Publiek domein, auteursrechten B. Wilbrink. Oorspronkelijke uitgave 'Toetsvragen schrijven' 1983 Utrecht: Het Spectrum, Aula 809, Onderwijskundige Reeks voor het Hoger Onderwijs ISBN 90-274-6674-0. Dit bestand is een in 2006 herziene versie. Voor de oorspronkelijke 1983 tekst zie www.benwilbrink.nl/publicaties/83ToetsvragenAula.pdf.

Toetsvragen ontwerpen

Handreiking bij het maken van toetsvragen over de leerstof

9. Toetsvragen over toetsvragen

Ben Wilbrink




Als 'Toetsvragen ontwerpen' een handboek is, waarover een kennistoets valt te af te nemen, hoe zou zo'n toets dan zijn te ontwerpen? Een gewetensvraag. Ik heb in de tachtiger jaren wel een aantal cursussen gedraaid, aan de hand van Aula 809, en daar ook wel een soort formatieve toetsen voor gebruikt. Ik zal dat materiaal nog eens bekijken, en het hier opnemen.

Dit hoofdstuk met opgaven over de voorgaande hoofdstukken, komt maar niet van de grond. Daar zijn tal van redenen voor: druk, druk, druk, geen duidelijke doelgroep voor deze opgaven, geen concrete aanleiding zoals een uitgebreide cursus waarin het hele boek over het ontwerpen van toetsvragen aan de orde is. Een belangrijke reden is dat bij praktische cursussen materiaal van de cursisten zelf wordt gebruikt ter bespreking, analyse, kritiek, uitwerking en verbetering. Toch maak ik wel aantekeningen om uiteindelijk een systematische aanpak te maken die bij ieder hoofdstuk een dekkende set opgaven op kan leveren. Bijvoorbeeld is een belangrijke bouwsteen dat zo'n set opgaven over bijvoorbeeld hoofdstuk 1 gebalanceerd moet zijn over Sternberg's categorieën: analytisch, creatief, praktisch, en wijs (zie Sternberg 2008 html).


  1. Wat wil Wilbrink met zijn boek over het ontwerpen van toetsvragen?
  2. Als je zelf een boek over dit onderwerp moet schrijven, wat zou je belangrijkste uitgangstpunt daarbij zijn?
  3. Noem een probleem uit de dagelijkse praktijk van het beoordelen van leerlingen dat beter oplosbaar kan zijn op basis van een ontwerptheorie voor toetsvragen.
  4. Waarom is het de moeite waard om tijd te besteden aan theoretische achtergronden van het beoordelen in het onderwijs?

Deze opgaven zijn even snel uit de losse hand geformuleerd, en zijn respectievelijk analytisch, creatief, praktisch en wijs gericht.

Sternberg 2008 html


Op voorhand valt er het volgende over te zeggen, en dat gaat uiteindelijk een soort ontwerprichtlijn worden. De gepresenteerde ontwerptechnologie is razend moeilijk omdat de onderliggende theorie de meeste lezers niet erg vertrouwd is. Het ligt daarom in de lijn van de verwachting dat realistische kleine casus die het uitgangspunt voor de toetsvragen zijn, door de meeste lezers niet adequaat zijn te beantwoorden. Het is precies het soort probleem zoals door Deanna Kuhn (2005) beschreven in haar hoofdstuk over onderwijs gericht op (leren) denken. Alle lezers, zonder enige uitzondering, hebben sterke overtuigingen op het punt van toetsen, wat goede toetsvragen zijn, hoe je die ontwerpt, etcetera. Daarnaast is er de veel strakkere, op de cognitieve wetenschappen gebaseerde ontwerptechnologie zoals in de voorgaande acht hoofdstukken gepresenteerd. Daarom ligt het in de lijn van de verwachting dat zelfs bij relatief eenvoudige casus de lezers moeite zullen hebben om goede ontwerpkeuzes te maken, althans daar de juiste argumenten voor aan te dragen. De redenen voor de gegeven antwoorden zullen voorspelbaar voor een deel, misschien wel een groot deel, komen uit die eigen theorie over toetsvragen, in plaats van uit de theorie zoals in dit boek gepresenteerd. Ik zal daarom, als ontwerper van deze toetsvragen, een en ander zo in moeten richten dat ik die lezers help om dat onderscheid te maken: tussen redenen die berusten op eigene voorkennis (ervaring, intuïtie, dus mental model), en redenen die zij zich uit dit boek eigen hebben gemaakt. Zonder meteen te claimen dat alleen dit boek de juiste ontwerpregels in alle denkbare gevallen geeft, is het in beginsel zo dat alleen de met redenen omklede keuzen die berusten op hetgeen uit dit boek is begrepen, juiste antwoorden opleveren. Dat kan dus nog een tikje ingewikkeld worden, wat voor formatieve toetsvragen geen, voor summatieve toetsvragen mogelijk wel een probleem is.

