onderwerp is dat in het CSE aan de orde moet komen, dan zou dat in een gerichte toets moeten gebeuren, waarin niet aantallen fouten worden geteld, maar de juiste toepassing van spellingregels. Kandidaten moeten dus de juiste spelling kunnen geven, met de verklaring ervoor. Regelkennis. De spelling van bastaardwoorden, en meer esoterische spellingkwesties, horen in een eindexamen V.O. niet thuis, maar verdienen in het onderwijs zelf de nodige aandacht.


Wat de integriteit van de eindexamens aangaat, is misschien het belangrijkste punt dat meebeoordelen van taalverzorging leidt tot aantasten van de validiteit van ieder van de afzonderlijke examenonderdelen, en daarmee van het examen in zijn geheel. Natuurlijk is het mogelijk om voor taalverzorging van al het examenwerk een afzonderlijk cijfer te geven, en dat mee te laten wegen in het eindcijfer voor Nederlands. Dat lost zeker een deel van het probleem op, als de logistiek ervan uitvoerbaar zou blijken. Maar dat neemt niet weg dat kandidaten weten dat alles wat zij over natuurkunde opschrijven, ook op taalverzorging zal worden beoordeeld. Hun aandacht zal dus verdeeld zijn over natuurkunde en het Nederlands; zouden ze dat niet doen, dan benadelen zij zichzelf, tenzij de maatregel van meebeoordelen niets voorstelt — en een maatregel die niets voorstelt, zal de wetgever niet willen nemen. Met die verdeelde aandacht, wat is dan de validiteit van de natuurkundige verklaringen die ze opschrijven? Is dat een marginale kwestie? Wie dat meent, mag kandidaten die op zo'n marginale kwestie menen gezakt te zijn, uitleggen dat het maar een marginale kwestie is.


Tot het laatst bewaard, maar uiteindelijk beslissend: meebeoordelen van zaken buiten datgene wat een specifiek examenonderdeel bedoelt te toetsen, tast de rechtsbasis van het examen aan. Slordig omgaan met het examen zal leiden tot beroepszaken waarvan de uitkomst voorspelbaar is: veroordeling van de inbreuk op wat voor een behoorlijk examen is vereist. Job Cohen (1981) heeft goed beschreven wat de eisen zijn die in juridische zin gelden voor afsluitende toetsen en examens. Om een belangrijk punt te noemen: de kandidaten mogen verwachten dat een eindexamen natuurkunde gaat over natuurkunde, niet tevens over goed Nederlands.


Conclusie/afsluiting

In het CSE is het niet mogelijk om op behoorlijke wijze examenwerk mede op spelling en grammatica te beoordelen, anders dan in een daarop gerichte toets. Wat in het CSE niet realiseerbaar is, mag in het schoolonderzoek zeker niet gebeuren. Goede taalverzorging — wat iets anders is dan foutloze taalverzorging — is van groot belang, maar moet een zaak van aanhoudende zorg in het onderwijs zelf zijn. Bij dat laatste hoort ook dat alle leerkrachten hun taal goede verzorgen, de taalverzorging van de leerlingen in de gaten houden, en bij werk waar geen tijdsdruk op staat — huiswerk, geen proefwerken — redelijke taalverzorging eisen voor in te leveren werk.


Schoonen, R. (1999). De samenvatting als leesprestatie: de rol van taal, tekstkwaliteit, onderwerp en scoring. Gramma/TTT, Tijdschrift voor Taalwetenschap, 3, 237-262. [nog opzoeken]


Voor de samenvatting van een eerdere uitvoerige discussie over spellingfouten in examens, zie HIER (Eva Tol-Verkuyl en de reactie van Margot de Wit).



[Nog zoeken naar verspreide bronnen voor empirisch materiaal, bijv. - Reactie Levende Talen op het ontwerpadvies Bruggen tussen Natuur en Maatschappij van de profielcommissies N&T / N&G en E&M / C&M] levendetalen.nl/docs
Helge Bonset & Mariëtte Hoogeveen (2009). Spelling in het basisonderwijs Een inventarisatie van empirisch onderzoek. SLO. pdf
Helge Bonset; Martine Braaksma. Een inventarisatie van onderzoek van 1997 tot en met 2007. SLO In samenwerking met: Instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam, Nederlandse Taalunie, Stichting Lezen. pdf]


Mijn voornemen is om dit benadrukken van wat in didactisch jargon taalverzorging heet, in een breed kader te plaatsen. Er is namelijk bepaald meer aan de hand dan alleen een voor de hand liggende maatregel om onvrede over gebrekkige taalverzorging te dempen door strenger te examineren. Ga maar na:


Overigens zijn er in de examens voortgezet onderwijs wel meer problemen rond de vaardigheid in het Nederlands. In een recente draad op het BON-forum (hier) :





Taalfouten altijd aanrekenen? Haagse daadkracht.


[de volgende tekst is op 2 april geplaatst op het forum van BON; ik laat de reacties achterwege, zie daarvoor de draad op de website van BON. Let op de posts van Couzijn, met voorbeelden van gebrekkige taalverzorging]


De NRC bericht op 1 april over een motie van Jan Jacob van Dijk (CDA) en Jasper van Dijk (SP) dat taalfouten op eindexamens, ook bij andere vakken dan Nederlands, in de beoordeling moeten worden betrokken. De kandidaten moeten foutloos Nederlands schrijven. Dit moet een verhaal zijn dat alleen op 1 april bestaat.


Misschien hebben de Van Dijken wel eens een Nationaal Dictee gezien, of eraan deelgenomen? Foutloos Nederlands bestaat niet, in ieder geval niet in eindexamenwerk. Een wiskundige bewijsvoering beoordelen op correcte grammatica Nederlands? Jan Jacob en Jasper moeten van Mars komen.


Van Bijsterveldt is hier de weg ook kwijt, ook al wijst ze de motie af. De NRC:



De deuren worden hier wagenwijd opengegooid naar willekeur. In onze eindexamens. Die kandidaten zijn toch al bloednerveus, krijgen ze deze idiotie er ook nog bij.


Maar, is dan een voor hand liggend tegenargument, als er bij natuurkunde rekenfouten worden gemaakt, dan is dat toch ook fout? OK, daar valt over te praten, maar voorzover inzicht in natuurkunde toch echt iets anders is dan rekenvaardig zijn, gaat het niet aan om natuurkundewerk te beoordelen op rekenfouten.


