Michael Young 1958 The rise of the meritocracy 1870-2033. An essay on education and equality




Michael Young (1958). The rise of the meritocracy 1870 - 2033. An essay on education and equality. Thames and Hudson. info




Michael Young (1958/1961). The rise of the meritocracy 1870 - 2033. An essay on education and equality. A Pelican Book A 485




Michael Young (1994): Introduction to the Transaction Edition (11th printing 2008, Transaction Publishers) (some publishing history!). goo.gl/Q31ZHL



For literature on meritocracy see the literature added to my chapter on meritocrcy, 1997, here: html




Dutch topic list for a review


In Schotland zijn twee cohorten 11-jarigen getest op hun intelligentie: zij die geboren zijn in 1921 en 1936. Dat is op zich al bijzonder. Voorzover nog in leven zijn zij op 77-jarige leeftijd opnieuw getest. De test was o.a. de Raven Matrices test, bij de keuring van militaire dienstplichtigen in Nederland bekend als de behangseltest. Het is een test voor abstract redeneren. Het cohort 1936 scoorde op die test 3,7 IQ-punten hoger dan het cohort 1921. Op 77-jarige leeftijd was die voorsprong vergroot tot 16,5 IQ-punten, meer dan een standaarddeviatie. Enorm dus. Flynn-effect, een enorm gat tussen generaties slechts 15 jaar uit elkaar. Dit is niet een incident, geen toevalsuitslag in een klein onderzoekje.[bron, vermeld in Flynn, 2016 p. 91] Het geeft aan dat er met intelligentie zoals we dat in IQ-tests meten bijzondere dingen aan de hand zijn die onderzoekers tot voor kort niet goed konden zien. Met als gevolg dat we nu opgescheept zitten met maatschappelijke opvattingen over intelligentie en onderwijs die mogelijk fataal verkeerd zijn. Inclusief het verhaal van Michael Young in The rise of the meritocracy. Dit als opwarmertje.


  1. Eerst maar de grote lijn van het essay, dan de vraag of het verhaal klopt. Nee, het klopt niet, en de spelbreker is het begrip intelligentie en zijn veronderstelde erfelijkheid. Ik zeg het maar vast.
  2. Van de 19e naar de 21e eeuw is de westerse wereld veranderd van een wereld waar afkomst bepalend was,
  3. naar een wereld waarin verdienste bepaalt wie je bent en welke plaats je hebt in de samenleving.
  4. Anders bekeken: van aristocratische elite of regentendom naar intellectuele elite.
  5. Voorzover die ontwikkeling met strijd gepaard ging speelden socialisme en sociaal-democratie daarin aanvankelijk een sterke rol:
  6. strijd tegen uitbuiting en
  7. voor verheffing, voor onderwijs dus.
  8. Maar vlak andere historische ontwikkelingen niet uit:
  9. natievorming leidde overal tot leerplicht voor basisonderwijs;
  10. industrialisering leidde tot groeiende behoefte aan menselijk kapitaal: de H.B.S., T.H. Delft.
  11. Die groei van deelname aan onderwijs is nooit meer gestopt. De groei van intelligentie van de bevolking trouwens ook niet: Flynn effect.
  12. En daar is hij dan, de rode draad naar meritocratie: intelligentie als verdienste.
  13. Maar die intelligentie wordt door velen gezien als een vooral genetisch bepaald stabiel kenmerk van personen, van leerlingen.
  14. Paradox 1.: iets dat erfelijk is en toch als verdienste wordt beschouwd
  15. Paradox 2.: Een samenleving die berustte op afkomst, dus erfelijkheid, verandert in een samenleving die berust op verdienste, die door intelligentie wordt bepaald, die genetisch is bepaald, dus erfelijk. De erfelijkheidheid van bezit ingeruild voor de erfelijkheid van intellect.
  16. Een klassenmaatschappij op basis van bezit kent weinig doorlaatbare grenzen: lage mobiliteit.
  17. Naarmate verdienste de plaats inneemt van afkomst, blijken klassengrenzen meer doorlaatbaar: meer mobiliteit.
  18. Meer mobiliteit heeft onvermijdelijk gevolgen: intellect blijft niet meer opgesloten in de eigen klasse, die eigen klasse wordt a.h.w. stelselmatig beroofd van zijn natuurlijke voortrekkers.
  19. Omdat intellect genetisch bepaald is, wordt er dus genetische roofbouw gepleegd op zwakke maatschappelijke klassen, die daardoor nog verder verzwakken.
  20. Het resultaat moet dan wel een meritocratische klassensamenleving zijn met weer verminderde mobiliteit naarmate de genen verder uitgesorteerd raken. Assortative mating helpt daar nog eens extra een handje bij.
  21. De onderliggende klassen zijn weer uitgebuite klassen, maar missen de mogelijkheden om zich de eigen situatie te realiseren, laat staan zich eruit te vechten zoals een tot twee eeuwen eerder nog wel mogelijk was.
  22. Dat is in beginsel een explosieve situatie: als er een messias opstaat die de massa weet aan te spreken.


