Het ontwerp van de vragen beoordeeld:
De Grote Geschiedenis Quiz voorronde 2009

Ben Wilbrink


De Grote Geschiedenis Quiz 2009 is georganiseerd door de Volkskrant,n het Historisch Nieuwsblad en Andere Tijden. De volledige quiz is te vinden - en in te vullen - op www.ggq.nl/. Uitzending van de finale Nederland 2, NPS, op tweede Paasdag 13 april


De analyse van het ontwerp van de vragen in deze quiz is beperkt tot eenvoudig constateerbare vormaspecten. Inhoudelijke analyse is lastig omdat de bedoelingen van de ontwerpers niet bekend zijn. Mogelijk weten ze zelf ook niet wat de bedoeling van deze quiz is, anders dan amusement te bieden, of ongeveer iets te doen wat in de voorgaande afleveringen is gepresenteerd. Afijn, alleen de gebreken in die vormaspecten leveren al voldoende stof op.




De keuzevragen


1. Opstandelingen in de Franse Revolutie werden ‘sansculotten’ genoemd. Waarom heetten ze zo?

  1. Ze droegen een lange broek in plaats van een kniebroek, de dracht van de adel.
  2. Ze trokken hun broek naar beneden om de adel te bespotten.
  3. Ze droegen geen ondergoed, want dat was een teken van luxe.
  4. Ze hadden geen geld om een goede broek te kopen.


Vier alternatieven gebruiken in plaats van drie of twee is een verspilling van effectiviteit. Het zal ook hier wel weer blijken dat er altijd wel een alternatief is dat door vrijwel geen enkele deelnemer is gekozen: laat dat alternatief liever meteen weg. De daardoor gewonnen tijd en ruimte is dan te gebruiken door tien extra vragen op te nemen. Hoe vaak moet dit simpele advies nog worden herhaald om het tot de ontwerpers van toetsvragen door te laten dringen? Lastig is dat ieder alternatief uit twee uitspraken bestaat, bv. het 4e: 1) geen geld hebben, en 2) goede broeken (ipv broeken). In het algemeen is dat voor keuzealternatieven geen goede vorm, al was het slechts omdat de relatie tussen die twee uitspraken al gauw dubbelzinnig is. Dit euvel komt bij meer vragen in deze quiz voor, ik geef dat niet telkens opnieuw aan

Het gemeenschappelijke in de vier alternatieven is dat het iets met broeken is. Maar verder is het een ongeregeld, een heterogeen, zootje, en dat past niet bij een goed ontwerp.

Waarschijnlijk zijn drie van de vier alternatieven bedenksels, het is lastig te beoordelen want wat is de vindplaats wanneer het geen onzin is? Onzin-alternatieven horen als regel niet thuis in een goed ontworpen vraag.

Geen ondergoed dragen omdat dat een teken van luxe is, is waarschijnlijk een onzin-alternatief. Beide uitspraken in dit alternatief kunnen op zich juist zijn, maar het aangegeven verband (want) is waarschijnlijk onzin. Moet je voor deze analyse enig historisch besef hebben?


2. Niet alleen in de westelijke koloniën, maar ook in Nederlands-Indië werden slaven gehouden. Hoeveel procent van de bevolking van Batavia bestond eind zeventiende eeuw uit slaven?

  1. 1 procent
  2. 10 procent
  3. 50 procent
  4. 80 procent


Eenvoud loont. Prima keuzevraag.


3. Waarom trok graaf Floris V van Holland in de dertiende eeuw ten strijde tegen de Friezen?

  1. Als vergelding voor de bestorming van het Muiderslot.
  2. Om de middelen bij elkaar krijgen voor de voltooiing van het Binnenhof.
  3. Om afvallige Friezen terug te brengen tot het ware geloof.
  4. Om de dood van zijn vader, Willem II, te wreken.


De alternatieven zijn: vergelding, roof, bekering en wraak. Opvallend afwezig: onderwerping.

Ieder alternatief is dan verwoord als een specifiek geval van vergelding etcetera, maar waarom is dat nodig? De gedachte is bij de ontwerper kennelijk geweest om de deelnemers de gelegenheid te bieden alternatieven af te strepen omdat zij weten dat het niet om historische feiten gaat. Met een dergelijk ontwerp zijn er tenminste drie ernstige problemen:

  1. Het is ondoelmatig omdat zodoende in feite de vierkeuzevraag een onhandige combinatie is van vier juist-onjuist-vragen.
  2. Het is een didactische doodzonde omdat het de deelnemers bestookt met historische desinformatie [onderzoek toont aan dat in het onderwijs leerlingen op deze manier onzin blijken te leren, en daar is onderwijs niet voor. Toch?]
  3. Het kan ook dubbelzinnigheid opleveren, zoals voor alternatief twee: mogelijk weigerden de Friezen om belastingen te betalen aan de graaf van Holland, en trad Floris V daartegen op; of uit dat geld de bouw van het Binnenhof bekostigd moest worden, wie weet?