Maar, we kunnen toch gewoon met elkaar afspreken om taalfouten altijd in de beoordeling mee te nemen? Ja, dat kun je afspreken, maar dat moet je niet willen afspreken. Wie gaat die fouten Nederlands beoordelen? Hoe ga je dat oordelen combineren met dat van het 'echte' vak waarover het examenonderdeel gaat? En hoe krijgen we het voor elkaar dat verschillende beoordelaars tot vergelijkbare oordelen komen? Welke leraren kunnen zelf 'foutloos Nederlands' schrijven? Ja, als het proefstukje maar kort en eenvoudig genoeg is, en er geen afleiding is, dan kunnen ze dat wel.


Ik heb zelf heel wat beroerd Nederlands geschreven. Waarom? Omdat ik in die teksten probeerde lastige onderwerpen begrijpelijk te maken. Dat is ongeveer net zo'n mentale knoop als die bij examenkandidaten. Die hebben echt geen bijzondere aandacht voor 'foutloos Nederlands.' Dat mag ook niemand van vragen, dat verstoort het behoorlijk examineren van het vak waar het wèl over gaat.


De NRC meldt dat Jasper van Dijk zich wel bewust is van een en ander:



Wel, Jasper, je moet er zelf maar op reageren, ik ben van de 'toetspolitie.' Je wilt dus ergens grenzen leggen tussen wat nog wel, en wat niet meer redelijk is bij het bestarffen van taalfouten. Dit kun je niet maken, het tart de normen die internationaal geaccepteerd zijn waar het gaat om kwaliteit van tests en toetsen, bv.:


Deze motie is een misslag, dat kan gebeuren, is ook niet erg. Ik waardeer het enorm dat politici de moed hebben om zich uit te spreken over lastige zaken, en dat pakt natuurlijk ook wel eens verkeerd uit. Heroverweeg de zaak, en trek dan die motie terug.

De motie is aangehouden, inhoudelijk gewijzigd naar een verzoek om een en ander uit te zoeken, opnieuw ingediend en aangenomen. Meer hierover, zie beneden.


Ik heb geprobeerd de tekst van de motie te achterhalen, maar moet het helaas doen met het bericht in de NRC. [maar zie http://www.ikregeer.nl voor kamerstukken, en de motie vDijk vDijk: http://static.ikregeer.nl/pdf/KST142163.pdf]


Het kader waarin dit bizarre examenvoorstel figureert is dat van de in behandeling zijnde Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, zie hier. Het gaat hier om een werkelijk gruwelijke wet, overlopend van de goede bedoelingen, maar waarin gewenste kwalitatieve ontwikkelingen in het onderwijs afgedwongen worden door wet- en regelgeving die dwars door al bestaande en behoorlijk complexe wetgeving heen scheurt. Als dit gedrocht ooit door de Eerste Kamer komt, zal er nog een hoop spektakel in het onderwijsveld volgen, over de rug van heel, heel veel leerlingen. Mijn vraag naar toepasselijke jurisprudentie heeft geen betrekking op de zee van wantoestanden die in de toekomst op basis van deze wet zijn te verwachten (ook de leden van de Tweede Kamer zien dat aankomen, lees de nota n.a.v. het verslag, waarin de staatssecretaris zich uitput in bezweringsformules voor alle al gesignaleerde mogelijkheden waarop zaken scheef kunnen gaan lopen), maar alleen op het idee om beheersing van vak A ook te toetsen bij examineren van B, C en D. Extreem voorbeeld: een leerling die ook Duits als eindexamenvak doet, een uur voor aanvang van het examen wiskunde meedelen dat zij het werk in het Duits moet maken. Als dit een absurd voorbeeld is, en de motie vDijk vDijk niet, waarom is meetoetsen op Nederlands bij het examen wiskunde of Engels dan niet absurd?




Michel Couzijn comment-55067


In de taalkunde worden (op aangeven van Chomsky en Hymes) 'competence' en 'performance' onderscheiden. In de context van deze discussie zou je die kunnen opvatten als:


Natuurlijk is er een verschil tussen competence en performance. Bij Nederlands weet een aantal leerlingen desgevraagd beter te spellen c.q. formuleren dan bij andere vakken. Systeemscheiding, noemen we dat.

Het is echter de vraag hoe dit probleem aan te pakken. De motie Van Dijk & Van Dijk grijpt aan op de performance: die moet door externe prikkels aangestuurd worden, dichter bij het niveau van de competence worden gebracht.

Maar er is ook veel voor te zeggen om voor alle leerlingen éérst het niveau van de competence zelf aan te pakken: de kennis over en de beheersing van eisen t.a.v. spelling en formulering. Want als die kennis en die beheersing er überhaupt niet of nauwelijks is, dan valt die bij biologie en geschiedenis ook niet af te dwingen.

Gezien het belabberde kennisniveau t.a.v. taal waarmee leerlingen jaar in, jaar uit probleemloos bevorderd worden en slagen voor hun examen, denk ik dat het met die 'competence' behoorlijk mis is.

Bovendien hebben externe prikkels geen zin als de interne motivatie wordt ondermijnd door leraren en andere volwassenen die zichtbaar geen biet geven om correct taalgebruik.


Michel Couzijn comment-55119 : voorbeelden


Bachelors in opleiding tot leraar zinnen schrijven als "Heb je jouzelf wel eens afgevraagt hoe het komt dat je moe word of juist wakker ligt in bed? (. . .) Als je iemand in een donkere kamer stopt zonder ramen, word hij nog steeds moe ’s avonds en gaat hij slapen (. . .) Deze klok verteld je waarneer je moet gaan slapen". Of: "Er wordt ook meer melanine geproduceert als je in de zon ligt, daarom wordt je bruin in de zon. (. . .) Als je zwart haar hebt wilt dat niet zeggen dat je meer melanocyten hebt."

Let wel: deze teksten zijn met de nodige aandacht geschreven en met gevoel voor zinnen die de beoogde onderbouwleerlingen begrijpen. Het mankeert aan de technische vaardigheden van spelling en formulering, en de attitude dat de tekst wat deze kwaliteiten betreft aan hoge eisen moet voldoen; voorbeeldig voor de leerlingen.

Deze universitair opgeleide (!) studenten staan over een jaar als bevoegd leraar voor de klas. Wiens verantwoordelijkheid is het eigenlijk dat hun taalvaardigheid aan de eisen voldoet?