Klopt dit verhaal? Nee, het klopt niet. Waar het scheef loopt is op de rol die Young aan intelligentie toedicht, althans in dit essay. Voor een socioloog is het wel bijzonder dat hij een verhaal schrijft waarin intelligentie een sterke erfelijke rol speelt. Het ligt voor een socioloog veel meer voor de hand om maatschappelijke omstandigheden die rol te laten spelen. Dat kan zonder dat idee van intelligentie los te laten: als intelligentie wordt gezien als grotendeels door de omgeving bepaald.


Dan wordt het wel een heel ander verhaal. Wat genetisch vastligt, daar lijkt niet geweldig veel aan te veranderen. Maar wat door de omgeving wordt bepaald is maakbaar door de samenleving zelf: we kunnen onze omgevingen ingrijpend veranderen, als we dat willen:

(1) ongelijkheid in de samenleving verminderen;

(2) onderwijs anders inrichten.

Ik zet een heel ander beeld tegenover dat van Michael Young. Puntsgewijs:


  1. Darwin’s neef Galton schrijft in 1869 nog niet duidelijk over intelligentie, maar over genialiteit: Hereditary genius. Vooral erfelijk bepaald dus, loopt in families.
  2. Kort door de bocht: in de standenmaatschappij van de 19e eeuw was die stelling van erfelijkheid vooral zelf-bevestigend voor de intellectuele elite.
  3. Ik knal meteen maar de regelrechte ontkenning erin:
  4. Anders Ericsson heeft in een lange lijn van empirisch onderzoek naar toptalent laten zien dat de verklaring voor talent geen genetische hypothese nodig heeft: de omgeving doet het hem. Toegankelijk boek: Piek. Ericsson is in november in Amsterdam voor een keynote. Ik heb een boekbespreking van Peak geschreven (17 oktober in JSW).


