William Hook, Wayne Bishop and John Hook (2007). A quality math curriculum in support of effective teaching for elementary schools. Educational Studies in Mathematics. not for free anymore pdf of pdf op BON site
Wayne Bishop and William Hook (2004). Urban elementary schools in California show stunning improvement in SAT-9 test scores over initial four year period of new math standards', pdf
Wayne Bishop (2002). Four years of California mathematics progress [webpage no longer available, 2-2008]
Deze bespreking is naar aanleiding van een discussie in de Kring Wiskunde van B.O.N. over onderzoek van wiskundeonderwijs, reden om de bespreking in het Nederlands te doen. Een van de deelnemers aan die discussie woont en werk in Californië, de plek waar de afgelopen decennia wilde wisselingen in onderwijswetgeving zijn geweest. Dat soort dramatiek levert 'natuurlijke experimenten' op, de vraag is wat nu bekende gegevens over leerlingen die op verschillende plaatsen en tijden daar andere vormen van wiskundeonderwijs hebben gevolgd, daaruit hebben meegenomen.
De Californische discussiant heeft het Hook-Bishop-Hook artikel ingebracht als voorbeeld van 'goed' onderwijsonderzoek (in de Bas Braams definitie), door buitenstaanders wat onderwijsonderzoek betreft. De uitgesproken suggestie is dat professionele onderwijsonderzoekers niet uit zouden zijn op waarheidsvinding, maar andere belangen hebben. Laten we afspreken dat die suggestie een wetenschapssociologische hypothese is (zoals in het werk van Latour te vinden, of specifiek voor onderwijsonderzoek in de historische studie van Lagemann, 2000), dan kunnen we fatsoenlijk blijven en toch relevant materiaal ervoor verzamelen. Als referentie voor eventuele discussie over dit punt: Jasanoff (2004) questia. Ik waarschuw nog een keer: dit gaat een studieclubje worden.
'Goed' onderwijsonderzoek in de Bas Braams definitie staat los van whatever de verschillen tussen onderzocht onderwijs, als er maar verschillen zijn. Dat is de wereld op zijn kop, voor methodologen en statistici wel begrijpelijk omdat het typisch hun aandeel in onderzoek is. Voor onderwijsonderzoekers is er een voorafgaande vraag: valt er wat te onderzoeken, en zo ja wat is dat? Dat deel is precies wat Bas Braams weglaat, misschien omdat hij het vanzelfsprekend vindt. Wat je dan overhoudt is evaluatieonderzoek om de evaluatie, een speeltje van politici. Maar dat mag ik niet zeggen, dat is neerbuigend naar politici. Dat 'latouriseren' we dan maar, want het gaat om een maatschappelijk probleem dat steeds wrangere proporties aanneemt (de inspecteurs, accrediteurs, controleurs, visiteurs, enquêteurs, allemaal overhead-lieden die echt helemaal niets aan de productieve processen zelf toevoegen).
Voordat ik Hook, Bishop en Hook zelf ga lezen, wil ik verkennen wat ik ervan verwacht, en wat ik erin ga zoeken. Wat weet ik van Californië?
Ik neem aan dat deze flipflops direct met het artikel van Hook, Bishop en Hook te maken hebben. De Nederlandse politiek dreigt ook te gaan knipperbollen. Dat maakt het voorbeeld van Californië des te interessanter.