Voordat er concreet toetsvragen zijn te ontwerpen, moeten een paar zaken toch wel op orde zijn: wat is de stof, wat zijn de opvattingen over toetsvragen ontwerpen waarmee lezers beginnen aan het bestuderen van het boek, hoe groeien lezers van hun aanvankelijke opvattingen naar meer gearticuleerde die dichter liggen bij wat de filosofie en technologie van 'Toetsvragen ontwerpen' is? Dus: een inventarisatie van de stof (de inhoudsopgave is een begin), en een inventarisatie van de mental models van de doelgroep (waarvoor uit de literatuur bekende problemen kunnen dienen, zoals deze volgen uit een niet goed gearticuleerd model over het ontwerpen van toetsvragen).

Er zijn natuurlijk onderdelen waarbij het tamelijk vanzelfsprekend is hoe een toets er uit kan zien. Bij paragraaf 8.2, de controle op (verborgen) gebreken, ligt het erg voor de hand om een aantal gebrekkige toetsvragen te verzamelen en deze voor commentaar voor te leggen. Veel soorten vragen zijn er mogelijk als meer gerichte varianten op de nogal open vraag 'geef uw commentaar.' In een cursus-situatie is een goede mogelijkheid om cursisten eigen toetsvragen in te laten leveren, en deze in een toets-achtige situatie door àndere deelnemers aan de cursus van commentaar te laten voorzien. Zoiets zal aan het eind van een cursus een ingrijpend ander resultaat opleveren dan bij de start ervan.

Het begin van alles zijn de bestaande opvattingen van docenten over beoordelen in het onderwijs. Met die opvattingen belast of gewapend, beginnen zij aan het lezen van (delen) 'Toetsvragen ontwerpen.' Er zijn veel onderwerpen waarbij het op voorhand wel duidelijk is wat gangbare opvattingen zijn, zoals over het aantal alternatieven waaruit keuzevragen bij voorkeur moeten bestaan. De meer beschouwelijke kanten van de toetsopvattingen zijn minder grijpbaar, al is er veel af te leiden uit wat er zoal in de literatuur aan opmerkingen worden gemaakt door docent-auteurs, en is er incidenteel inventariserend onderzoek naar bestaande opvattingen of praktijken. Zo is er een interview-onderzoek gedaan naar opvattingen bij docenten pedagogiek en onderwijskunde (Wilbrink, 2003 html). Over zittenblijven zijn veel opvattingen verzameld in Wald (1985), het zou interessant zijn deze eens te beoordelen op waar de 'schuld' wordt gelegd: bij de individuele leerling en/of haar omstandigheden, of het onderwijs.

De doelen van 'Toetsvragen ontwerpen' zijn globaal de volgende - in de loop van de tijd zal de lijst subtieler en mogelijk langer worden:


Refererend aan het werk van Bereiter (2002) is de stelling te verdedigen dat een theorie over het ontwerpen van toetsvragen een knowledge object is in de betekenis die Bereiter (met Popper) aan die technische term hecht. Zie dan vooral zijn hoofdstuk 8. De allereerste zowel als de ultieme opgave aan degene die van plan is dit boek over het ontwerpen van toetsvragen te bestuderen is dan als volgt. Nog beter zou zijn: opgave aan een groepje van would-be lezers samen.