  5. Het spul komt echt op de wagen met de intelligentietest van Binet en Simon, bedoeld om zwakbegaafde leerlingen eerder te signaleren en uit het reguliere onderwijs te halen. Kern van de zaak is: kan een test voorspellen of er problemen met latere schoolse prestaties zullen zijn? Binet en Simon slaagden erin zo’n test te ontwerpen waarin schoolse prestaties a.h.w. een meer abstracte vorm kregen. Een intelligentietest.
  6. Een recent inzicht in de aard van schoolse prestaties is dat het gaat om presteren op een manier waar we evolutionair gezien niet op zijn voorbereid. Niet lachen, het is een serieuze zaak. Zoals gladjes en ongemerkt als we onze moedertaal leren kunnen we niet ook leren lezen en schrijven, enzovoort. Natuurlijk leren is alleen voor zaken als de moedertaal weggelegd, niet voor de typische kennis en vaardigheden waar we onderwijs voor nodig hebben. Onderwijs is nodig vanwege een soort intellectuele zondeval, eigenlijk. Afijn, een artikel van Tricot en Sweller legt het uit. Binet en Simon legden de basis voor een intelligentietest die vooral over de niet op natuurlijke wijze verkregen kennis en vaardigheden gaat. Onder andere het (sub)testje op woordenschat is daar een uitzondering op. Waarom is dit uitstapje van belang? Er zijn sterke ideologische stromingen in het onderwijs die vinden dat schools leren ook op natuurlijke wijze moet kunnen. Maar zo gaat het dus niet, en als je het dan toch doorzet, gaat dat vooral ten koste van eerlijke onderwijskansen voor leerlingen uit minder intellectuele lagen van de bevolking. En dat werkt dan weer bevestigend op het idee dat verschillen in intelligentie aangeboren zijn: zie je wel, ze kunnen het niet.
  7. Waar was ik gebleven, ah, bij Binet en Simon. Hun werk maakt furore. Maar er vindt een omkering plaats: waar hun test diagnostisch was bedoeld voor zwakbegaafdheid, wordt hij vervolgens gebruikt om over de hele linie leerlingen te rangordenen op die intelligentie, zie bv. Cyril Burt en anderen, 1924. In Amerika maakt de Army Alpha intelligentietest het mogelijk in heel korte tijd een leger uit de boerenjongens te stampen. Enzovoort, we kennen de verdere geschiedenis wel ongeveer.
  8. Wat is intelligentie dan? Het is wat de intelligentietest meet, echt waar. Maar goed, IQ testen voorspellen van alles en nog wat redelijk goed, en worden dan ook in tal van selectie- en plaatsingsprocedures gebruikt. Dat is allemaal niet echt bevredigend: we hebben de samenleving belast met een sterk geloof in iets waarvan we niet goed weten het eigenlijk is.
  9. We denken bijvoorbeeld dat het een stabiel persoonlijk kenmerk is, maar onderwijs heeft er een belangrijke invloed op, en over de generaties heen is er een echt enorme stijging van (meer abstracte) intelligentie, het Flynn effect. Het was Piet Vroon die James Flynn attendeerde op het rijke databestand van de Nederlandse keuring voor militaire dienst, vooral de daarin gebruike Raven test, in de wandeling de behangselpapiertest genoemd. Piet Vroon en anderen, zoals Jaap Dronkers, deden er ook eigen analyses op, bijv. De Leeuw en Meester. Michael Young kon in 1958 dat Flynn-effect niet kennen, anders had het hem op het idee kunnen brengen dat mogelijk voor die verschillen in IQ omgevingsfactoren belangrijker zijn dan genetische.
  10. Het begrip intelligentie werd begin 20e eeuw in beton gegoten in psychologische theorievorming. Weliwaar bestaan IQ-tests uit een bonte verzameling van allerhande testjes, maar statistische analyses wezen altijd maar weer uit dat er een enkele algemene factor aan ten grondslag zou liggen, ‘g&rsuo; genaamd. Heel handig, die zal dan wel in belangrijke mate genetisch, al bij de conceptie, bepaald zijn. Maar met deze theoretische benadering zijn er wel wat problemen, de belangrijkste: (1) die algemene factor ‘g’ is louter een statistische constructie, een specifiek model; (2) alle IQ-onderzoek vond en vindt plaats in omstandigheden die gegeven zijn, zoals onderwijs dat sterk selecteert op verschillen in prestaties. Verander dat onderwijs, en alles kan er anders uitzien. Deze problemen kleven ook aan het essay van Young. Het gaat bij dit discours over intelligentie over de psychologie van persoonlijke verschillen, een geheel andere tak van sport dan de cognitieve psychologie. Tot die laatste behoort bijv. De Groot’s Het denken van den schaker, maar ook Ericsson & Pool’s Peak.
  11. Het blijkt mogelijk modellen voor intelligentie te bouwen die de empirische gegevens minstens even goed verklaren, maar waarbij die algemene factor ‘g’ het resultaat is van een complex van omgevingsfactoren. Aan dergelijke netwerkmodellen wordt aan de UvA gewerkt, met spectaculaire resultaten, zie bij. het proefschrift van Kees-Jan Kan The nature of nurture. The role of gene-environment interplay in the development of intelligence. Een model dat intelligentie verklaart uit omgevingsinvloeden is eenvoudiger dan een model dat daar ook nog genetische invloeden bij nodig heeft, zoals in Plomin’s gedragsgenetica (Asbury & Plomin 2014). Belangrijker is: de consequenties voor mogelijkheden om in het onderwijs eerlijke kansen te bieden kunnen wel eens totaal anders zijn bij het Amsterdamse model, dan bij het gedragsgenetische model (Asbury & Plomin speculeren wild over wat hun hoge erfelijkheid voor intelligentie impliceert voor onderwijsbeleid, zie bijv. meteen al de summary van hoofdstuk 1).
  12. Tijd om af te ronden, met de stelling dat het onderwijs beter kan ophouden met rekening te houden met verschillen in IQ, en didactieken moet gaan hanteren die effectief zijn bij alle leerlingen, ongeacht hun IQ. Dan krijgen we pas echt onderwijs dat eerlijke kansen biedt, ook aan leerlingen met een intellecueel of sociaal zwakkere achtergrond. In het primair onderwijs moet dat al helemaal geen probleem vormen: iedereen kan taal- en rekenvaardig worden. Het is een nationale schande dat een veel te groot deel van de 12-jarigen naar het vo gaat zonder te kunnen lezen of rekenen. Vijftien procent, dat is de orde van grootte. Er zijn enkele scholen die het door hebben, en dergelijke programma’s opzetten. In Engeland zijn er meerdere scholen die zo werken, een op Twitter heel bekende is het West-Londense Michaela, een free school. Deze school draait nog maar enkele jaren, er zijn nog geen examenresultaten; bij de eerste inspectie werd de school als uitmuntend beoordeeld, en geslaagd in het doel alle leerlingen gelijkelijk op een hoog niveau te brengen. In Nederland is de Alan Turing School aan de weg aan het timmeren met eenzelfde concept. In de VS zijn er de scholen die werken op basis van het Core Knowledge Curriculum van E. D. Hirsch Jr.. Hirsch schreef in 2016 een verdraaid belangrijk boek Why knowledge matters. Rescuing our children from failed educational theories.
  13. Onderwijs kan kantelen van een institutie die bestaande verschillen vergroot, naar een plek waar iedereen eerlijke kansen krijgt op het verwerven van kennis. Zo’n kanteling zou een maatschappelijke aardverschuiving teweegbrengen, en roept dus sterke tegenkrachten op. Die tegenkrachten zien we vooral in de vorm van onderwijsromantiek die de wensen van de leerling voorop zet: Onderwijs 2032, en internationale denktanks zoals de OECD met zijn PISA die juist pleit tegen nadruk op kennisoverdracht.




