Na het gymnasium in Apeldoorn ben ik in 1962 aan de Universiteit van Utrecht psychologie gaan studeren, en daar in 1968 afgestudeerd op een zelf vormgegeven specialisatie onderwijsresearch. Sinds 1968 onderwijsresearch aan de Universiteit van Amsterdam, eerst in het onderzoekcentrum COWO, later in het SCO-Kohnstamm Instituut (derde-geldstroomonderzoek). Specialisatie: toetsen, examens, selectie (loten voor numerus-fixusopleidingen), aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt.
In de tachtiger jaren ben ik vooral in beslag genomen door de opheffing van het COWO en een doorstart daarvan als groep Hoger Onderwijs in het SCO-Kohnstamm Instituut, goed gebruik makend van de ervaring in democratie in de Muidense afdeling van de PvdA.
In de 90-er jaren neem ik deel aan medezeggenschapsraden (voorzitter MR van faculteit POW) en ondernemingsraden (OR van de FMG, COR van de UvA), onveranderlijk in tijden van crisis.
Sinds 1999 ben ik onbezoldigd bezig met de ontwikkeling van een theorie over strategische voorbereiding op examens (zie deze website het projecten/spa_project.htm), en een ontwerptheorie voor toets- en examenvragen (projecten/toetsvragen.1.htm), terwijl sinds 2010 mijn aandacht vooral uitgaat naar de problematiek in ons reken- en wiskundeonderwijs (projecten/rekenproject.htm). Met dit rekenproject sta ik middenin het maatschappelijk debat over het reken- en wiskundeonderwijs, een debat dat in de VS wel de ‘Math Wars’ heet.
In 1962 eindexamen (gymnasium beta), psychologie aan de R.U. Utrecht, afgestudeerd met doctoraal differentiële psychologie, specialisaties funktieleer en bijvak onderwijsresearch (bij Willem Meuwese, stage bij de groep Onderwijsresearch aan de toenmalige TH Eindhoven). In 1968 in dienst bij het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs (COWO), het onderzoekbureau van de Universiteit van Amsterdam.
Van 1968 tot 1999 ben ik in dienst van de UvA gebleven; het COWO is bij de eerste grote bezuinigingsoperatie in het HO gesneuveld, en in 1985 opgenomen in het SCO, later het SCO-Kohnstamm Instituut, een onderzoekinstituut voor opdrachtonderzoek op het gebied van onderwijs met als voornaamste opdrachtgevers het departement, adviesraden, de UvA, en gemeenten. In 1989/90 gedetacheerd naar de Adviesraad Hoger Onderwijs (in opheffing), in 1994/1995 naar de Stichting voor Onderwijsonderzoek, de verdeler van onderzoekgelden vanwege het departement (eveneens in opheffing). Mijn vertrek in 1999 had eveneens met reorganisatie te maken: een noodzakelijke krimp van het personeelsbestand van het SCO-Kohnstamm Instituut.
Mijn specialisaties zijn in de eerste plaats toetsen, selectie, selectiviteit (numeriek rendement), ook de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt, en dan vooral wat daar vanuit de psychologie over valt te zeggen of onderzoeken (wat doorgaans dichter bij de werkvloer of de mensen ligt dan wat er sociologisch aan valt te onderzoeken). De neerslag van een en ander is te vinden in mijn publicatielijst, daar gelinkt naar (digitale versies van) de publicaties zelf. De overgang van eerste- (COWO) naar derde- (SCO-Kohnstamm Instituut) geldstroomonderzoek bracht een uitbreiding van aandachtsvelden met zich mee, vooral arbeidsmarkt, maar bijvoorbeeld ook het overheidsbeleid op het terrein van technisch-wetenschappelijk onderzoek en onderwijs.