Het zal waarschijnlijk om wraak zijn gegaan: nooit gehoord van zo'n bestorming van het Muiderslot, bekeren was Bonafacius een slordige vier eeuwen eerder, en dat verhaal van het Binnenhof is onwaarschijnlijk. Tenminste, dit zou mijn aanpak van deze vraag zijn. Ik heb jaren in Muiden gewoond, alleen Friezen op bootjes gezien.


4. Waarvoor stond ‘T4’ — kort voor Tiergarten 4 — in het Derde Rijk?

  1. Een gevangenis in Berlijn waar politieke gevangen werden verhoord.
  2. De privédierentuin van Hitler.
  3. De massale moord op geestelijk en lichamelijk gehandicapten.
  4. Een militair vliegveld ten zuidoosten van Berlijn.


Alternatief 2 is onwaarschijnlijk: al zou Adolf zo'n extravagante tuin hebben, waarom zou die &lsquo'T4’ genoemd worden? Dit alternatief valt af op basis van een niet-historische analyse, dat kan niet de bedoeling van een historische quiz zijn.

Alternatief 3 is onwaarschijnlijk, aannemend dat in het Derde Rijk over zoiets niet openlijk zou worden gesproken, althans niet zo vaak dat &lsquo'T4’ daarvoor gebruikelijk werd. Dit alternatief is af te strepen op basis van een historische analyse, een historische intuïtie. Daar is binnen een historische quiz op zich natuurlijk geen bezwaar tegen. (maar denk aan het hierboven gestelde over historische desinformatie).

Ik vind de formulering van de vraag niet ondubbelzinnig. Zoals het er staat, moet bedoeld zijn dat in het Derde Rijk, dus voor de capitulatie in 1945, &lsquo'T4’ in kranten e.d. werd gebruikt. Maar dat is een interpretatie van de stam van de vraag. De stam van de vraag is dus niet echt helder, dat is doorgaans een kwaliteitsgebrek.

De alternatieven vormen een bijeengeraapt zootje, ze zijn heterogeen van aard. Daardoor ontstaat een grote belasting van de deelnemers, terwijl het tegelijk verduistert waar de vraag eigenlijk over gaat. Het is niet voor niets dat het aanbieden van heterogene alternatieven een zonde is voor de ontwerper van vragen. Dit is een kwaliteitsgebrek dat bij meerdere vragen in deze quiz terugkomt, ik zal dat niet telkens op nieuw benoemen.


5. In zijn boek Over de geest der wetten uit 1748 besprak de filosoof Charles-Louis de Montesquieu een factor die volgens hem bepalend was voor het karakter van een volk en de regeringsvorm die daar het best bij past. Welke was dit?

  1. De mate van verstedelijking.
  2. De meest beleden godsdienst.
  3. De seksuele moraal.
  4. Het klimaat.


De stam van de vraag isveel te uitvoerig geformuleerd. Window dressing heet dat. Het kan veel korter, dan moet het ook veel korter.

'Welke was dit’ is beter te formuleren als ‘Welke factor was dit:’ laat de lezer niet zoeken naar de bedoeling.

‘Het klimaat’ is geen ‘karaktertrek.’ Dit is echt een ondeugdelijk alternatief.

Hetzelfde probleem met ‘de mate van verstedelijking’ al is het mogelijk dat hier een slordige ontwerper bezig is geweest die eigenlijk iets bedoelt dat samenhangt met verstedelijking, zoals zelfbestuur van steden, dus politiek bewustzijn van burgers.

Hoort de ‘meest beleden godsdienst’ tot het karakter van een volk?


6. Waarom verliet Chroesjtsjov in 1960 voortijdig een topontmoeting met Eisenhower in Parijs?

  1. Hij kreeg een hartaanval en wilde alleen in de Sovjet-Unie geopereerd worden.
  2. De relatie met China was dusdanig bekoeld dat hij terugging om bij Chinese agressie direct te kunnen reageren.
  3. Hij was boos over een Amerikaans spionagevliegtuig dat in de Sovjet-Unie was neergehaald.
  4. Hij kreeg te horen dat hij tijdens zijn staatsbezoek aan de Verenigde Staten niet naar Disneyland mocht.


Disneyland. Kom nou, wel een beetje serieus blijven.

U-2 klopt. Gelukkig maar, anders zou het naar mijn smaak een strikvraag zijn.

Het derde alternatief is beroerd geformuleerd: natuurlijk was hij juist trots op het neerhalen van dat spionagevliegtuig. Hij was boos over het spioneren, en met de brokstukken van die U-2 en vooral de gevangen genomen piloot, kon hij daar een goede show van maken. Ben ik nu aan het zeuren over de formulering van het alternatief? Helemaal niet, omdat zo'n analyse van wat er precies staat, erop kan wijzen dat dit alternatief niet het juiste kan zijn. Het alternatief zelf is immers niet juist. Het is vervolgens heel oneigenlijk wanneer de ontwerper tegenwerrpt dat het beste alternatief moet worden gekozen, en het derde alternatief is het beste, ook al is het belabberd geformuleerd.


7. Jacob Cats kan worden beschouwd als een Dichter des Vaderlands avant la lettre. Maar welke officiële functie bekleedde hij?