Zoek uit en verklaar waarom een theorie over het ontwerp voor toetsvragen nodig kan zijn, in plaats van die toetsvragen gewoon voor de vuist weg te stellen? Wat is dat eigenlijk, een toetsvraag? Wie doet daar wat mee, en waarvoor? Het gaat om het ontwerpen van toetsvragen, dus er zijn zekere randvoorwaarden en condities, welke zouden dat kunnen zijn, en waarom? In de huidige onderwijspraktijk, hoe werkt dat toetsen eigenlijk uit, bijvoorbeeld op de kwaliteit van het onderwijs, op wat leerlingen uit het onderwijs meenemen, op hoe het onderwijs aansluit bij wat diezelfde leerlingen later in deze samenleving van pas komt, of juist niet? Hoe passen eigen ervaringen uit een mogelijk ver onderwijsverleden in deze bespiegelingen?

Het is toegestaan om informatie overal te zoeken waar dat zinvol kan zijn, inclusief het boek 'Toetsvragen ontwerpen' zelf. Doe het onderzoek hardop, laat een opnameapparaat dit registreren. Raffel het onderzoek niet af, maar besteed er dagelijks enige tijd aan, over een wat langere periode. Stop het onderzoek zodra er een enigszins afgerond knowledge object is ontstaan: u hebt uw eigen ontwerptheorie ontworpen. Daarmee bent u klaar om het boek door te nemen, als dat dan nog nodig is. Nee, een afsluitende toets is niet nodig: luister nog eens stukjes uit de opnamen terug, om u ervan te overtuigen dat dit zelf-onderwijs van de bovenste plank is geweest. Uw bevindingen even mailen, s.v.p.


9.0 Summatief


De paragrafen 9.1 en verder sluiten aan bij de onderscheiden hoofdstukken en het daarin behandelde. De zo geordende vragen over de het ontwerpen zijn dan 'dat haalt je de koekoek' vragen, omdat op voorhand al bekend is over welk onderdeel van de stof ze gaan. Voor formatieve toetsing is dat heel adequaat. Maar uiteindelijk moet de ontwerper toch in staat zijn om zonder hints en handreikingen de adequate beslissingen te nemen: summatieve toetsen gaan over de hele stof, of over niet meteen verraden specifieke onderdelen ervan.


proeve van bekwaamheid

Ontwikkel voor uw eigen onderwijs een set ontwerpen voor toetsvragen. Ontwerp die toetsvragen.

Wie gaat die proeve bekwaamheid beoordelen? Een mooie situatie is die van intervisie, bijvoorbeeld tussen docenten voor hetzelfde vak, maar verbonden aan verschillende instellingen. Organiseer dat.


vraag met lange stam, korte vraag

Ik zou het prachtig vinden wanneer dit boek over het ontwerpen van toetsvragen lezers vrijer maakt in hun opvattingen over toetsen, wat afstandelijker ook waar het traditionele onderwijsgewoonten betreft. Dat lezers zich of elkaar af en toe ook wat priemende vragen stellen. Wat nemen leerlingen die zich drie keer in de rondte werken om dit type vragen goed te kunnen beantwoorden, er voor de rest van hun leven van mee? Wat is de uitstraling van deze vragen: komen ze vooral als autoritair over, of worden ze als autoritatief ervaren? Waarom moeten mijn studenten deze examenvragen eigenlijk alleen—vooral niet in samenspraak met anderen—beantwoorden, de samenleving vraagt straks toch precies het omgekeerde van ze?