In de VS is in de 70er jaren van de vorige eeuw een beweging op gang gekomen die als twee druppels water lijkt op het denken achter Van Bijsterveldt's reken- en taaltoetsen als extra's in examens. Die beweging heet Minimal Competency Testing , en in de slipstream daarvan zijn talrijke rechtszaken gevoerd. Het slagen voor zo'n Minimal Competency Test taalvaardigheid werd door heel wat staten als voorwaarde gesteld om een high school diploma te kunnen krijgen. De gevolgen voor het gedrag van leraren en dus voor de kwaliteit van het onderwijs waren niet zo best: teaching to the test was aan de orde van de dag, en ging ten koste van ander onderwijs. Maar dat is even niet het punt. In een rechtzaak in Florida (Debra P. vs Turlington ) werd als belangrijke eis voor de validiteit van zo'n test gesteld dat er onderwijs moest zijn gegeven in de te toetsen vaardigheden, en dat leerlingen zich adequaat op deze test kunnen voorbereiden. Het was daar ter plekke een scherpe issue, omdat de segregatie op scholen er net was afgeschaft, en de meeste zwarte leerlingen dus niet het adequate onderwijs hadden gehad dat nodig was om voor deze tests te kunnen slagen.


Terug naar polderland: eis voor reken- en taaltoetsen als onderdeel van examens is dus dat ze corresponderen met gegeven onderwijs. Laten we even aannemen dat dat OK is. Dan vragen vDijk en vDijk medebeoordeling van Nederlands, ook bij andere vakken dan Nederlands. Dat kan dus alleen wanneer die medebeoordeling gebeurt op vaardigheden die in het curriculum aan de orde zijn geweest. Maar daar zijn nu juist de dedicated reken- en taaltoetsen voor ontwikkeld. Ergo: dat medebeoordelen kan niets wezenlijks toevoegen, en is op zijn best een de facto toetsverlenging voor de reken- en taaltoets: doe dat dan liever in die toetsen zelf.



p. 192 in Henny Uiterwijk (1994). De bruikbaarheid van de Eindtoets Basisonderwijs voor allochtone leerlingen. Cito. (proefschrift) pdf


• Bovenstaand citaat is bijzonder interessant wanneer het verbonden wordt met de motie om het gebruik van correct Nederlands mede te beoordelen bij andere examenvakken dan Nederlands. Immers, het lijkt voor de hand te liggen dat correct gebruik van het Nederlands een rol speelt bij de beoordeling van het examenwerk Nederlands. [Let op het gebruik van 'lijkt': want er valt bepaald meer over te zeggen, en dan kan de vanzelfspekendheid wel degelijk verdwijnen. Zie het vervolg van deze posting.]. Goed, laten we dat in ieder geval for the sake of argument hier aannemen. Als nu bij de beoordeling van een ander examenwerk dan dat van Nederlands, mede beoordeeld wordt op correct gebruik van het Nederlands, dan is dat een vorm van partijdigheid die ingebracht wordt bij de beoordeling van dat andere examenwerk. Moet ik er nog meer over zeggen? Het lijkt me vanzelfsprekend dat dit over de top is.


Nu bij Nederlands zelf. Als correct gebruik van het Nederlands een afzonderlijk onderdeel van de toetsing is, OK, geen probleem [maar hoe gaat dat dan meespelen in het eindoordeel voor het eindexamen van de leerling? Waarachtig geen gering probleem]. Maar nu wanneer dat niet zo is, en bijvoorbeeld een opstel MEDE op correct gebruik van het Nederlands wordt beoordeeld. Laten we zeggen for the sake of argument dat een in alle opzichten briljant opstel, maar niet correct Nederlands geschreven, beoordeeld moet worden: hoe gaat dat oordeel er dan uitzien? Het is toch een vorm van partijdigheid, zoals hierboven uiteengezet, wanneer die fouten tegen correct Nederlands tot een oordeel van minder dan een 'tien' zou leiden? Hoe doet u dat zelf, in het dagelijks leven: toch eerst componeren en uitschrijven, en dan de spelling en de grammatica controleren en verbeteren? Dat zijn toch volkomen verschillende zaken?



Ik heb het proefschrift van Hildo Wesdorp doorgenomen op basis-taalvaardigheid. Hierin nauwelijks of eigenlijk helemaal geen aandacht voor spelling en grammatica in beoordeelde opstellen. Altijd weer opvallend is natuurlijk dat leekrachten niet in staat blijken om het met elkaar eens te worden over de beoordeling van opstellen; sterker nog: ook de eigen her-beoordeling een aantal weken later is niet consistent te noemen. Dat levert dan toch wel een heel bijzondere achtergrodn op waartegen sommigen bovendien ook nog basale taalvaardigheid in de beoordeling willen betrekken. Waar ben je dan mee bezig? Goed literatuuroverzicht, overigens.


Jurisprudentie


Het parlement is wetgever. Dat schept een bijzondere verhouding tot het algemene beginsel van behoorlijk bestuur dat bevoegdheden niet oneigenlijk mogen worden gebruikt. Wanneer kamerleden op zulke concrete punten wet- en regelgeving willen als het mede-beoordelen van het Nederlands in examenwerk dat gaat over andere vakken, dan zou het wel eens kunnen zijn dat ze hun eigen bevoegdheden overschrijden. Niet dat zoiets hier is verboden, maar de wetgever zou het niet moeten willen om zo gedetailleerd de samenleving te regelen. Maar dat is nog niet het belangrijkste bezwaar, want omzetten van de motie vDijk vDijk in regelgeving (in dit geval mogelijk een AMvB) maakt het waarschijnlijk lastig of onmogelijk voor toekomstige examenkandidaten om te doen wat anders een vanzelfsprekende juridische weg zou zijn: bij medebeoordeling van het Nederlands op bijvoorbeeld het eindexamenvak wiskunde, beroep daartegen instellen op basis van het abbb (algemene beginsel van behoorlijk bestuur) dat de bevoegdheid om te beoordelen hier oneigenlijk is gebruikt.


Mijn vraag aan de juristen die wel eens met dit bijltje hakken: hoe zit dit juridisch eigenlijk? Is de motie Van Dijk - Van Dijk om het Nederlands mede te beoordelen in eindexamenvakken die niet Nederlands zelf zijn, een poging om buiten werking te stellen wat anders een valide beroepsgrond zou zijn in het geval een examenstuk wiskunde mede op grond van het Nederlands een 'onvoldoende' oplevert, of anderszins leidt tot een voor de betrokken kandidaat ongunstig examenresultaat?


Ik ben op zoek naar jurisprudentie die voor dit casus van belang kan zijn. Jurisprudentie: uitspraken van Colleges van Beroep voor de Examens, of vergelijkbare uitspraken, bijvoorbeeld van klachtencommissies op scholen. (In zijn proefschrift behandelt Job Cohen een groot aantal uitspraken van de voorloper van de CoBEx, facultaire commissies van beroep).


Op de website van de NRC loopt eveneens een discussie hier.