  1. Raadpensionaris van Holland.
  2. Boekhouder bij de Amsterdamse Wisselbank.
  3. Schepen in Amsterdam.
  4. Gouverneur-generaal van Indië.


De stam van de vraag: window dressing

Die ‘Amsterdamse Wisselbank’ valt op binnen dit rijtje. Dat past niet bij een goed ontwerp: een enkele deelnemer zou juist daarom kunnen denken dat dit dan het juiste antwoord wel eens zou kunnen zijn. De ontwerpeis voor keuzealternatieven is dat zij een redelijk homogene set vormen, en dit is bepaald een afwijking. Eerder is al melding gemaakt van heterogene alternatieven als een kwaliteitsgebrek in sommige vragen van deze quiz.


8. Karel Lotsy was een belangrijke Nederlandse sportleider. Hij was voorzitter van de KNVB en drie keer chef de mission bij de Olympische Spelen. In verschillende Nederlandse steden zijn straten naar hem vernoemd. Toch werd de Karel Lotsystraat in Amsterdam in 1997 hernoemd. Waarom?

  1. Hij had steekpenningen van sporters aangenomen in ruil voor plaatsing in het olympisch team.
  2. Hij bleek zijn lidmaatschap van de CPN behouden te hebben na het neerslaan van de Hongaarse Opstand.
  3. Hij had spelers van het Nederlands elftal doping aangeboden.
  4. Zijn houding tijdens de Tweede Wereldoorlog werd als aanstootgevend ervaren.


Een vreselijk lang verhaal (window dressing).

Ook de alternatieven zijn lange zinnen, dat is niet goed

Ieder alternatief dat bezijden de waarheid is, is een belediging voor de familie Lotsy. Dit is een zeldzaam geval van schending van een vanzelfsprekende ethische norm.

Kennelijk is Lotsy in de ogen van de raad van Amsterdam ergens over de schreef gegaan. Als de ontwerper het nodig vindt om dat precies te benoemen, dan is het probleem dat dit alternatief tussen drie neutrale alternatieven komt te ontstaan (als de ontwerper verder ethisch verantwoord tewerk gaat). De deelnemers kunnen dan redeneren dat een ethische verantwoord ontwerp in dit geval alleen mogelijk is wanneer het alternatief dat een over de schreef gaan aanduidt, het juiste is.

Dit voorbeeld laat nog eens scherp zien dat het formuleren van allerlei onzin voor de als onjuist bedoelde alternatieven, echt problematisch is. Zowel in een quiz, als in toetsen waarmee jongeren een belangrijk deel van hun leven voortdurend worden geconfronteerd (alsof je voortdurend in een slechte film zit).


9. Wie waren de Hottentotten?

  1. Een nomadisch ruitervolk dat in de twaalfde eeuw rondtrok door Centraal-Azië en bekendstond om zijn geavanceerde tenten.
  2. Een Afrikaans volk waarmee de Nederlandse kolonisten van Kaap de Goede Hoop in de zeventiende eeuw in contact kwamen.
  3. Een achttiende-eeuwse benaming voor de Papoea’s in Nieuw-Guinea.
  4. Een Amazonevolk die in nagebouwde dorpen werden getoond tijdens de wereldtentoonstelling van 1862 in Londen.


Kijk eens naar de verdeling van de teksten: een heel korte stam, en lappen tekst in de alternatieven. Dit is een slecht ontwerp, dat moet echt anders.

Op de keeper beschouwd wordt hier gevraagd of de Hottentotten een volk zijn dat leeft in 1.) Centraal-Azië, 2) Afrika, 3) Nieuw-Guinea, 4) het Amazone-gebied. Formuleer dat dan ook zo.

Heel hinderlijk, window dressing in de alternatieven. Waarom is dat hinderlijk: volgens de regels van het spel moet het beste alternatief worden gekozen, zodat deelnemers al gauw gedwongen kunnen zijn om alle gegeven informatie inderdaad tegen elkaar af te wegen. Dat wordt dus jongleren met meer informatie dat het korte-termijn-geheugen tegelijk kan bevatten. Het verweer dat de deelnemer toch moet weten dat de Hottentotten een Afrikaans volk zijn, en dat hij of zij dan geen last heeft van al die overbodige informatie, gaat natuurlijk niet op. Moet ik dat nog uitleggen?


10. In 1956 raakte Egypte met drie landen tegelijk in een gewapend conflict. Welke landen waren dat?

  1. Israël, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië.
  2. Groot-Brittannië, Frankrijk en Israël.
  3. Saudi-Arabië, Sudan en Libië.
  4. De Sovjet-Unie, Israël en Libië.


De stam van de vraag kan beter, gewoon in een enkele zin in plaats van twee. Het probleem met de formulering is dat het zinnetje ‘Welke landen waren dat?’ terugverwijst naar de eerste zin. Bij goed bestuderen van de vraag moet de deelnemer dan al gauw nog een keer die eerste zin lezen. En misschien nog een keer. Dat werkt verwarrend, en kost veel tijd. Beter dus: ‘Egypte raakte in 1956 in gewapend conflict met:’

Kleinigheidje: het woordje ‘tegelijk’ in de stam van de vraag hoort er niet: het suggereert ten onechte dat de deelnemer die gelijktijdigheid moet betrekken in het zoeken naar het juiste antwoord.