Ik ben in 1944 geboren in Beekbergen, dat lag toen kwetsbaar voor afzwaaiende raketten, afgeschoten op Londen. In Apeldoorn heb ik lager onderwijs gevolgd aan de Koning Willem III School (de Koningsschool), oorspronkelijk door de vorst bedoeld voor de zonen van zijn personeel; een jongensschool dus, tot in de vijftiger jaren. De hoofdonderwijzer overreedde mijn ouders om mij naar het hun volslagen onbekende Gymnasium te laten gaan, waar ik na een scherp selecterende proefklas (een experiment beschreven door Stellwag) werd toegelaten, en met een beta-diploma zes jaar later afscheid nam. Verder studeren was niet vanzelfsprekend, maar Philips of een Kort-Verband-Vrijwilligerschap vielen toch als opties af. Het wrd dus toch verder studeren. Ik moest kiezen tussen natuurwetenschappen of psychologie; het resultaat is bekend.
De drang om de wereld te verbeteren bracht mij op de gedachte dat zoiets via verbeteren van het onderwijs heel goed zou kunnen, vandaar dat ik een eigen specialisatie onderwijsresearch bij elkaar sprokkelde, en op basis daarvan snel aan de Universiteit van Amsterdam aan de slag kon. Om daar verzeild te raken in twijfels over de rol van onderwijsonderzoek, ook de twijfels van anderen, in een onderwijsrevolutie die al in september 1968 (kort na Parijs), op het landelijke congres voor onderwijsonderzoek, zijn schaduw vooruitwierp. Letterlijk vanaf het eigen bureau werd voorjaar 1969 een brug naar het Maagdenhuis geslagen om dit te bezetten, mijn verhouding met het Maagdenhuis is daarna zijn onbevangenheid wel kwijt geraakt.
Zoals ook een aantal malen in mijn onderwijsloopbaan, had ik in mijn beroepsloopbaan een aanloop nodig om op tempo te komen. Dan lig ik tegen 1980 goed op koers, en wordt vervolgens die wereld afgebroken door de Roel in 't Veldjes van deze wereld (TVC en SKG). Mijn specialisatie en leeftijd maakten op dat moment een overstap naar iets anders ook zo lastig dat ik daar niet in slaagde. Ineens bleek gepromoveerd zijn een voorwaarde te zijn. Netzomin als ik tijd had geïnvesteerd in netwerken, was ik van plan dit te gaan doen om aan bureaucratische eisen tegemoet te komen. Die promotie, die komt er trouwens nog wel (zie het voorwoord van mijn 1995 ‘Leren waarderen’ hier).
In diezelfde periode was ik met Dies Griffioen een gezin gestart, hadden wij ons in Muiden gevestigd, en was ik door met die vestiging verbonden problemen in de plaatselijke politiek actief geworden. Waarom niet netwerken, maar wel politiek actief: dat is die vervloekte WO II op de achtergrond van mijn leven, waardoor het voor mij prioriteit heeft te werken aan het (sociaal-)democratisch gehalte van de samenleving. Ik heb in de Muidense politiek een goede en ongelooflijk leerzame tijd gehad.
Aan de Universiteit werd het nu de tijd van de killing fields van Roel in 't Veld / het departement van onderwijs. Evenals vele anderen, ben ik er ernstig beschadigd uitgekomen. Ongelooflijk te zien hoe sommigen handelen naar het adagium dat de een zijn dood de ander zijn brood is. Knokken om de geslonken staf van het COWO goed over te krijgen naar het toenmalige SCO. En verdomd, ook daarna nog knokken om die operatie te doen betijen, want we bleken door het Maagdenhuis grotelijks belazerd te zijn (een variant op de onhandigheid van ‘instemmen, mits’, waarbij uiteindelijk wel de instemming is gegeven, en de mitsen vergeten blijken). Geleidelijk maakt die oude reorganisatie-problematiek plaats voor de voortbestaans-problematiek van het SCO-Kohnstamm Instituut, waar ik wederom in de spits kwam te staan, nu als voorzitter van de medezeggenschapsraad. Wonder boven wonder is het instituut in de 90-er jaren overeind gebleven, niet in de laatste plaats dankzij een positieve houding van het personeel tegenover de vernieuwingen die over hen werden afgeroepen.