Voor een algemene inleiding over de betekenis van het recht (= wet en regelgeving, jurisprudentie, en in het algemeen rechtsgevoel levende beginselen van behoorlijk bestuur) zie mijn


Op zoek naar jurisprudentie, aan welke gevallen kun je dan denken?


modelantwoord
Als een antwoord voldoet aan de specificaties in het modelantwoord, dan wordt het volledig gehonoreerd. (Als het er niet aan voldoet, maar het is wel een goed antwoord, dan ook). Maar dan gaat iemand een punt aftrekken omdat het Nederlands niet grammaticaal correct is. De leerling gaat hiertegen in beroep, want precies hierdoor zakt zij voor het examen.


richtlijnen COTAN
De toets voor het examenvak wiskunde of fietstechniek is zorgvuldig ontwikkeld en voldoet aan de eisen die aan een eindexamentoets gesteld mogen worden (Cohen; Richtlijnen voor ontwikkeling en gebruik van psychologische tests en studietoetsen, Commissie Toetsaangelegenheden Nederlands Instituut van Psychologen, 1988). Maar nu wordt bovendien het Nederlands medebeoordeeld. Een leerling die met een puntje te weinig zakt voor het examen, gaat in beroep omdat ze door die eis van correct Nederlands zich niet voldoende heeft concentreren op de wiskundeopgaven zelf. Ze vindt dat door die eis van correct Nederlands de examencondities voor het vak wiskunde ongelijk zijn geworden.


validiteit
Een examentoets Nederlands kan volgens de regelen van de kunst (Richtlijnen, etc.) goed worden ontworpen. Een 'onvoldoende' resultaat op die toets is alleen ijn bijzondere omstandigheden aanvechtbaar. Nu heeft de school bedacht dat ook correct Nederlands voor de andere vakken wordt medebeoordeeld, en wel net zo zwaar als de toets Nederlands zelf. Over die medebeoordeling van correct Nederlands zijn GEEN gegevens bekend op basis waarvan valt vast te stellen of die medebeoordeling voldoet aan minimale kwaliteitseisen volgens de genoemde Richtlijnen. De eleerlingen die mede door deze medebeoordeling net niet slagen voor het examen, gaan in beroep.


Het is een manco dat bestaande jurisprudentie (sinds begin 70er jaren de WUB art. 40) niet makkelijk toegankelijk is.


Gewekte verwachtingen honoreren [vertrouwensbeginsel; Cohen, 1981, vooral p. 133 e.v., met jurisprudentie]


Commissie Polak: het tijdens een lopend studiejaar wijzigen van onderwijs c.q. examenprogramma is in strijd met dit beginsel. [vergelijk ook Debra P. vs Turlington , elders op deze forum-pagina] Een overweging van een beroepscommissie (p. 134):



Ik hoef hopelijk niet uit te leggen dat een en ander betekent dat medebeoordelen van correct Nederlands bij examens op zijn vroegst over een jaar of vier zou kunnen plaatsvinden.


Een iets oudere bundel met jurisprudentie [helaas niet in mijn bezit, maar Cohen maakt er uitvoerig gebruik van], cie Polak, CoBEX, Examens:



Cohen (p. 145 e.v.) behandelt en geeft een aantal casus. Daaruit (p. 219):



De waarschuwing uit jurisprudentie op het punt van gewekte verwachtingen is niet mals: als op het eindexamen examenwerk mede op correct Nederlands wordt beoordeeld, kan dat waarschijnlijk alleen voor de rechter in stand blijven als in het onderwijs dezelfde lijn is gevolgd, dus ook dan proefwerken mede beoordeeld zijn op correct Nederlands. Maar dat niet alleen: ook het onderwijsmateriaal moet voldoen aan de normen voor correct Nederlands zoals die in het examen zullen worden aangelegd.


Ik laat het aan de verbeelding van de lezer over om tot een voorstelling van de uitvoerbaarheid hiervan te komen.


Iets heel anders is: gemaakt werk altijd ook beoordelen op correct Nederlands, maar alleen om daar feedback over te geven, zonder gevolgen voor de waardering van het gemaakte werk.


Gelijke behandeling bij examinering



Iedereen begrijpt dat het idee van de staatssecretaris, vermeld in de nota, om scholen de vrijheid te geven al dan niet examenwerk (schoolonderzoek) mede te beoordelen op correct Nederlands, direct leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Ik vermoed dat je geen geweldig jurist hoeft te zijn om te kunnen voorspellen of een door de medebeoordeling van correct Nederlands getroffen leerling een beroepsgrond heeft, wijzend op andere scholen waar geen punten in mindering kunnen komen door fouten in het Nederlands.


Een casus op de vierkante millimeter van beoordeling van fout Nederlands, of in dit geval fout rekenwerk (Cohen, p. 130):



Partijdigheid


Op dezelfde manier zoals examenvragen in hun taalgebruik partijdig kunnen zijn naar leerlingen met bepaalde maatschappelijke achtergronden, kan het benadrukken van basale reken- en taalvaardigheden in eindexamens partijdig uitwerken. Ik weet niet of deze mogelijkheid bij de kamerleden scherp op het netvlies staat. De motie vDijk vDijk om correct Nederlands altijd en overal mede te beoordelen en te bestraffen, zal ongetwijfeld partijdig uitwerken naar belangrijke groepen scholieren.


Wat negatief partijdig kan uitwerken, kan alternatief natuurlijk vorm worden gegeven in positief beleid. Waarom zou je gebrekkig Nedelands bestraffen, als ook een alternatief beleid mogelijk is waarin bijzondere prestaties, gezien de historie van de leerling, een bijzondere honorering verdienen.


Kortom, dit verdient allemaal bepaald meer aandacht dan het in de motie vDijk vDijk heeft gekregen (namelijk: niets).



Het is niet vanzelfsprekend wenselijk om voor onderscheiden deelgroepen 'dezelfde normen' aan te houden. Het beginsel is anders, namelijk dat de normen voor verschillende deelgroepen kunnen verschillen al naar gelang de verschillen tussen die deelgroepen. We gaan ongelijke monniken geen gelijke kappen geven, maar passende kappen. Geheel naar analogie van het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet. Of, zo je wilt, naar de praktijk van het gebruik van psychologische tests met hun verschillende normtabellen voor verschillende groepen, sexe, leeftijd. Maar als het even kan, dezelfde normen.


Belangrijker is, naar aanleiding van je uiteenzetting, dat leerlingen met taalproblemen, die daarop bij het examen afgerekend gaan worden, mogen verwachten dat zij gepast (extra) onderwijs krijgen om waar mogelijk de taalbeheersing op niveau te brengen. Die extra exameneisen zijn alleen houdbaar bij voorafgaand adequaat onderwijsaanbod. Ik meen dat dit een onderwijsrecht is dat beschermd is door internationale verdragen.