Let op wat hier met de alternatieven aan de hand is: er wordt vier keer een drietal landen genoemd. Dat kan een enorme belasting opleveren voor de deelnemer die niet meteen het juiste antwoord heeft: jongleren met vier drietallen tegelijk. Dat moet echt anders kunnen. Bijvoorbeeld: vraag met welk land Egypte in 1956 niet in gewapend conflict was: 1) Israel, 2) de Verenigde Staten, 3) Groot-Brittannië, 4) Frankrijk.


11. De Salon des Refusés in Parijs was:

  1. Een literaire salon voor revolutionairen die niet werden toegelaten tot de salons van de adel.
  2. Een negentiende-eeuwse expositie voor kunstenaars die niet mochten deelnemen aan de tentoonstelling van de Académie des Beaux-Arts.
  3. De eerste dadaïstische tentoonstelling in 1920, waarbij werk getoond werd van onder anderen Max Ernst en Hans Arp.
  4. Een ‘guerrilla’-modeshow die op initiatief van Mary Quant gehouden werd tijdens de Modeweek in 1968.


Hele opstellen als alternatieven. Dat deugt niet, de ontwerper moet nog eens nadenken over wat hij of zij eigenlijk wil vragen, dan een behoorlijk open vraag formuleren, en dan ook nog een goede set alternatieven (in die volgorde).


12. Prominente Europeanen reageerden uiteenlopend op het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Welke opmerking hoort bij welke persoon?

  1. Edward Grey
  2. Franz Kafka
  3. Winston Churchill
  4. Keizer Wilhelm II


  1. ‘Ik ken geen partijen meer en ook geen religies.’
  2. ‘De lichten gaan uit in heel Europa.’
  3. ‘Duitsland heeft Rusland de oorlog verklaard. ’s Middags naar het zwembad.’
  4. ‘Business as usual.’


  1. 1d, 2a, 3b, 4c.
  2. 1c, 2b, 3a, 4d.
  3. 1b, 2c, 3d, 4a.
  4. 1a, 2d, 3c, 4b.


Hier heeft de ontwerper geprobeerd een matching-vraag te schrijven. Dit is een puinhoop, met alle respect. Het maakt de deelnemers nerveus, maar dat heeft op zich niets met geschiedenis te maken. De ontwerper is in de fout gegaan door te proberen vier vierkeuzevragen in een enkele vierkeuzevraag te persen. Niet doen.

Het is een kunstfout om combinaties van combinaties als alternatieven te nemen: deelnemers hebben er een kladblaadje bij nodig om er uit te komen. Er is een iets minder beroerd alternatief, en eigenlijk had de ontwerper zoiets in gedachten: laat de deelnemer de uitspraken plaatsen in de volgorde van de Europeanen. De alternatieven worden dan: 1) d, a, b, c; 2) c, b, a, d; 3) b, c, d, a; 4) a, d, c, b.


12. Prominente Europeanen reageerden uiteenlopend op het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Welke opmerking hoort bij welke persoon? Schrijf het nummer van de opmerking achter de bijbehorende naam.


  1. ‘Ik ken geen partijen meer en ook geen religies.’

  2. ‘De lichten gaan uit in heel Europa.’

  3. ‘Duitsland heeft Rusland de oorlog verklaard. ’s Middags naar het zwembad.’

  4. ‘Business as usual.’




Dit is een alternatief dat iets beter is. Om automatische scoring mogelijk te maken: achter iedere naam vier buttons.

Om nog doelmatiger te zijn: laat dan de vierde Europeaan weg, omdat na drie gemaakte keuzen de vierde vastligt. Weg met Wilhelm (bijvoorbeeld).

12. Prominente Europeanen reageerden uiteenlopend op het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Welke opmerking hoort bij welke persoon?


  1. ‘Ik ken geen partijen meer en ook geen religies.’

  2. ‘De lichten gaan uit in heel Europa.’

  3. ‘Duitsland heeft Rusland de oorlog verklaard. ’s Middags naar het zwembad.’

  4. ‘Business as usual.’




Maar dan is het beter om de uitspraken telkens bij iedere Europeaan te zetten:

12. Prominente Europeanen reageerden uiteenlopend op het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Welke opmerking hoort bij welke persoon?



En dan is het evident dat het veel beter is om de Europeanen als alternatieven te nemen:

12. Prominente Europeanen reageerden uiteenlopend op het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Welke persoon hoort bij welke opmerking?



13. Waarom at men in Europa tijdens de vroege Middeleeuwen geen asperges?

  1. De kennis over de aspergeteelt was verloren gegaan bij de ondergang van het Romeinse Rijk.
  2. De kerk verbood ze vanwege hun obscene vorm.
  3. De asperge komt oorspronkelijk uit Midden-Amerika en was dus nog niet ontdekt.
  4. Vanwege de Kleine IJstijd was het te koud om asperges te telen.