Ik heb al gezien dat HBH (Hook, Bishop en Hook) waarschijnlijk een beschikbare dataset gebruiken om een statement af te geven over de effectiviteit van van twee nogal van elkaar verschillende ovormen van wiskundeonderwijs die in Californië in de 90er jaren enige tijd tegelijk hebben bestaan. Dat levert niet echt een natuurlijk experiment op, maar het is ongetwijfeld een interessante situatie. Ook heeft Mark79 al aangekondigd dat deze auteurs heerlijke outsiders zijn wat onderwijsonderzoek betreft, en dat is een fenomeen dat ken ik langzamerhand van haver tot gort. In dit geval verwacht ik dat er op het eerste gezicht adequate statistische analyses op de beschikbare gegevens zijn uitgevoerd, en dat de interpretatie van een en ander op het eerste gezicht ook heel aannemelijk is. De problemen zullen pas echt blijken bij herlezen van het artikel, en om het artikel heen lezen in andere publicaties over mogelijk dezelfde dataset. Het zou kunnen dat er robuuste verschillen zijn gevonden, dan zou dat als onderzoeksresultaat ondanks wat vreemde analyses gewoon overeind blijven staan. Dat wat betreft methode van evalueren, wat op zich allemaal heel interessant kan zijn voor methodologen, maar verdomd weinig zal zeggen over kwaliteiten van het wiskundeonderwijs.
Ik verwacht op zijn minst een theoretisch kader waarin helder wordt wat de issues zijn bij de vormgeving van onderwijs, in dit geval nog in het bijzonder het wiskundeonderwijs. Het zou best eens kunnen zijn dat echt didactische zaken die de wiskunde betreffen (laten we even veronderstellen dat we weten wat dat zijn) helemaal niet aan de orde zijn in Californië, omdat de inrichting van de curricula vrijwel uitsluitend politiek gestuurd is. Daar komen we wel uit, anders helpt mark79 wel een handje. Voor mij staat of valt het artikel met de deugdelijkheid van het theoretisch kader: mist dat kwaliteit, dan blijft alleen wat Spielerei met scores op de SAT over. Tja, want de Scholastic Aptitude Test is het criterium in het HBH-onderzoek. De SAT is een test die een cruciale rol speelt bij de selectie-aan-de-poort voor ongeveer een kwart van de Amerikaanse colleges, wie zich wil informeren kan even bladeren in mijn annotaties van Camara en Kimmel (2005) html. Overigens, in wezen is het een intelligentietest (Sternberg, 2005), niet echt een handig soort test om als effectiviteitsmaat voor onderwijs te gebruiken.
Het instrument dat Bishop en Hook gebruiken is de SAT9, dat is nieuw voor me, dat zoeken we dus ook verder uit. De SAT is in de VS de Scholastic Aptitude Test, dat is de SAT waarover Sternberg in zijn hoofdstuk spreekt. De SAT 9 is Stanford Achievement Test 9e editie, een heel andere test, bij een andere uitgever (Harcourt, de club die in Nederland Swets & Zeitlinger heeft overgenomen, en dus ook voor veel Nederlandse tests tekent). Ik was wel even stomverbaasd, moet ik bekennen. (De huidige editie is SAT 10. Veel te kort ook: Wiki) Deze SAT 9 is mogelijk voor Sternberg, en voor mij, eveneens de facto een intelligentietest. Maar dat mag de pret niet drukken: als beter wiskundeonderwijs de intelligentie verbetert, wat in de 19e eeuw meen ik een gangbare gedachte was, dan is dat ook prachtig, toch? kijk, hier klinkt al wat cynisme door, ik moet oppassen.
Er is over de SAT 9, ook in Californië, wel meer onderzoek online te vinden. Bijvoorbeeld Butler, Orr, Bousquet Gutiérrez en Hakuta (2000 pdf)
Ik zoek mijn weg voorzichtig van buiten naar binnen, en kijk eerst wat er in HBH's literatuurlijst staat.
HBH zetten dus zwaar in op internationale vergelijking, en wel in het bijzonder op die tussen de VS en China, wat betreft wiskundeonderwijs. En daarbinnen valt het accent weer op de kwalificaties van de leraren. Dat kan in de opzet van de HBH-analyse nog alle kanten uitgewerkt blijken, we zullen zien. Er lijkt geen belangstelling te zijn voor problemen van methodologische aard bij al dit evaluatieve en comparatieve onderzoek, we zijn gewaarschuwd.