Naar aanleiding van de problemen die leerlingen en ook studenten hebben met het schrijven van correct Nederlands is het goed om helder onderscheid te maken tussen de onwenselijkheid om correct Nederlands mede te beoordelen bij examenwerk, en de urgentie om in het onderwijs behoorlijke aandacht te schenken aan het (leren) schrijven correct Nederlands (daar zal het Van Dijk en Van Dijk uiteindelijk ook om te doen zijn, neem ik aan). Bij deze.


A nation at risk


Een stukje Amerikaanse geschiedenis is relevant bij de huidige Nederlandse opwinding over strengere eisen bij examens. Het alarmerende rapport A Nation at Risk uit 1983 leidde aanvakelijk tot de roep om strengere eisen, maar in het erop volgende decennium verschoof de aandacht naar wat er mist in het onderwijs zelf waardoor de wiskundeprestaties zo belabberd waren.



Edward A. Silver & Patricia G. Herbst (2007). Theory in mathematics education scholarship. p. 57 in Frank K. Lester, Jr.: Second handbook of research on mathematics teaching and learning (39-68). National Council of Teachers of Mathematics. [niet online]


Dit is ook een iets andere kijk op Pygmalion in the classroom: verbeter eerst de instructie zelf.


Poging tot samenvatten


Motie Jan Jacob van Dijk (CDA) en Jasper van Dijk (SP [32 290 nr 14]


Eindexamens vergen jaren van voorbereiding, niet alleen door leerlingen, maar ook door het Cito (centraal schriftelijk). Met de regeling van de examens moet de overheid dus bijzonder zorgvuldig omgaan. Met de recente wijziging van de beoordeling van de vakken Nederlands, Engels en wiskunde, en de nu in behandeling zijnde wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, zijn de grenzen van die zorgvuldigheid ruimschoots bereikt. Het idee, in deze motie, om examenwerk mede te beoordelen op correct Nederlands en dat in het eindcijfer tot uitdrukking te brengen, haalt de examenvoorbereiding en de examens uit hun precaire evenwicht, welke uitvoeringsvariant ook wordt gekozen. De argumenten zijn, kort aangestipt, de volgende.


1. Een maatregel als deze kan alleen zinvol zijn, en rechtens worden uitgevoerd, wanneer het onderwijs er op is ingericht. Het is dus de verkeerde maatregel, op het verkeerde moment (want op zijn vroegst uitvoerbaar over een jaar of vier, wanneer leerlingen volop in de gelegenheid zijn gesteld hun taalvaardigheid op peil te houden of te brengen).


2. De maatregel is bijkans onuitvoerbaar, omdat ook de beoordeling op correct Nederlands taalgebruik op behoorlijke wijze moet gebeuren, dus door bevoegde beoordelaars, lees: docenten Nederlands, aan de hand van examenopgaven die mede met het oog op deze extra beoordeling zorgvuldig zijn ontworpen (het CE deel zorgvuldiger dan het SO, maar in beide gevallen zorgvuldig).


3. De maatschappelijke betekenis van eindexamencijfers is aanzienlijk, en is deels ook in wet- en regelgeving vastgelegd, zoals die voor de toelating tot numerus-fixusstudies. Die betekenis wordt verrommeld door een regeling die op bijzondere wijze leidt tot gewijzigde eindexamencijfers, afhankelijk van het vermogen om correct Nederlands te schrijven.


4. Er is geen precedent bekend van een maatregel zoals deze, althans mij niet, behalve die van Minimal Competency Testing in de VS. De praktische uitvoering zal gepaard gaan met veel beroepszaken tegen negatieve eindexamenbeslissingen, zoals voor de hand liggende casuïstiek [zie hierboven] suggereert, en met onrust bij grote aantallen betrokkenen.

[Precies het tegengestelde is wel bekend: dat bijvoorbeeld een slecht leesbaar handschrift niet in de beoordeling tot uitdrukking mag komen. Ik noem nog de kostbare maatregel bij de Keizerlijke examens in China om de objectiviteit van de beoordeling te waarborgen door alle examenwerk op uniforme wijze over te laten schrijven, voordat deze ter beoordeling werd aangeboden. Maar dat is wel heel lang geleden.]





Eindexamen - toelating HO


Sleutelen aan de Nederlandse eindexamens is geen onschuldige bezigheid: deze examens zijn tevens de toegangspoorten tot vervolgonderwijs: MBO, HBO en WO. Dat betekent dat er aanzienlijke risico's zijn bij het spelen met de gedachte om taalverzorging, hoe indirect ook, te gaan gebruiken om een gewenste ‘selectie’ van kandidaten te verkrijgen. Het is leerzaam om te zien hoe een vergelijkbare ontwikkeling, bijna een eeuw geleden, in de VS de start was van wat tegenwoordig een ratrace is om in de betere, c.q. de beste, colleges en universiteiten binnen te geraken. Niet alle studenten waren even gewenst, maar bij examineren op louter academische prestaties konden de ‘ongewenste’ Joden niet worden tegengehouden. Adieu, academische standaard. Welkom, discriminatie. Waarom is dit van belang voor het onderzoek naar de wenselijkheid van medebeoordelen van taalverzorging: die taalverzorging verraadt sociale afkomst, hoe handig!


Jerome Karabel (2005) The chosen. The hidden history of admission and exclusion at Harvard, Yale, and Princeton. Houghton Mifflin Company.


Het hierboven uit Karabel geciteerde is een sleutelgebeurtenis in de ontwikkeling van selectieve processen in middelbaar en hoger onderwijs, niet alleen in Amerika, maar via de Amerikaanse invloed op het denken over selectie elders in de Westerse wereld ook aldaar. De scherpe discriminatoire kanten ziujn er in tussentijd wel afgeslepen, maar nog steeds geven selecterende colleges en universiteiten weinig inzicht in hun precieze beleid bij de toelatingsselectie (zie Conley 1995, 1996). De relatie met taalverzorging ligt er nu dik bovenop: het is een kwestie van karakter of je je taal goed verzorgt.


P. Conley (1995). The allocation of college admissions. in John Elster: Local justice in America (25-80). Russell Sage.

P. Conley (1996). Local justice in the allocation of college admissions: a statistical study of beliefs versus practice. Social Justice Research, 9, 239-258.