Wat een irritante onzin. Moet ik dit ernstig nemen?


14. Wat verstaan we onder de ‘Holodomor’?

  1. Een middeleeuwse legende over het ontstaan van Polen.
  2. Een grote hongersnood in Oekraïne in 1932-1933.
  3. Een belangrijke Hongaars-Joodse verzetgroep tijdens de Tweede Wereldoorlog.
  4. De verzamelnaam voor literatuur over de Holocaust.


Een mooi prototype van een keuzevraag met een heterogene set alternatieven. Nee, dit is geen compliment voor de ontwerper.


15. De Nacht van Schmelzer in 1966 was een ijkpunt in de jaren zestig, omdat KVP’er Schmelzer zijn eigen partij ten val bracht. Wat eiste de vorig jaar overleden Norbert Schmelzer in zijn befaamde motie?

  1. Een reorganisatie van het omroepbestel.
  2. De overgang van een geleide naar een vrijeloonpolitiek.
  3. Het ontslag van de PvdA-ministers Den Uyl en Vondeling omdat zij hun budget ernstig hadden overschreden.
  4. Een betere dekking van de begroting en maatregelen om extra uitgavenstijging te voorkomen.


Wat is dat dan, de eigen partij ten val brengen? Slordigheidje?

Eigenlijk zou ik hier een inhoudelijke analyse op moeten doen. Ik weet zelf niet beter dan dat het kabinet aan de indiening en ondersteuning van deze motie zijn lot had verbonden: het zou aftreden wanneer deze motie door de Tweede Kamer zou worden aangenomen. Welk geweldig historisch inzicht draait dan om het precieze onderwerp van die motie?


16. Bij welke rivier lag de meest oostelijke grens van het rijk van Alexander de Grote?

  1. De Ganges, in het huidige India.
  2. De Indus, in het huidige Pakistan.
  3. De Tigris, in het huidige Irak.
  4. De Eufraat, in het huidige Syrië.


Mooie historische vraag.

Maar waarom de locatie van de rivieren erbij genoemd? Omdat de vraag anders te moeilijk zou zijn? Verander de vraag dan liever: ‘In welk tegenwoordig land lag ..... .’ 1. India, 2. Pakistan, 3. Irak, 4. Syrië.


17. Wanneer kreeg de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden formele internationale erkenning?

  1. Meteen bij het ontstaan van de Republiek in 1588.
  2. Bij de aanvang van het Twaalfjarig Bestand in 1609.
  3. Bij de Vrede van Munster in 1648.
  4. Bij de Vrede van Breda in 1667.


Ik weet niet of dit een goede geschiedenisvraag is. Daar bedoel ik het volgende mee: is het voor historici duidelijk wat de bedoelde betekenis van de stamvraag is, gezien de aangeboden alternatieven? Geven historici onafhankelijk van elkaar hier altijd hetzelfde antwoord?

De alternatieven geven een mooie tijdlijn, een mooi homogene set alternatieven.

Moeten de jaartallen er bij? Of zou de vraag met alleen de jaartallen ook goed zijn? Een kwestie van voorkeur, het zijn gewoon drie mogelijkheden waaruit de ontwerper kan kiezen.

Ik heb geen kritische opmerkingen bij deze set alternatieven. Twee details dan toch:

Het woordje 'Meteen' in alternatief 1 is overbodig; gebruikt de ontwerper het toch, dan maakt dat het alternatief tot iets speciaals. Niet doen, dus.

Een republiek: ‘ontstaat’ die, of is dat een staatsvorm die wordt uitgeroepen (door wie op dat moment het krachtigst kan roepen)? Een republiek kan zichzelf niet doen ontstaan. toch? Dit soort talige problemen moet de ontwerper toch zien te mijden.


18. Wat waren ‘compagniesdochters’ in de zeventiende eeuw?

  1. Vrouwen uit de Republiek die werden uitgehuwelijkt aan werknemers van de VOC.
  2. Handelsposten van de VOC op Formosa die handeldreven met China.
  3. BV’s die de VOC oprichtte om extra aandelen te verkopen.
  4. Prostituees die zich ophielden in havens op de route naar Indië.


Dit is een flauwe vraag. Wat de missie van de Grote Geschiedenisquiz ook mag zijn, ik kan me niet voorstellen dat een vraag als deze erin zou passen. (Een vraag is een vraag samen met de keuzealternatieven. Bij die laatste zit in dit geval de ergernis). Ik kan me wel voorstellen hoe een vraag als deze ontstaat: leuke term is dat, ‘compagniesdochters’, daar kunnen we wel een leuke keuzevraag bij bedenken. Maar dat is dus een aanfluiting van wat het ontwerpen van toets- of quizvragen behelst.


19. De jaren vijftig vormden het hoogtepunt van de Wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Hoeveel nieuwe woningen waren er in 1962 sinds de oorlog gebouwd?

  1. 10.000.
  2. 100.000.
  3. 500.000.
  4. 1.000.000.