  1. Is dit onzin?
  2. Herkent u er iets in?
  3. Doet u dit soort reflectie altijd al?
  4. Spreekt u over dit soort zaken met collega's?
  5. En ook met leerlingen, dan?


alleen de eigen ervaring al

Veel mensen hebben herinneringen aan een of enkele leraren die op enigerlei wijze voor hen persoonlijk van bijzondere betekenis zijn geweest.
Hebt u herinnering aan een bijzondere wijze van ondervraagd worden, in de klas, bij een eindexamen, in een tentamen, in positieve danwel negatieve zin? Beschrijf eens zo'n geval, en plaats dat in het perspectief van het ontwerpen van toetsvragen.

Zie voor een oefening van mijzelf hier


Er is een toepasselijke klasse van vragen over 'Ontwerpen van toetsvragen' waar ik nog enige bedenktijd voor nodig heb, maar die ik zeker moet gaan ontwerpen: wetenschapsquiz-achtige vragen in de goede zin van het woord, dus vragen die redelijk te beantwoorden zijn door wie over onderwijs pleegt na te denken, en 'Toetsvragen schrijven' heeft doorgenomen.


Zijn dit goede vragen?     ja / nee     Waarom?

1. Zonder trekschuit geen metro?     ja / nee     Waarom?

2. Zonder stoommachine geen kernenergie?     ja / nee     Waarom?

Tussen trekschuit en metro is geen directe relatie, zie de tweede vraag voor wat wèl een directe relatie is. Iedere kernenergiecentrale draait op stoom.

Zijn dit goede vragen? Dat hangt ervan af, vond u ze aardig? Ik zou ze niet in een summatieve toets gebruiken, u wel? De gein gaat er een beetje af wanneer leerlingen individueel dit soort vragen beantwoorden, laat ze er lekker met elkaar over overleggen. Zonder naar het waarom te vragen zouden deze vragen onnozel zijn; geldt dat niet voor veel keuzevragen?


9.1 Uitgangspunten


Ik wil hier twee situaties onderscheiden, en zal dat mogelijk ook bij andere hoofdstukken doen: een ondervraging voorafgaand aan het lezen van het inleidende hoofdstuk 1, en een ondervraging na lezen/bestuderen van hoofdstuk 1.


Een vragenlijst voorafgaand aan het lezen van hoofdstuk 1 zou de vragenlijst kunnen zijn die in een eerder interviewproject is gebruikt. Ik heb deze vragenlijst nog niet geschikt gemaakt voor de website. Zie voorlopig het niet gepubliceerde artikel hier.


DOCENTEN ONTWERPEN HUN TOETSVRAGEN

11 Het niveau en de aard van de vragen ligt op dat van de titels, kopjes en cursiveringen in de tekst, waarover vragen worden gesteld. Bijv. bij kopje ‘dinges’ de vraag: ‘wat is de ontwikkeling in de dinges sinds het begin van de zorfat?'
12 Essayvragen, omdat dat aansluit bij de algemene cultuur binnen de faculteit.
13 Geen uitgewerkte modelantwoorden, wel begrippen of relaties die in goede antwoorden voor moeten komen.
14 Taalfouten e.d. spelen geen rol. Wat onleesbaar is kan natuurlijk niet worden beoordeeld.
15 Ik vind het geen heel goede vragen, omdat ze een tamelijk algemeen karakter hebben, veel te inleidend zijn. Het doel van het vak komt dan ook niet goed in de vragen en in het tentamen in zijn geheel tot uitdrukking.

21 Vragen komen organisch voort uit de aard van de studietekst en de manier waarop ik die aan de orde stel.
22 Het gaat om het aanbrengen van context, het leggen van verbindingen, het actief met de stof bezig zijn. Een voorbeeld van dat laatste is het ontwikkelen van Nederlandse parallellen voor wat in de Engelse stof wordt behandeld. Zien ze de context, hebben ze de stof begrepen, kunnen ze erop doorgaan, kunnen ze concretiseren. Ook: vergelijkenderwijs werken, vergelijking van theoretische gezichtspunten.
23 De tentamenvorm (opdrachten) past bij de praktijk van aan een universiteit lesgeven. Tegenover deze vorm van open vragen staat het gebruik van MC-vragen, dat mij met de nodige skepsis vervult, goede uitzonderingen daargelaten.