Bedoeld of onbedoeld meebeoordelen van taalverzorging


Er bestaat zoiets als onbedoeld meebeoordelen van taalverzorging bij proefwerken en examens. Dat verschijnsel is in de literatuur goed bekend, al is het waarschijnlijk lastig om er specifiek empirisch onderzoek bij te vinden (maar zie Van Oudenhoven, Withag en Siero, 1984; Freedman, 1979; Van Oudenhoven, 1983; Van Oudenhoven, Siero, Veen & Siero, 1983). De Groot (1961) noemt het in zijn Methodologie (7;3;2, p. 239 en volgende). Van Oudenhoven (1985), in Assink en Verhoeven: Spelvaardigheid en ongelijke kansen van arbeiderskinderen. Vakgebied: sociolinguïstiek. In de psychometrie: onderzoek naar partijdigheid (bias) van tests en van testvragen. Sociaal-psychologisch onderzoek: Pygmalion in the classroom. Kortom: onbedoeld meebeoordelen van taalverzorging is ongewenst, en het is beslist nodig voor deze mogelijkheid oog te hebben en er gepaste maatregelen tegen te nemen.


Een eerste conclusie uit het bovenstaande kan dan zijn: het is helemaal niet onwaarschijnlijk dat leerlingen met een mindere mate van taalbeheersing in het onderwijstraject zowel als in het eindexamenwerk al benadeeld zijn of in een nadelige positie verkeren. Eerder dan te pleiten voor meebeoordelen van taalverzorging in alle examenwerk, zou dit juist pleiten tegen het nog eens expliciet meebeoordelen van taalverzorging bij alle examenwerk. In ieder geval zal iedere onderbouwing van een voorstel om taalverzorging nadrukkelijk mee te beoordelen, aandacht moeten besteden aan de kritisch vraag of de leerlingen die daar last van gaan krijgen, niet al eerder en dan ten onrechte last hebben gekregen met hun mindere mate van taalverzorging.


Een tweede conclusie: bij het onbedoeld meebeoordelen van taalverzorging gaat het om een halo-fenomeen. Mindere taalverzorging geeft een indruk van geringere intellectuele capaciteiten, bijvoorbeeld. Onbedoeld meebeoordelen van taalverzorging is in deze zin nauw verwant aan onbedoeld meebeoordelen van verschillen in intelligentie. Over dat laatste is een uitgebreide literatuur. O.a. geeft Popham (200) er een aardige uiteenzetting over, voor zijn doelgroep van leerkrachten en ouders. Het onbedoeld meebeoordelen van verschillen in intelligentie is een bekend gevaar bij eindexamens, en de reden om voor eindexamenwerk ruim voldoende tijd beschikbaar te stellen om dit ongehaast af te kunnen maken. De bedoeling hiervan is om bereikte studieprestaties te toetsen. Bij beperking van de beschikbare tijd, wordt het eindresultaat mede een uitdrukking van verschillen in intelligentie. Voor afsluitende examens is dat zeer ongewenst. Het is in strijd met verschillende eisen van behoorlijkheid die te stellen zijn aan eindexamens en afsluitende toetsen.


A. D. de Groot (1961). Methodologie. Mouton. integraal op dbnl

J. P. van Oudenhoven (1985). Spelvaardigheid en de ongelijke kansen van arbeiderskinderen in het onderwijs. In E. Assink & G. Verhoeven: Visies op spelling (155-163). Wolters-Noordhoff.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Sociolinguïstiek (geeft geen literatuur, zie daarvoor de Engelse Wiki:)

http://en.wikipedia.org/wiki/Sociolinguistics

Voor de samenvatting van een eerdere uitvoerige discussie over spellingfouten in examens, zie HIER (Eva Tol-Verkuyl en de reactie van Margot de Wit).



Gert Rijlaarsdam & Hildo Wesdorp (1984). Het beoordelen van taalvaardigheid in het onderwijs. Amsterdam: SCO, rapport 28.

Ik heb bij Rijlaarsdam en Wesdorp geen empirische gegevens aangetroffen.


Abram de Swaan (1988). Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Bert Bakker.






Spelling in oude tijden


De Commissie van Onderzoek en Advies inzake de aansluiting van lager en voortgezet onderwijs, benoemd door burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (1928). De aansluiting van lager en voortgezet onderwijs. Groningen: Wolters.


A. van Loey (1970). Schönfeld's Historische grammatica van het Nederlands. Thieme. 8e druk




Spelling zelf




Geertruida Maria Schijf (2009). Lees- en spellingvaardigheden van brugklassers. Proefschrift UvA. SCO-Kohnstamm Instituut. isbn 9789068138641 pdf



G. C. Molewijk (1992). Spellingverandering van zin naar onzin (1200-heden). Sdu.


J. Veering (z.d.). Mogelijkheden en moeilijkheden van taalverzorging. Den Haag: Genootschap Onze Taal.

Abram de Swaan (1988). Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Bert Bakker.


De vele manieren waarop taalverzorging in het onderwijs en zijn examens aan de orde zijn hebben natuurlijk te maken met de maatschappelijke omgang met verschilllen in rang, stand en etniciteit, om maar eens enkele grote maatschappelijke scheidslijnen te noemen. Ieder ingrijpen in zaken van taalverzorging raakt dus aan de fijne maar vaak ook botte structuren van de samenleving, ten goede of ten kwade. Het zijn vooral sociologen en sociolinguïsten die op dit gebeid onderzoek doen. Zeker een examenmaatregel waarbij alle leerlingen worden afgerekend op taalverzorging zal belangrijke groepen leerlingen ernstig benadelen.





onderwijs Nederlands


Ben Wilbrink, Denny Borsboom en Michel Couzijn (2010). Spelling, grammatica en interpunctie meebeoordelen op eindexamens? Examens. Tijdschrift voor de Toetspraktijk, 7, september, 5-9. pdf van hele nummer

Ria Horbach-Kleinen (1988). Hardnekkige spellingfouten. Swets & Zeitlinger. isbn 9026509081 (gaat uitvoerig in op classificaties van spellingfouten, met diverse daarvan als bijlage opgenomen)

Koos Henneman (2000). Problemen van gevorderde spellers. Signalering, diagnostiek en begeleiding. Coutinho. isbn 9062832008

Ent, W. van den Ent (Voorz.). Het onderwijs in de Nederlandse taal en de Letterkunde op de Middelbare School. Rapport van de Commissie bestudering van de middelen tot verbetering van het onderwijs in het Nederlands aan scholen voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs. Algemeene Landsdrukkerij.