De stam van de vraag is niet helder: er is sprake van twee verschillende tijdsperioden (lees het maar eens na).

De keuzealternatieven zijn prima in orde qua vorm.

Het eerste alternatief is onwaarschijnlijk: op basis van welke overwegingen zou dit door wie als het beste alternatief kunnen worden gekozen?


20. Wat was de Bartholomeüsnacht?

  1. Het uitroeien van de katharen in het Zuid-Franse Béziers in 1209.
  2. Een grootschalige moordpartij op hugenoten in Parijs in 1572.
  3. Het bloedige neerslaan van het Pachtersoproer in Amsterdam in 1748.
  4. Een pogrom op honderden Joden in Odessa in 1893.


Die nacht is een gruwelijke gebeurtenis geweest, de alternatieven noemen tenminste drie gruwelijke gebeurtenissen. Als keuzevraag is dat een goede vorm, aangenomen dat alle alternatieven werkelijke gebeurtenissen aanduiden.

Het eerste alternatief is onwaarschijnlijk omdat het uitroeien van een volk nauwelijks in een enkele nacht gebeurd kan zijn.

Het derde alternatief is onwaarschijnlijk omdat er mogelijk wel doden bij zijn gevallen, maar niet in die mate als bij de andere genoemde gebeurtenissen.

Per saldo is dit dan voor veel deelnemers waarschijnlijk een tweekeuzevraag, omdat twee alternatieven afvallen door een a-historische analyse ervan. Odessa is ver weg, de Bartholomeësnacht is wel een bekend begrip, het juiste alternatief zal dus wel het tweede zijn. Ook dit is een a-historische overweging.


21. Welke middeleeuwse uitvinding speelde een cruciale rol in de handel op de Oostzee in de zeventiende eeuw?

  1. Het haringkaken.
  2. Het kompas.
  3. Het winnen van zeezout.
  4. Het drieslagstelsel.


De stam van de vraag is niet ondubbelzinnig genoeg, vermoed ik: komen historici zonder de hints van de hier gegeven alternatieven toch consistent tot hetzelfde antwoord?

Wat is handel op een zee? Bedoeld is waarschijnlijk handel op Oostzeelanden.

Gezien de alternatieven, doemt de vraag op of de logistiek, techniek, etecetera van de handel op de Oostzeelanden is bedoeld, of veeleer de goederen die verhandeld werden.

En wat is precies bedoeld met ‘cruciaal’? Dat handel zonder die uitvinding niet mogelijk zou zijn, of niet langer winstgevend, or what?

Deze alternatieven geven aanleiding tot tal van overwegingen die niet zozeer historisch zijn, alswel een zekere kennis van de wereld betreffen: voor de vaart op de Oostzee is geen kompas nodig, het winnen van zeezout is geen middeleeuwse uitvinding, het drieslagstelsel heeft niet specifiek met 17e-eeuwse handel op Oostzeelanden te maken. Dus zal het haringkaken het mogelijk hebben gemaakt om haring te exporteren (en graan weer mee terug te nemen). Is het de bedoeling van de ontwerper dat de deelnemer zo naar het mogelijk juiste alternatief kan redeneren? Dan is het ontwerp geslaagd. Zo niet, dan niet.


22. Wie riep op tot samenwerking met de Duitsers in de brochure Op de grens van twee werelden uit 1940?

  1. Hendrikus Colijn.
  2. Dirk-Jan de Geer.
  3. Anton Mussert.
  4. Jan de Quay.


Hier is weer een ethisch probleem (zie hierboven).


23. Welke moderne bank heeft haar wortels in het Cultuurstelsel van Nederlands-Indië?

  1. Bank Nederlandse Gemeenten.
  2. ING.
  3. ABN Amro.
  4. Van Lanschot Bankiers.


De spelling van ‘Cultuurstelsel’ met een hoofdletter maakt de lezer duidelijk dat het iets bijzonders is. Ik wist niet wat het is, maar op de site van het Nationaal Archief is het beschreven. Je moet het toevallig weten, en dat maakt het een tikje ‘triviant’.

Vier banken als alternatieven, dat is OK. Maar die eerste bank is een ander type bank dan de andere drie. Als ik het antwoord niet weet, zou ik het om die reden kunnen kiezen.

De Nederlandse Handelmaatschappij is opgegaan in de ABN. Mogelijk heeft deze Handelmaatschappij iets met dat Cultuurstelsel te maken. Een gokje, een ‘triviant’-gokje.


24. In 1953 rolden er plotseling zware tanks langs het Concertgebouw in Amsterdam. Wat was hiervoor de reden?

  1. Het leger hield een defilé ter ere van Koningin Juliana’s vierenveertigste verjaardag.
  2. De Amerikanen wilden, in het kader van de Korea-oorlog, laten zien dat Nederland aan hun kant stond.
  3. De tanks werden ingezet bij de Watersnoodramp, en reden om het moreel te versterken dwars door de hoofdstad.
  4. Tijdens een concert van de avant-garde componist John Cage schoten de tanks confetti af op de bezoekers.