31 Ik lees het boek nog eens goed door. Ik probeer inzichtvragen te stellen, bv. koppelingen tussen de inhoud van het 1e en het 6e hoofdstuk, welke verbanden ziet de student.
32 Het basisidee is dat verschillende begrippen aan elkaar gerelateerd moeten kunnen worden.
33 Opdrachten: de theorie moet worden toegepast. Inzicht hebben betekent dat de student een vertaling kan maken naar voorbeelden en naar de praktijk.
34 Bij het werkstuk moet de structuur conform zijn aan wat daarover is voorgeschreven: leesbaarheid, begrijpelijkheid, consistentie, volledigheid. Er zit enige subjectiviteit in het algemene oordeel, het cijfer is een globaal oordeel.

41 Inhoudsvaliditeit door uit iedere paragraaf te vragen.
42 Doelen zijn niet altijd in vragen te vertalen omdat bepaalde problemen te moeilijk zijn (voor deze studenten)
43 Geprobeerd wordt vragen ongeveer even moeilijk te maken.
44 Het leukst zijn vragen die meteen zijn te doorzien of anders door hard werken moeten worden opgelost.

51 'Schets enige achtergronden', 'Probeer te verklaren waarom ... '
52 Neem een stukje uit de conclusies van de auteur, en vraag wat de auteur hier bedoelt.
53 Verbindingen leggen tussen specifieke stukkenuit de opgegeven literatuur.
54 De korte vragen toetsen op het gelezen hebben, het thuis kunnen brengen.
55 Ik blader de literatuur door en maak dan vragen over
onderwerpen die in dit moduul het belangrijkst zijn, op wat in college is behandeld.
56 Bij gegeven situatie of probleem, enkele specifieke vragen stellen.

61 Ik lees de stof door, ga na wat in een bepaald betoog de grote lijn is, en stel daar een vraag over.
62 Er worden wel eens definities gevraagd, maar dat iseen steriele manier van omgaan met de stof die niet onze voorkeur heeft.
63 Vergelijking tussen theorieën wordt gevraagd.
64 Ter voorbereiding van de bespreking van de literatuur moeten studenten een samenvatting maken van het betreffende artikel: de gedachtengang, de grote lijn, wat de auteur ermee wil zeggen. Ze moeten er ook een aantal vragen over formuleren, vragen die mogelijk ook tentamenvragen zouden kunnen zijn. De samenvatting, met een omvang van 1 A4, wordt voor iedereen gekopieerd.
65 Grote lijnen aan kunnen geven e.d. is een belangrijke vaardigheid voor wetenschappelijk werk.
66 Of voor deze stof keuzevragen bruikbaar zijn, ik zou niet weten hoe dat zou moeten. Keuzevragen zou een catastrofe zijn.
67 We hebben ons wel eens afgevraagd of we niet meer en kleinere vragen zouden moeten stellen, tenminste mijn collega zou dat wel willen. Het lijkt mij een heidense klus, en wat toets je dan? Het zou een veel schoolsere manier van de stof doorwerken opleveren.

91 Complexe essayvragen: definities van begrippen, relaties tussen modellen.
92 Omdat de vragen erg abstract zijn is de stof met een klein aantal vragen al gedekt.
93 Er is zorg over dat kleine aantal vragen.
94 Er is een lijst met de belangrijke onderwerpen uit de stof.

deze gegevens afkomstig uit het interviewproject (2004), zie hier


9.2 Soort en vorm

Wat is de aard van het vragen van een definitie?
  1. abstract
  2. concreet.

De onbevangen opvatting is waarschijnlijk dat 'concreet' het bedoelde antwoord is.

Wat is de aard van de bovenstaande vraag?
  1. abstract
  2. concreet.

Wie denkt dat mijn voorbeeldvragen wel concreet zullen zijn, komt hier bedrogen uit.

Invulvragen behoren tot de aanbevolen vraagvormen.
  1. ja
  2. nee.