Preliminaries


As a short summary, the book is about intelligence and how it plays out in society. Michael Young’s concept of intelligence is borrowed from differential psychology, a discipline that is making big money from intelligence testing, including the educational variants of aptitude testing. Young takes no issue with this concept of intelligence, unless one considers his whole essay as a fundamental critique on the thinking of psychologists on intelligence.

Important assumptions in this story (possibly not of Young as a sociologist): (1) intelligence as a construct of personality does exist, (2) differences in intelligence are heritable (the part of nature being at least as large as that of nurture), (3) intelligence as a personality characteristic is highly stable, (4) it is possible for sociatal forces (education, assortative mating) to deplete particular social groups or communities from their members (youngsters) with the highest intelligences.

The historical period considered runs from the 19th to the 21st century, a pretty long period that has seen two world wars and enormous changes in social life and in society, especially also in education. An important actor in these changes undoubtedly is this intelligence thing, heteher it really exists or not, lots of people surely have acted on the assumption of its existence!




Quotes and comments


Intelligence, and intelligence testing, was a big thing in the first half of the 20th century. The US was able to raise a standing army in a very short time, to enter WO I, thanks to the Army Alpha intelligence test. Many recruits had barely any schooling — they could read the test items, however — making it tricky to estimate their capabilities.

It is my strong conviction that knowledge of the early history of intelligence testing and its societal context is a necessary precondition for understanding the uses and abuses of intelligence testing — in education as well as in behaviour genetics — in the 21st century.