HBH hebben geen afzonderlijke paragraaf voor hun theoretisch kader: het is waarschijnlijk opgenomen in de Inleiding. Dat begint met de sorry state of education in the US, zoals in TIMSS 1995 gedocumenteerd. Als ik èrgens geen zin in heb, is het gefrut over TIMSS en ander comparatief onderzoek, dat is een zee om leeg te drinken. Ik begrijp dat men zich in de VS iedere keer weer rot schrikt over hun belazerde prestaties in internationale vergelijkingen; of dat een goede basis is voor onderwijsvernieuwing? Ik vraag het u af. Kindersterfte is in de VS ook rampzalig, bijvoorbeeld vergeleken met Canada. Hoe zou dat nu toch komen? Een belangrijke verkalring voor achterblijvende schoolprestaties in de VS ligt in het achterblijvende welzijn van de jeugd (UNICEF 2007 'Child poverty in perspective' pdf).
De inleiding leent in feite het theoretisch kader van het Schmidt, Houang, en Cogan (SHC in het vervolg), en stapelt daar een aantal nogal bizarre claims bovenop. Met de beste wil van de wereld kan ik dit geen adequate presentatie van onderwijsonderzoek noemen. oordeel zelf, neem bijvoorbeeld de volgende uitspraak:
Fantastisch. Natuurlijk, de nog te presenteren data en hun analyse kunnen deze claim waar maken. Maar dat is alleen een theoretische mogelijkheid.
HBH gaan uit van de analyse van SHC. De conclusie daarvan is, in de weergave van HBH, dat de 21 deelnemende staten van de VS wiskundeprogramma's hebben die zich van van die in de landen in de top van TIMSS 1995 (grade 8) onderscheiden door:
Merk op dat die SHC-analyse helemaal is gesteld in termen van het wiskundeprogramma. Geen sprake van mogelijk grote groepen achterstandsleerlingen die niet mee zouden kunnen komen in een overigens goed wiskundeprogramma. Het gekke is dat HBH daar een heel eigen draai aan geven: "no data was presented to show how hard-to-teach students, such as economically disadvantaged or immigrant students, would respond to a quality curriculum." Wat bedoelen ze daar mee, ik begrijp daar niets van. Het is kennelijk een cruciaal punt, want meteen beginnen HBH zich op de borst te kloppen: "The original research described in this paper provides data on the above undocumented issues, and focuses on the introduction of a quality curriculum into four low-performing jurisdictions, as well as one high performing one." HBH zijn ongelovige Thomassen, verwijten SHC dat ze geen experimentele gegevens ophoesten om te bewijzen dat wegwerken van de gesignaleerde tekorten werkelijk leidt tot betere prestaties, en gaan dat varkentje hier dus zelf even wassen. Prima om empirische gegevens te verzamelen, maar is daar de fanfare ook voor nodig?
In plaats van dat theoretisch kader presenteren HBH vier 'principiële kanten' (ik kan er niets aan doen, het staat er echt) van hun onderzoek. Ze vertellen gewoon hoe ze het gaan doen, dat dat geslaagd is bovendien, maar niet waarom dat om te beginnen zinvol zou zijn om te doen. Die punten zijn de volgende
Dit is van een hoog gehalte aan trivialiteit. Zeg liever dat er, natuurlijk, positieve effecten van een op de HSC-punten aanzienlijk verbeterd programma zullen zijn, dat daar op zich geen onderzoek voor nodig is, maar dat het van enig belang kan zijn empirisch uit te vinden hoe groot die effecten zijn, voor subgroepen, onder verschillende condities van implementatie. Dat zou ik graag accepteren, dat zou redelijk zijn.
Dit is dus geweldig irritant, want waar het natuurlijk om gaat is hoe je dan een programma, met teacher training, and all the rest of it, in elkaar zet die de door SHC gesignaleerde tekortkomingen effectief wegwerkt. Geen woord daarover in deze Inleiding. Ik vermoed dat anderen dat 'kwaliteitsprogramma' in elkaar hebben gezet, maar dat zal verderop nog wel blijken. Het is niet gebruikelijk dat onderzoekers impliciet claimen dingen gedaan en gemaakt te hebben, die in feite door anderen zijn gedaan en gemaakt, dus ik ben wel benieuwd hoe dit in elkaar blijkt te steken. Dat HBH de strijd doodserieus nemen, blijkt wel uit dit citaat:
Mijn applaus krijgen ze daar niet voor. Het ziet er eerder naar uit dat er een dataset voorhanden was, en dat daar een statistische analyse op is gedaan. Dat is dus de volgende sectie in dit artikel.