De onbevangen opvatting is waarschijnlijk: 'ja, natuurlijk, toch?'

Wat is, praktisch gesproken, het beste aantal alternatieven voor keuzevragen?
  1. drie
  2. vier.

De onbevangen opvatting is dat 'vier' het beste antwoord antwoord, empirisch onderzoek wijst uit dat 'drie' praktischer is.


9.3 Het kennisdomein

9.4 Begrippen/termen

Bij de hoofdstukken vier tot en met zeven bestaan de ideale toetsvragen over deze stof uit vignetten - onderdelen van leerstof en doelen - met daarover vragen die zijn gericht op het proces om er toetsvragen bij te ontwerpen.
Ieder stukje tekst uit een gegeven cursus of tekstboek heeft een bepaalde functie, doet iets met de lezer, maakt het de leerling mogelijk iets te zien of te doen wat zij daarvoor niet kon, althans niet op die manier. Ieder stukje tekst empowers de lezer, geeft de lezer kracht, een vermogen om iets te doen, tot stand te brengen, te communiceren. Toetsvragen gaan daar dus over. Maar mogelijk niet alleen over het stukje tekst zoals in het vignet gegeven, maar ook over analyse van of inferentie uit die tekst, over relaties van de informatie in het vignet tot andere beschikbaar veronderstelde (daar gaat de toetsvraag over) informatie. Misschien komt er zelfs probleemoplossen aan te pas, een spel van opperen van veronderstellingen, testen van hun juistheid, en dan de best beschikbare actie ondernemen.

Wat het in dit stadium, aan het begin van een traject van het ontwerpen van toetsvragen over Toetsvragen, lastig maakt, is Blooker's cacaomeisje. Over welke stukjes tekst gaat het in bovenstaande alinea: niet die uit hoofdstuk 4 van 'Toetsvragen schrijven,' maar die uit een gegeven tekstboek waar toetsvragen over zijn te ontwerpen. Maar 'Toetsvragen schrijven' is zelf ook een tekstboek, en kan als uitgangsmateriaal dienen. De tekst die behandelt hoe toetsvragen over afzonderlijke begrippen zijn te ontwerpen, kan dienen als vignet voor te ontwerpen toetsvragen die zelf ook gaan over de stof van 'Toetsvragen ontwerpen.' Neem bijvoorbeeld het vertalen van termen. Als vignet voor toetsvragen over het ontwerpen van toetsvragen daarover, kan stof uit een tekstboek natuurkunde dienen. Wat de meta-toetsvragen toetsen is niet de natuurkunde, maar het ontwerpen van toetsvragen over natuurkunde. Ik moet dat misschien een keer tekenen, maar laat ik eerst proberen een reeks toetsvragen over het ontwerpen van toetsvragen over natuurkunde te maken. Die meta-toetsvragen - dat is de term die ik misschien moet blijven gebruiken - toetsen de stof uit 'Toetsvragen ontwerpen.' Het is nu wel duidelijk dat een poging om vignetten uit 'Toetsvragen ontwerpen' te gebruiken tot opperste verwarring kan leiden, een verwarring die er niet is met vignetten over natuurkunde. Het nadeel van de keuze voor natuurkunde - of Nederlands, geschiedenis - is dat niet iedere lezer van 'Toetsvragen ontwerpen' even goed thuis is in de stof van natuurkunde, maar misschien moet dat nadeel voor lief worden genomen.

9.5 Relaties

9.6 Tekst

9.7 Problemen

9.8 Kwaliteit


Schrijf een stuk van ongeveer 500 woorden over de ongerijmdheid dat in het onderwijs de stijl van ondervragen van leerlingen door-en-door autoritair pleegt te zijn, terwijl tegelijk hoofddoel van onderwijs is dezelfde leerlingen te vormen tot autonome deelnemers aan de volwassen samenleving.