Eenmaal op deze toer, meteen mee in de maalstroom van de MUB en de ingrijpende veranderingen die Jan Karel Gevers in de organisatie van het universitaire bedrijf wilde aanbrengen. Een facultaire fusie, en het aan management ondergeschikt maken van de wetenschappelijke staf. Proberen te redden wat er nog te redden valt, in de facultaire OR en de universitaire COR. Ik had dat werk na 1999 graag voort willen zetten, ondanks de onuitroeibare neiging van overbetaalde universitaire bestuurders om OR-leden voortdurend in de zeik te nemen. Het moet van Roel in 't Veld gezegd dat hij een warm pleitbezorger is van een stevige rol voor de OR, lof daarvoor (eerbetuiging aan Jan Karel Gevers, na zijn plotselinge overlijden). Door mijn vroegtijdig vertrek heb ik mijn eigen idealen niet over het voetlicht kunnen krijgen: ophouden met evalueren en controleren en in plaats daarvan direct investeren in kwaliteit van onderwijs en onderzoek; en verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs door beknotten van de ongelooflijke wildgroei aan keuzen die studenten wordt geboden.
De gezegde reorganisatie van het SCO-Kohnstamm Instituut vroeg nog om afslanking van de bezetting; vrijwillig vertrek van enige senioren zou het onvrijwillige vertrek van anderen kunnen voorkomen. Dan is er een directeur die jou een zetje denkt te moeten geven, en verdomd, dan kun je maar beter weg wezen.
Omdat de publicaties uit mijn loopbaan een tikje een Alle Dagen Heel Druk beeld geven, want over uiteenlopende thema's nogal de nek uitstekend, kan ik nu mijn tijd nuttig besteden door de vele losse einden uit een rijk onderzoekverleden te verbinden, en dat doe ik op deze website. Het belangrijkste losse eind is het werk aan de theorie over strategische voorbereiding op toetsen. Een stevige basis is voor die theorie al rond 1980 gelegd, waarop tot mijn in de loop der jaren stijgende verbazing niemand anders wenste voort te bouwen, of zelfs maar kritisch te reageren (positieve reacties waren er wel, maar die kregen geen momentum waar ik in mijn loopbaan iets aan zou kunnen hebben). Het is in 2004 gelukt om het SPA-project een voor iedereen direct toegankelijke vorm te geven, inclusief instrumenten - als Java-applets - die binnen de browser zijn te gebruiken, een ontwikkeling waar ik erg gelukkig mee ben. Het project is stilgevallen, omdat ik me heb laten afleiden door veder te investeren in de ontwerptheorie voor toetsvragen. Het was een kritisch moment, omdat ik ervoor moest kiezen een reeks engelstalige tijdschriftpublicaties voor te bereiden, een enorme klus. Of dat voorlopig stoppen spijtig is, dat weet ik niet; dat SPA-model valt helemaal niet goed bij de examengemeenschap die zwaar heeft geïnvesteerd in de institutionele psychometrie, een technocratie waarin de belangen van leerlingen en studenten op een echt laag pitje staan.
Ik heb sinds ongeveer 2005 vol ingezet op de thematiek van het ontwerpen van toetsvragen, omdat er uiteindelijk een herziene publicatie moet komen van mijn 1983 ‘Toetsvagen schrijven’. Tot mijn verrassing leidde deze ontwikkeling ertoe dat ik betrokken raakte bij de rekenproblematiek: de discussie over de kwaliteit en wenselijkheid van de didactiek van het realistisch rekenen. Nee, die didactiek is inderdaad niet wenselijk omdat iedere kwaliteit daarin ontbreekt of op zijn minst niet behoorlijk is onderbouwd met empirisch onderzoek op basis van adequate theoretische kaders.
http://www.benwilbrink.nl/publicaties/cv.htm