Waar gaat het bij de BON-discussie om: wat is kwalitatief goed wiskundeonderwijs, en wat is de rol of zijn de mogelijkheden van onderwijsonderzoek om dat onderwijs te vinden, te bouwen, te begeleiden? Bas Braams heeft dergelijk onderwijsonderzoek niet kunnen vinden, maar hij heeft zijn vraagstelling (onbedoeld) beperkt tot TIMSS-achtig onderzoek. Mark79 volgt Braams daarin, maar meent dat HBH nu juist een voorbeeld is van het onderzoek dat het wiskundeonderwijs nodig heeft.
Mijn insteek is niet om het ongelijk van Mark79 wat betreft het HBH-onderzoek te laten zien, maar om aan de hand van een scherpe bespreking van het HBH-onderzoek beter zicht te krijgen op de relatie tussen wiskundeonderwijs, onderzoek daarvoor of daarvan, en wat kwaliteit van een en ander is. Het HBH-onderzoek gaat waarschijnlijk kopje onder, maar de winst is hopelijk dat er zicht komt bij de wiskunde-discussianten op de mogelijke rollen van onderwijsonderwijsonderzoek voor het wiskundeonderwijs dat hen zo ter harte gaat.
Wat ik nu zie opdoemen is mogelijk een probleem dat enigszins specifiek is voor wiskundigen: een gemis aan gevoel voor de rol van onderwijsonderzoek naar hun onderwijs. Dat zou een beroepsdeformatie kunnen zijn die voortvloeit uit het abstracte karakter van het vak. Het is de worsteling die je bij Hans Freudenthal in zijn didactische publicaties ziet, een onvermogen om redelijk in te schatten wat er vanuit andere disciplines over het onderwijs in de wiskunde aan welke groepen studenten valt te melden, en dat is echt iets anders dan wat er over de betreffende wiskunde valt te melden. Hetzelfde kun je zien gebeuren bij de huidige cTWO-voorstellen. Ik veroordeel dat niet, verre van dat, ik heb zelf ook zo mijn tekortkomingen. Maar het zou helpen op een punt als dit tot enige zelf-reflectie te komen. (Iedere discipline heeft zo wel zijn eigenaardigheden. Dat is op zich ook weer een veld van wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld Tony Becher (1989). Academic tribes and territories. Intellectual enquiry and the cultures of disciplines.) HBH missen, gezien de tekst van hun Inleiding, het besef dat voor wetenschappelijk onderzoek een adequaat theoretisch kader een noodzakelijke voorwaarde is. Sla je zo'n stap over in je onderzoek, dan is er geen waarborg tegen onvoorzichtige of onjuiste analyses en interpretaties.
Zouden HBH wat meer tijd hebben genomen voor reflectie, dan zouden zij bijvoorbeeld in hun Inleiding de analyse van Schmidt, Houang, and Cogan over de tekortkomingen van de Amerikaanse wiskundeprogramma's als kern van de zaak hebben genomen, met als daaruit waarschijnlijk voortvloeiende vraag of die geanalyseerde tekorten in de nieuwe programma's inderdaad zijn weggewerkt, en hoe dan wel? Internationaal onderzoek zoals TIMSS is dan alleen zijdelings van belang omdat het die SHC-analyse scherper maakt.