Hoor en wederhoor Er is in Nederland uitgebreide jurisprudentie over bezwaren van studenten in het hoger onderwijs tegen hun beoordeling. Bijvoorbeeld het proefschrift van Job Cohen bevat veel casus. In beginsel is ieder casus geschikt om er een toetsvraag over 'hoor en wederhoor' van te maken: de uitspraak van het College van Beroep voor de Examens is immers bekend, evenals de argumenten die het College geeft. Prachtig materiaal. Ik weet nog niet of ik een serie van dergelijke vragen ga uitwerken. In de tussentijd: lees Studierechten van Job Cohen, of de rubriek meer van dergelijke casus in het tijdschrift Examens van de Vereniging voor Examens.


Ik heb elders een aantal bekende quizzen gedetailleerd besproken. Een relatief groot aantal vragen in deze quizzen gaat evident mank aan ontwerpfouten, soms ernstige ontwerpfouten. Daarnaast zijn er toch ernstige bedenkingen bij de validiteit van die quizzen, en dat begint al bij het ontbreken van een heldere formulering van wat nou precies de bedoeling is. Materiaal in overvloed om er heel veel toetsvragen passend bij dit hoofdstuk over kwaliteit mee te ontwerpen.


Opdracht: ga naar de website van NWO (http://www.nwo.nl), zoek de Wetenschapsquiz 2005 op, en geef bij vraag 1. aan of en zo ja welke kwaliteitsproblemen er mogelijk/waarschijnlijk/zeker zijn. Doe dat bij voorkeur zonder het NWO-antwoord gezien te hebben. Doe dat ook bij voorkeur eerst zonder te proberen deze te beantwoorden. En dan nog eens, na een poging te hebben gedaan de vraag te beantwoorden. Leg het NWO-antwoord naast uw analyse. Vergelijk uw analyse met de mijne in wetenschapsquiz2005.htm.

Doe hetzelfde met een willekeurig te kiezen andere vraag in deze quiz.


Bovenstaande opdracht is vanuit het oogpunt van de ontwerper wel wat gemakzuchtig, maar als er stevig grondwerk is verricht in de vorm van een eigen analyse van deze quizvragen, is dit wel adequaat. Om didactisch wat meer kracht te ontwikkelen, is het beter om belangrijke onderwerpen te kiezen, en daar een passende voorbeeldvraag bij te zoeken. 'Beter' dan een willekeurige vraag laten analyseren. Aan de andere kant: vermijd het wekken van een verwachting dat er bij iedere opgave ook werkelijk een ernstig probleem met de betreffende toetsvraag is, dat is immers de valkuil van de traditionele redactiesom.


Formuleer in minder dan 300 woorden wat het doel van de Wetenschapsquiz zou kunnen zijn. Beantwoorden bijna alle / ongeveer de helft / vrijwel geen van de vragen van de Wetenschapsquiz 2005 aan uw doel?
Omdat NWO/VPRO zelf geen doel publiceren, is het door u geformuleerde doel in ieder geval beter dan het gebrek van NWO/VPRO. Geef uit uw eigen vakgebied een of enkele voorbeelden van vragen—of een idee of ontwerp daarvoor—die in beginsel voor uw Wetenschapsquiz in aanmerking zouden komen.
Stuur uw doelformulering en voorbeelden op, dan zal ik ze op mijn website plaatsen. U hebt nog de kans de eerste inzender te zijn


9.9 Literatuur


Carl Bereiter (2002). Education and Mind in the Knowledge Age. Erlbaum. questia

Robert J. Sternberg (2008b). Assessing what matters. Educational Leadership, 65, 20-26. html

Alfred Wald (Red.) (1985). Een jaartje overdoen. Verslag van het SVO-symposium over zittenblijven in het voortgezet onderwijs. Den Haag: SVO.

Ben Wilbrink (2004 niet gepuliceerd). Toetsopvattingen van docenten. html



1 augustus 2010 \ contact ben apenstaartje benwilbrink.nl

Valid HTML 4.01!       http://www.benwilbrink.nl/projecten/toetsvragen.9.htm