W. A. F. Hepburn, et al. (chair of Mental Survey Committee) (1933). The intelligence of Scottish children. A national survey of an age-group. University of London Press. reviewed 1934 by F. C. Bartlett


Much attention for differences between boys and girls. Occupation of the father was not even asked for (in the special sample of 1000 pupils it was asked for, nothing was reported in the book). Of course, cities and counties are known, therefore a contrast town - country could be reported (p. 41 table III, for the N=1000 individual testing only). Follow up:



Deary, I. J., Whalley, L. J., & Starr, J. M. (2009). A lifetime of intelligence: follow-up studies of the Scottish Mental Surveys of 1932 and 1947. American Psychological Association. [Chapter 1 of this book describes the history of the Scottish Mental Survey of 1932 and summarises its results.] [as eBook in KB (for Dutch members only)] info




A. H. Oort (1928). Proeven over verstandelijke ontwikkeling op Leidsche scholen. Leiden: Van Doesburg. [Tests of intellectual development in schools in Leiden] info


Some results from Oort: tweet. Results reported as mean raw total scores on the tests. Black: boys. Grey: girls. Of special interest: primary schools (upper left & upper): Primary schools are SES / class defined. Class III: for the poor; class II: middle class; class I: upper class. Class III schools have 12 grades, each one a half year, plus a 13th grade. Yes, grade retention is a big issue, in all types of school, in pre-WO II Netherlands. Third class pupils are not suppposed to continue in secondary education (there are vocational tracks outside of secondary ed). Second class pupils continue their education in the lower tier of secondary education (MULO, nowadays HAVO). Primary class pupils visit HBS or Gymnasium (nowadays VWO). There is a strong gradient of mean scores over pupil age, of course; also over schol types; as well as over pupil sex (in the lower class school types only).

The question then is: are differences in intelligences the cause of different positions in education as well as in society, or is the direction of causality the other way round. See Mulder & Heyting (abstract) on this question as answered in the pre-war Netherlands.



B. A. Prinsen (1935). Intellectmetingen bij kinderen. Bijdrage tot een vergelijkend onderzoek van stad en platteland. Dissertatie Utrecht University. [Intelligence measurements with children. Comparative studies of cities and countryside] scan


Small sample of 199 children tested. Analysis social economic background pp 26-30. Social class mean IQs higher for higher SES.



Ernst Mulder & Frieda Heyting (1998). The Dutch curve: The introduction and reception of intelligence testing in the Netherlands, 1908-1940. preview paywalled [I have no access] [pdf requested via researchgate]




Petra P. M. Hurks & Helen Bakker (2016). Assessing intelligence in children and youth living in the Netherlands. International Journal of School & Educational Psychology, 4 open access


The big events of 2016 — Brexit and Trump — pose that very same question. Evidently, the voters forcing these unhappy outcomes are complaining of injustice following from global economics that was supposed to benefit all. Education has a role in it, therefore also education’s habit to sort by capacities.



Paul Davis Chapman (1988). Schools as sorters. Lewis M. Terman, Applied Psychology, and the Intelligence Testing Movement, 1890-1930. New York University Press. isbn 0814714366




Zeeshan Aleem (2017). How trade with China helped elect Trump. David Autor’s groundbreaking work on the neglected costs of trade is revealing. article




Arlie Russell Hochschild (2016). Strangers in their own land. Anger and mourning on the American right. A journey to the heart of our political divide. The New Press. isbn 9781620972250 <1--351 pp hardcover dj-->interview


Robert D. Putnam (2015). Our kids. The American dream in crisis. Simon & Schuster. isbn 9781476769905 info

Important papers on the statistics of (Civil Service) examinations were written biy Edgeworth 1888-1890, father of mathematical statistics. An examination is a sample, therefore a certain element of chance plays a role in the admissions process. That’s not a problem, writes Edgeworth: the candidate can better his chances by better preparation. This is a deep insight that since the 19th century has never reached the field of educational assessment, it seems to me (exceptions are A. D. de Groot 1970 and Van Naerssen 1970.



Edgeworth, F. V. (1888) The statistics of examinations. Journal of the Royal Statistical Society, 51, 599-635 JSTOR read online free, also 'The element of chance in competitive examinations', ibid, vol. LIII (1890), pp. 460-75 JSTOR read online free, 644-63 JSTOR read online free


Here Young uses the term meritocracy for the first time. He does not know when or where this term, or that other ugly one equality of opportunity [note 2, p. 153] was conceived.



J. E. Floud (Ed.), A. H. Halsey & F. M. Martin (1956). Social class and educational opportunity. Heinemann. review

























31 augustus 2017 \ contact ben apenstaartje benwilbrink.nl  

Valid HTML 4.01!       http://www.benwilbrink.nl/literature/young.htm http://goo.gl/00JmHj