De SAT 9 is de test die de cruciale gegevens voor HBH levert. Wat is bekend over de SAT 9? De National Council on Measurement in Education (27 november 2000) Flaws reported on SAT 9 html bericht n.a.v. de Los Angeles Times die de beschikking kreeg over een 'gelekte' test, naar aanleiding daarvan merkt James Popham (een grijze held op toetsgebied in de VS, om hem kan echt niemand heen) op:
By the way, James Popham (2005) heeft een bijtend boekje voor ouders geschreven, over de gevolgen die de No-Child-Left-Behind Act van George Bush zal hebben voor de praktijk dat scholen steeds meer training voor de toetsen gaan geven, in plaats van het onderwijs waarvoor ze zijn opgericht. Dit boekje kan nog van pas komen, het geeft de mechanismen aan waardoor stijging van resultaten op tests zoals de SAT 9 mogelijk is zonder dat er een spat verbetering van kwaliteit in het onderwijs is.
In questia.com levert zoeken op "Stanford Achievement Test" 173 hits voor boeken, 182 artikelen, 24 berichten. Het meeste natuurlijk niet over de test zelf, maar omdat testgegevens zijn gebruikt in onderzoek.
De SAT 9 is dus een test die in feite een verkapte intelligentietest is. Ik weet niet of het een geldig tegenargument van HBH zou zijn dat die landelijke normering bij hun onderzoek geen rol speelt omdat ze scores vergelijken over jaren heen, or what not, waarmee dat probleem is kwijtgespeeld. Dit zijn zaken waar je niet luchtig overheen kunt stappen, dus ik ga HBH des te scherper lezen.
HBH maken gebruik van een dataset die door Californië's onderwijsdepartement site voor iedereen ter inzage is gesteld. Denk daar even over na, wat kan dat betekenen voor een artikel dat van zichzelf zegt 'onderzoek van wiskundeonderwijs' te zijn? In de sociale wetenschappen heet onderzoek dat gebruik maakt van een door anderen verzamelde dataset secundair onderzoek. De lezer van dat soort onderzoek weet dan dat de onderzoeker geen controle heeft gehad over de dataverzameling, niet in het veld is geweest, geen bijzonderheden kent, etcetera. Dat betekent dus ook dat secundair onderzoek op een koopje kan, omdat de kosten van de dataverzameling door anderen zijn gedragen. In deze tijden van publicatiedwang is het gebruiken van anderman's data een manier om in korte tijd veel artikelen gepubliceerd te krijgen. Secundaire analyse ligt ook makkelijker binnen bereik van outsiders. Dat hoeft allemaal geen bezwaar te zijn, omdat sommige secundaire analyses kwalitatief heel goed zijn en belangrijke resultaten opleveren (zoals in Paik (2004)). Maar dat kan ook anders liggen. Zo was Jaap Dronkers onlangs nog uitvoerig in het nieuws omdat hij eindexamencijfers had geanalyseerd en concludeerde dat scholen met schoolonderzoeken aan het rommelen zijn. Had hij daarvoor scholen bezocht? Nee. Dronkers is een uitstekend onderzoeker, maar mist hier passende bescheidenheid bij het zoeken van publiciteit over uitkomsten van zijn secundaire analyses. (De Lange en Dronkers 2006 over eindexamens html).
Over rommelen met eindexamencijfers: het Cito past routineus de beoordeling van eindexamens aan bij het niveau van de geëxamineerden, zoals het Cito deze week in het geval van eindexamens Frans en Duits bekend maakte (Marlies Hagers: Luistervaardigheid Frans en Duits daalt. NRC 14 april 2007 p. 49). Dat is precies wat met de normering van de SAT 9 ook gebeurt, trouwens.
Concreet betekent het feit dat HBH slechts secundaire analyses doen, dat dit onderzoek never ever kan tellen als voorbeeldig empirisch onderzoek, een secundaire analyse is immers op zich geen empirisch onderzoek. Natuurlijk kan ook een secundaire analyse belangrijke inzichten of resultaten opleveren, dus ik ga gewoon door met het besturen van het HBH-artikel. Maar de stormvlag is gehesen, want HBH kunnen dus geen zicht hebben gehad op wat er in diverse klaslokalen mogelijk is gebeurd in de vorm van teaching to the test, selectief niet mee laten doen van bepaalde leerlingen, etcetera.