H. Wesdorp, E. Teysse , Fr. Daems & R. Rymenans (1986).De positie van het onderwijs in het Nederlands en de rol van de overheid in Nederland en Vlaanderen. Vlaams-Nederlands overleg onderwijsresearch en -documentatie (OORD) / Nederlandse Taalunie. geen isbn

Taalunieversum. http://taalunieversum.org/onderwijs/onderzoek/

Evers, F. Evers & L. van Gelder (1961/1970). Nederlandse taal. Didactische aanwijzingen voor het lager onderwijs. Wolters-Noordhoff. — zevende druk

Helge Bonset & Mariëtte Hoogeveen (2009). Spelling in het basisonderwijs Een inventarisatie van empirisch onderzoek. SLO. pdf

Helge Bonset; Martine Braaksma. Een inventarisatie van onderzoek van 1997 tot en met 2007. SLO In samenwerking met: Instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam, Nederlandse Taalunie, Stichting Lezen. pdf

Uitnodiging Eindexamenbesprekingen Nederlands 2008 Levende Talen html

Levende Talen Nederlands januari/februari schooljaar 2007/2008 download pagina

Dt-fouten zijn gewoon onvermijdelijk. mht

Helge Bonset (2007). Onderwijs in spelling en interpunctie in de onderbouw V.O. Levende Talen doc Tweede versie van dit stuk ("Door de auteur zijn enkele belangrijke veranderingen aangebracht. Ook is er een extra hoofdstuk toegevoegd. "): doc

Margot de Wit (2007). Waarom de docent Nederlands het schoolvak Nederlands niet verkwanseld heeft. Levende Talen doc

Eindrapport Expertgroep Doorlopende leerlijnen Rekenen en Taal. hier. samenvatting Reactie van het Sectiebestuur Nederlands (door Margot de Wit en Patrick Rooijackers) hier

Margot de Wit en Patrick Rooijackers (24 januari 2008). School moet leerlingen met taalgebruik confronteren. De Volkskrant. hier

Trouw. hier

Talenquiz hier hier

Onze Taal januari 2008 hier

H. M. Hermkens (1967). Apparaat voor correctie van spelfouten en taalfouten. 's-Hertogenbosch.

H.M. Hermkens (1966). Verzorgd Nederlands. Malmberg. dbnl: vijfde druk 1974



Jannemiek van de Gein (2004). Balans van taalkwaliteit in schrijfwerk uit het primair onderwijs. Uitkomsten van de peilingen in 1999. Cito. pdf

Leidse Werkgroep Moedertaaldidactiek (1980). Moedertaaldidactiek. Een handleiding voor het voortgezet onderwijs. Coutinho.

E. Nielen (1979). ‘Normaal functioneel spellingonderwijs.’ Moer, 2, 3-15. pdf

E. Assink (1983). Leerprocessen bij het spellen: aanzet voor de verbetering van de werkwoordsdidactiek. Proefschrift Utrecht. [Nog niet gezien. Beschikbaar: KB]

Bergh, H. van den (1988). Examens geëxamineerd. Een onderzoek naar de validiteit van de examens Nederlands voor het lbo en mavo. (Diss. RUU). Den Haag: SVO.



M. Willemen, A. M. T. Bosman & J. G. van Heil (2000). Beter leren spellen tijdens stellen Pedagogische Studiën, 77, 173- . blz. 179 (voor volgende bladzijden: URL telkens 1 ophogen)

Ria Horbach-Kleinen (1988). Hardnekkige spellingfouten. Swets & Zeitlinger.

Kees de Glopper (1989). Schrijven beschreven. Inhoud, opbrengsten en achtergronden van het schrijfonderwijs in de eerste vier leerjaren van het voortgezet onderwijs. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. SVO Selecta Reeks. isbn 9064721386 In hoofdstuk 5 resultaten van een onderzoek naar spelling onder leerlingen uit het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs.

Kees de Glopper (1986). Onderzoeksdossier Project Internationale Vergelijking van het Stelvaardigheidsonderwijs. Instrumenten en procedures uit het onderzoek naar de stelvaardigheid van leerlingen in het derde leerjaar LTO, MAVO, HAVO en VWO. Amsterdam: SCO. [SCO-Kohnstamm Instituut] [Niet in mijn bezit, wie heeft hier een exaemplaar van?] [Proefschrift De Glopper, p. 95: “Aanvullende regels voor de telling van de spelfouten zijn uitgebreid weergegeven in De Glopper (1986). Daar zijn ook de regels voor de telling van de fouten in de interpunctie en de zinsbouw en woordkeus beschreven.”]

Kees de Glopper (1987). Schrijfprestaties, schrijfonderwijs en achtergrondvariabelen. In W. K. B. Hofstee: Evaluatiemethodologie. Swets & Zeitlinger. [ORD 1987] [Niet in mijn bezit. De titel intrigeert me, ik zal proberen dit paper te vinden: KB; niet in Leiden]

Henk Blok (1987). Taal voor alledag. Feiten en meningen over het taalgebruik van lbo- en mavo-leerlingen in alledaagse situaties. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. SVO Selecta Reeks. isbn 906472105x

SLO (website gezien juni 2010). Onderzoek naar prestaties van leerlingen op spelling. http://basistaal.slo.nl/Spellen/Tips/g/

Haeseryn, W. Haeseryn, G. Geerts, J. de Rooij & M. C. van den Toorn (Red.) (1984/1997). Algemene Nederlandse spraakkunst. Wolters-Noordhoff. isbn 9068904906 — in box online beschikbaar

Overdiep, G. S. Overdiep (1936/1949). Stilistische grammatica van het moderne Nederlands. W. E. J. Tjeenk Willink.

Daniëls, Wim Daniëls (1994). De geschiedenis van de komma. Sdu.

Lynne Truss & Wim Daniëls (2004). Eten, vuren en beuken. Keiharde regels voor interpunctie. Prometheus. isbn9044604376

G. E. Booij, C. Hamans, G. Verhoeven, F. Balk & Ch. H. van Minnen (1979). Spelling. Wolters-Noordhoff.

Sies de Haan, F. Balk-Smit Duyzentkust & Vincent van Heuven (1976). Achtergronden van spelling. Lezingen gehouden op 24 april 1976 te Leeuwarden. Huis aan de drie grachten.

E. Assink & G. Verhoeven (1985). Visies op spelling. Wolters-Noordhoff. isbn 900104400X

Vincent van Heuven (1978). Hoe tragisch zijn de werkwoordsvormen? Van Gorcum. isbn 9023216024

P. Kaashoek en A. Mols (1986). Spelling aan de basis. Zwijsen.

Egbert Assink (1992). Leren spellen. In Ludo Verhoeven: Handboek lees- en schrijfdidactiek: functionele geletterdheid in basis- en voortgezet onderwijs (184-195). Swets & Zeitlinger.