Hoezo ‘plotseling’? Zware tanks rijden niet ‘plotseling’ (=onverwacht) door Amsterdam. Dit woord sluit uit dat het om een defilé gaat (daar komen mensen naartoe, die weten dat dus).

De Korea-oorlog was geen Amerikaanse oorlog (wel: van de Verenigde Naties). Dit alternatief is dus een onjuiste uitspraak.

Het derde alternatief moet gewoon onzin zijn, het moreel had geen versterking nodig, en als die tanks in overstroomde gebieden nodig waren zou niemand bedenken ze eerst nog even in Amsterdam het asfalt kapot te laten rijden.

Het vierde alternatief is rabiate onzin (hoewel, met Cage weet je dat nooit, hij zou de herrie gebruikt hebben, niet de confetti).


25. Wanneer werd het Vaticaan officieel een onafhankelijke stadstaat?

  1. In 1871, bij de eenwording van Italië, ter compensatie van het verlies van de kerkelijke staat.
  2. In 1929, bij het Verdrag van Lateranen tussen de Heilige Stoel en Mussolini.
  3. In 1946, bij de instelling van de democratische Republiek Italië.
  4. Nooit; het Vaticaan wordt gedoogd als soevereine stadstaat, maar maakt in feite deel uit van Italië.


Dit lijkt me historische ‘triviant’, met alle respect.

Het doet me genoegen te zien dat hier een republiek is ingesteld (niet ontstaan).

Het eerste alternatief geeft ook verklaring. Dat is niet nodig, het maakt het alternatief bijzonder ten opzichte van de andere alternatieven.

Het vierde alternatief, als dat het juiste alternatief is, maakt de bewering in de stam van de vraag tot onzin. Het bezwaar tegen het gebruiken van onzin-uitspraken in vragen is hierboven al aangestipt.


Nou, dat waren dan de 25 vragen. Geen fraaie verzameling vragen. Ik ben hier en daar wel zuur geweest, maar daar was dan ook alle reden toe. Ik zal een paar keer een historische plank stevig hebben misgeslagen, maar dat maakt het dan wel weer grappig voor wie dat ziet. Volgend jaar een betere quiz?


Het geheel overziende, valt er nu ook iets meer te zeggen over de inhoudelijke kant van de ontwerpen? Hoe vaak gaat een vraag over de kennis van een naam, bijvoorbeeld? Komt het voor dat alternatieven op zichzelf onzin zijn, en hoe vaak dan? Hoe vaak komt het voor dat alternatieven, die op zich een complete uitspraak zijn, een onzinnig antwoord zijn op de gestelde vraag?


namen, triviale feiten


sansculotten — Tiergarten 4 — functie van Jacob Cats — misgreep Karel Lotsy — Hottentotten — Salon des Refusés — uitspraken prominenten — asperges — Holodomor — inhoud motie Schmelzer — formele internationale erkenning — Bartholomeüsnacht — Op de grens van twee werelden — Cultuurstelsel — officieel onafhankelijke stadstaat


Ik vermoed dat een groot deel van de vragen over namen en triviale feiten inderdaad triviaal zijn, in deze zin dat kennis nemen van wat het juiste antwoord geen verrijking van de eigen intellectuele bagage oplevert. Dat is vergelijkbaar met de situatie bij toetsen in het onderwijs, waar een kwaliteitsprobleem ontstaat wanneer de vragen steeds meer over details en voetnoten gaan in plaats van over wat de kern van de stof is bedoeld te zijn.


verzonnen of onzinnige alternatieven?