[20 april Ik ben even een paar dagen met een WRR-rapport over jeugdbeleid in de slag. Ik heb het HBH-artikel nog steeds niet verder gelezen dan wat ik besproken heb. Ik word zelf toch ook wel nieuwsgieriger, en heb de paragraaf met de conclusies dan toch maar vast gelezen. Ik word er niet vrolijk van, de auteurs strooien met groeicijfers alsof dit tot in de hemel door zouden kunnen gaan. Wat werkelijk aan de hand is: Californië introduceert de SAT9 in 1997 (of 1998, daar wil ik vanaf zijn), niemand kende die test, dus in de eerste jaren gaan die testscores als een raket omhoog omdat leraren uitvinden hoe je in je instructie de leerlingen op die test kunt voorbereiden (teaching to the test, geen fenomeen dat alleen in de ogen van columnisten bestaat, maar overtuigend in wetenschappelijk onderzoek gedocumenteerd. Overigens ook in de 19e eeuw in Engeland al een misstand). Het enige dat in de paragraaf 'conclusies' relevant is: districten die een bepaald nieuw wiskundeprogramma hebben geadopteerd, stijgen sneller dan districten die een oud programma zijn blijven gebruiken. In die context is de presentatie van grote groeicijfers voor Engels dan wonderlijk, en in de korte vorm in de 'Conclusions' onbegrijpenlijk. Ze hadden HBH achterdochtig moeten maken. Afijn, gegeven dat zo'n nieuwe test over de eerste jaren van zijn inzet een voorspelbare groei in hoogte van de scores (beter: percentielscores, volgens landelijke normen, dus heel Amerika en niet alleen Californië), zit het er dik in dat je ook bij de introductie van een nieuw wiskunde-programma beducht moet zijn op zo'n effect: leraren moeten op de methode inspelen, leerlingen ook trouwens. In de 'Conclusions' geen woord daarover van HBH, ik ben dus benieuwd wat er in de body van het artikel over is te vinden. Ik klink hier erg zuur, en dat ben ik ook, maar dat laat onverlet dat mijn eigen hypothese is dat een curriculum dat niet de grote fouten maakt die in een oud curriculum zijn vastgesteld, het beter zal doen dan dat oude programma, ook als oppervlakkig empirisch onderzoek dat niet aantoont (de Dubin en Taveggia paradox, die natuurlijk geen paradox is).
[even geduld, de bespreking is tot dit punt gevorderd. Het kan in het vervolg van het HBH artikel nog blijken dat ik in het bovenstaande te snel conclusies heb getrokken, wat ik hoop dat inderdaad het geval is. Mijn probleem is bij deze close reading van HBH dat zij simpelweg te ver buiten de grenzen van adequate onderzoekverslaglegging gaan, daar valt dan geen redelijke commentaar meer aan op te hangen. Wat het dan weer iets makkelijker maakt: dat HBH zelf de pretenties hemelhoog opschroeven.]
Carl Bereiter (2002). Education and Mind in the Knowledge Age. Erlbaum. questia
Yuko Goto Butler, Jennifer Evelyn Orr, Michele Bousquet Gutiérrez, and Kenji Hakuta (2000). Inadequate Conclusions from an Inadequate Assessment: What Can SAT-9 Scores Tell Us about the Impact of Proposition 227 in California? Bilingual Research Journal, 24 pdf
Wayne J. Camara and Ernest W. Kimmel (Eds) (2005). Choosing students; Higher education admissions tools for the 21st century. Erlbaum. questia
Ellen Condliffe Lagemann (2000). An elusive science: The troubling history of education research. University of Chicago Press.
Bruno Latour (1987). Science in action. How to follow scientists and engineers through society. Milton Keynes: Open University Press.
Susan J. Paik (Ed.) (2004). Advancing educational productivity. Policy implications from national databases. Information Age Publishing.