H. Wesdorp (1981). Evaluatietechnieken voor het moedertaalonderwijs. Een inventarisatie van beoordelingsmethoden voor de stelvaardigheid, het begrijpend lezen, de spreek-, luister- en discussievaardigheid. Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs.

Dis, L. M. van Dis en anderen (1962). Didactische handleiding voor de leraar in de moedertaal. J. M. Meulenhoff, J. Muusses, Erven P. Noordhoff.

Moormann, J. G. M. Moormann (1936). De moedertaal. Een didactiek voor het middelbaar en lager onderwijs. Dekker & Van de Vegt.

I. van der Velde (1956). De tragedie der werkwoordsvormen. Een taalhistorische en taaldidactische studie. Wolters. Proefschrift R.U. Groningen.

Eleanor Wilson Orr (1987). Twice as less. Does black English stand between black students and success in math and science? W. W. Norton.

Elana Shohamy (2008). Assessment in multi-cultural societies: Applying democratic principles and practices to language testing. In Charles A. MacArthur, Steve Graham, and Jill Fitzgerald: Handbook of writing research (72-92). The Guilford Press.

Bonny Norton and Kelleen Toohey (Eds) (2004). Critical pedagogies and language learning. Cambridge University Press.

Anna Maria Pazos Rego (2006). The alphabetic principle, phonics, and spelling. Teaching students the code. In Jeanne Shay Schumm: Reading assessment and instruction for all learners. The Guilford Press. HORBACH-KLEINEN, RIA

Ria Horbach-Kleinen (1988). Hardnekkige spellingfouten, Een taalkundige analyse. Swets & Zeitlinger





De stemming over spelling en grammatica


Beleidsdoorlichting kwaliteitszorg innovatie en schoolontwikkeling in het primair onderwijs. (6 maart 2010) (31511)





Googelen


Cor van Bree (1987). Historische Grammatica van het Nederlands. Foris Publications, Dordrecht 2007 dbnl / Cor van Bree dbnl

Antoine Braet (1996). Schrijfvaardigheid Nederlands. Coutinho. [niet in mijn bezit; proberen te bestellen via de website van Coutinho, maar dat lukt niet]

Jan Uyttendaele (). Spelling op de helling. Katholieke Hogeschool Kempen, Departement Lerarenopleiding, Turnhout pdf

Truus Schijf. Signalen van dyslexie in het MBO. Doctoraalscriptie Nederlands Vrije Universiteit Amsterdam pdf

http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_de_Nederlandse_spelling

L.A. te Winkel, De Grondbeginselen der Nederlandsche spelling - ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch woordenboek. D. Noothoven van Goor, Leiden 1863dbnl

Verhandeling over de spelling der Nederduitsche taal, ter bevordering van eenparigheid in dezelve (1827) van Matthijs Siegenbeek op Google Books. books.google

De woordenlijst der Nederlandse taal online (2005) door de Taalunie http://woordenlijst.org/" target='_blank'>site

De Nederlandse spelling (2007) door Anneke Neijt. Hoofdstuk over de geschiedenis Nederlandse spelling uit de uitgave 'Universele fonologie'. Met veel details over de daadwerkelijke veranderingen en (afgewezen) voorgestelde wijzigingen. html

Sijs, N. van der (2004): Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN, Den Haag: Sdu Uitgevers. [nog niet gezien, b.w.]

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (alleen abstracts online?) http://maatschappijdernederlandseletterkunde.nl/tntl/

MOER html

W.M. van der Veur (2003). Samenvattingsopdracht op een presenteerblaadje. Moer, 92-93. pdf

Corinne Sebregts (2004). Lees- en spellingsproblemen bij neveninstromers. Moer, 58-63. pdf

G.C. Molewijk (). Scheiding van spelling en staat. Over de positie van de witte spelling binnen de Nederlandse-spellinggeschiedenis. php

Nog invoeren: http://www.ikregeer.nl/document/KVR37895

Idem, over grammatica en spellen: pdf Daniel Moss (2004). The teaching of English. [Campaign for Real Education]. html


Comparison between UK and USA survey results pdf


The Spelling Society html


Journal of the Spelling Society html


Mark Liberman (November 10, 2006). Partial credit for 'pigeon English': not new in New Zealand. blog


Mark Liberman (November 12, 2006). Alarming decline in literacy among publicists and journalists. blog


Ian Stuart-Hamilton & Patrick Rabbitt (1997). Age-related decline in spelling ability: A link with fluid intelligence? Educational Gerontology, 23, Issue 5 1997 , pages 437 - 441



David A. Frisbie & Nancy K. Cantor (1995). The validity of scores from alternative forms of assessing spelling achievement. Journal of Educational Measurement, 32, 55-78. abstract



Sean Coughlan (20 January 2010). Phone texting 'helps people to spell.' BBC News stm



L. van Gelder (1972). Als een krantenjongen maar goed spelt, kan hij miljonair worden. De Nieuwe Linie, 2 februari 1972. dbnl.nl



E. W. Hendrix (1987). Leerstof voor spelling: hulpmiddel of kwelling? Een analyse van de spellingleerstof in tien methoden voor het basisonderwijs en van een centrale toets. Proefschrift Leiden


Een bijzonder proefschrift, omdat er uitgebreid aandacht is (heel hoofdstuk 5) voor het ontwerp van de Cito-Eindtoets Basisonderwijs voor het onderdeel spelling. Verhelderend/onthullend.



Anouk van Eerden & Mik van Es (2014). Meten en maximaliseren van basale schrijfvaardigheid. proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.




Jr. van der Meulen (1966). Spellinginstructie en woordverklaring. Het betwijfelde teken. J. B. Wolters.




G. M. Schijf (2009). Lees- en spellingvaadigheden van brugklassers. Proefschrift UvA. isbn 9789068138641




F. L. Zwaan (Red.) (1957). Jacob van der Schuere: De Nederduydsche Spellinge (1612). Trivium. Oude Nederlandse Geschriften op het gebied van de Grammatica, de Dialectica en de Rhetorica. Wolters.




W. J. H. Caron (Red.) (1953). Christiaen van Heule: De Nederduytsche Grammatica ofte Spraec-konst (1625). Trivium. = Wolters.




W. J. H. Caron (Red.) (1953). Christiaen van Heule: De Nederduytsche Grammatica ofte Tael-beschrijvinghe (1633). Trivium. =Wolters.














juni 2018 \ contact ben apenstaartje benwilbrink.nl

Valid HTML 4.01!   http://www.benwilbrink.nl/projecten/spellen.htm http://goo.gl/NxBV3