Wanneer zijn alternatieven onzinnig? Het antwoord daarop heeft te maken met opvattingen over wat keuzevragen zijn, en dus waar de grenzen liggen voor welke namen of uitspraken bruikbaar zijn als alternatieven. De eerste gedachte is dat keuzevragen gewoon een trucje zijn om er op een objectieve manier achter te komen of iemand iets weet, of niet. In deze opvatting is er een enkel juist alternatief, en zijn de andere alternatieven ‘afleiders’. Dan is het wel handig om die afleiders zo te kiezen dat iemand die de gevraagde kennis niet heeft, een afleider tenminste even aantrekkelijk vindt bij het raden naar het antwoord. Wie er verder over nadenkt, komt er hopelijk ook op eigen kracht al gauw achter dat ‘afleiden’ geen fijne handelwijze is, en eigenlijk in beschaafd maatschappelijk verkeer niet thuishoort. Dus ook niet in het onderwijs. Of in een Grote Geschiedenisquiz. Aha, maar dat betekent dus dat keuzevragen geen truc zijn, wat ze zou onderscheiden van open vragen, maar dat het bij keuzevragen inderdaad kan gaan om juist kiezen. De gevraagde keuzen moeten dan overeenstemmen met de opgegeven stof, de onderwijsdoelen, of met de missie-statement van de Grote Geschiedenisquiz (een statement die we niet kennen, helaas). Is een walvis een vis of een zoogdier? Kijk, dat is nou een echte keuzevraag, een vraag naar een onderscheid, een lidmaatschap, een diagnose. Goede keuzevragen zijn ook die waar de alternatieven een schaal aangeven, zoals het aantal tussen 1945 en 1962 in Nederland gebouwde huizen, het percentage slaven in Batavia in 1700. Vormen de alternatieven niet een natuurlijke verzameling of schaal, maar zijn ze een gelegenheids-verzameling, dan is de keuzevraag kwalitatief onder maat. Zo'n gelegenheidsverzameling kan op zich best uit zinvolle uitspraken bestaan,maar er is omdat er geen rem op het gebruiken van onzinnige uitspraken is de verleiding soms te groot om die dwaalweg te bewandelen (de enige rem is dan misschien nog: als de onwetende deelnemer de onzin maar niet als zodanig meteen herkent). Ik heb een sterk vermoeden dat de privé-dierentuin van Hitler een verzinsel is, en als dat niet zo mocht zijn, dat de koppeling met T4 niet bestaat. Er kan dus ook sprake zijn van een verzonnen of onjuiste koppeling van een op zich juiste uitspraak met een gegeven in de stam van de vraag, waarbij die betreffende uitspraak onderdeel is van een gelegenheidsverzameling van alternatieven. De laatste toevoeging is noodzakelijk, omdat natuurlijke alternatieven of schaalwaarden niet hoeven te passen bij het gegeven in de stam van de vraag. Een voorbeeld: A, B, en C zijn vier ziektebeelden die een gemeenschappelijk symptoom kennen, in de stam van de vraag komt een uitslag voor van een laboratorium-test die een van die drie uitsluit,de vraag is welk ziektebeeld dat is. In de wetenschapsfilosofie komt een analoog onderscheid voor tussen verklaringen op grond van een wetenschappelijke wetmatigheid (F=ma), en verklaringen op grond van een toevallige regelmatigheid (alle dagen van september waren te koud voor de tijd van het jaar). De zwakte van verklaringen op basis van een toevallige regelmatigheid is, natuurlijk, dat ze niet oorzakelijk kunnen zijn en niet buiten de grenzen van de toevallige regelmatigheid kunnen voorspellen. Zo ongeveer werkt dat ook bij onhandig ontworpen alternatieven van keuzevragen.




En dan de antwoorden ...


Zoals bekend te maken in De Volkskrant van zaterdag 14 maart, en op www.ggq.nl en op www.historischnieuwsblad.nl.


Ondertussen is het 14 maart, de antwoorden zijn bekend gemaakt. Wie er met een ontwerpersblik naar kijkt, constateert onmiddellijk dat er geen spatje aandacht is voor de gebruikte alternatieven (een alternatief is een andere antwoordmogelijkheid dan de als ‘goed’ gesleutelde antwoordmogelijkheid). Toch is dat verrassend, omdat in het begeleidende stuk nog eens is uitgelegd dat deze quiz een soort pedagogische missie heeft, en daar zou toch bij moeten passen dat er uitleg komt over de historische betekenis van de alternatieven, of de historische misvattingen die iemand zouden hebben kunnen verleiden tot een keuze voor een bepaald alternatief, etcetera. Ook hier dus weer: evenzovele gemiste kansen, 75 in totaal.

Het geheel gelezen hebbend, dacht ik niet dat ik nog tot nieuwe inzchten over het ontwerp van de betreffende vragen ben gekomen. Mijn indruk is, maar dat is natuurlijk heel subjectief, dat de historische toelichtingen bij de afzonderlijke vragen vooral aardige verhaaltjes zijn, maar niet scherp neerzetten wat er aan inzicht en kennis nodig was om het goede antwoord te kunnen kiezen. Ook dat is weer een gemiste kans. Het zou erop kunnen wijzen dat de ontwerpers/historici van deze vragen niet echt goed in staat zijn buiten hun geschiedenis zelf te treden, en ook eens te reflecteren op wat deelnemers aan kennis in huis moeten hebben om tot de goede antwoorden te geraken (een meta-historische insteek). Maar dit is een probleem dat niet allen historici hebben, maar bijvoorbeeld ook wiskundigen die geen idee hebben van de nodige meta-mathematica (een empirische wetenschap, in zekere zin in sterke tegenstelling tot de wiskunde zelf)


Literatuur


Ben Wilbrink (1983/2009) Toetsvragen schrijven / Toetsvragen ontwerpen. Oorspronkelijke uitgave als Aula 809, het Spectrum pdf 1.4Mb. Herziening in 2009, hoofdstuksgewijs hoofdstuk 1 etc.


Zie Toetsvragen ontwerpen 2009 voor verwijzingen naar de literatuur, voor veel titels zijn daar online bronnen gegeven.




Zie ook de bespreking van de Grote Geschiedenis Quiz 2006, 2007, 2008.


Zie ook de bespreking van de ontwerpkwaliteit van de vragen in de Wetenschapsquiz 2005, 2006, 2007 en 2008.


14 maart 2009 \ contact ben apenstaartje benwilbrink.nl

Valid HTML 4.01!   http://www.benwilbrink.nl/projecten/grotegeschiedenisquiz2009.htm