W. James Popham (2005). America's 'failing' schools. How parents and teachers can cope with No Child Left Behind. Routledge.
Robert J. Sternberg en The Rainbow Project associates (2005). Augmenting the SAT through assessments of analytical, practical, and creative skills. In Wayne J. Camara and Ernest W. Kimmel: Choosing students; Higher education admissions tools for the 21st century. Erlbaum. questia
Debbie Baofeng Wang (2004). Toward an Understanding of Hong Kong and United States Students' Mathematics Achievement. In Susan J. Paik: Advancing educational productivity. Policy implications from national databases (pp. 225-245). Information Age Publishing.
Geary, D. C., Liu, F., Chen, G.-P., Saults, S. J., & Hoard, M. K. (1999). Contributions of computational fluency to cross-national differences in arithmetical reasoning abilities. Journal of Educational Psychology, 91, 716-719. abstract only pdf
Jordan, N. C. , Kaplan, D., & Hanich, L. B. (2002). Achievement growth in children with learning difficulties in mathematics: Findings of a two-year longitudinal study. ÊJournal of Educational Psychology, 94, 586-597. pdf
http://www.mathematicallycorrect.com/: basic skills protagonists - veel materiaal en verdere links - veel woede, ook - aparte sectie Californië
http://www.beteronderwijsnederland.nl/?q=node/2080
Waar blijft het vervolg van deze oefening? Ik ben even afgeleid door problematiek die verwant is aan wat er in California zoal aan de hand is met wiskunde-onderwijs. Dat gaat over de mogelijkheid dat leerlingen met Nederlands als tweede taal bij de Cito Basistoets rekenopgaven worden gediscrimineerd door de redactiesommen in die toets. Dat kan dus nogal maatschappelijk explosief zijn. De directe aanleiding dat ik met dat probleem aan de slag ben gegaan, is een hoofdstuk van Paul Lesemann, in een recent rapport van de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid), waarin hij op die mogelijkheid wijst. Ik ben ondertussen een webpagina hier op het onderwerp redactiesommen gestart, omdat ik eerst de onderzoekbasis voor dit probleem helder moet krijgen.
Ik kan ondertussen dus wat mijmeren over dat onderzoek van Hook c.s., en de opvatting van Braams dat er helemaal geen behoorlijk onderzoek naar wiskundeonderwijs bestaat. Wat Braams betreft, ik begin te vermoeden dat dit een misvatting is die onder wiskundigen breder leeft. Wiskunde is een vak met weinig onzekerheden, behalve dan over de fundamentals. De toepassingen waarmee wiskundigen het best vertrouwd zijn, zijn in de sfeer van natuurkunde, waar doorgaans de onzekerheden beperkt zijn (Nancy Cartwright denkt dar overigens heel anders over). Hoe anders is dat in de sociale wetenschappen: die zijn zo verdomde complex, daar bestaat überhaupt geen 'perfect' onderzoek zoals wiskundigen dat graag zouden zien. Empirisch onderzoek is hier altijd een kwestie van compromissen aangaan, en geen geringe compromissen bovendien. Het gaat dus helemaal niet aan om een empirisch onderzoek aan te vallen op van alles en nog waarop mogelijk net iets te veel compromissen zijn gesloten. Het onderzoek van Hook c.s. lijdt onder meer gebreken dan overigens in sociaal-wetenschappelijk onderzoek zijn te vinden, omdat het niet helemaal professioneel is opgezet (sterker: het is helemaal geen onderzoek, het is een analyse van toevallig aanwezige data). Dat geeft op zich niet, daarmee kan het nog best belangrijke resultaten opleveren.
Wat het onderzoek van Hook c.s. betreft, kom ik waarschijnlijk uit op andere conclusies dan die van de onderzoekers zelf, en zal mijn belangrijkste en beslissende kritiek waarschijnlijk zijn dat er weliswaar veel gegevens zijn geanalyseerd, maar over de kenmerken van het onderwijs zelf, inhoudelijk zeg maar, weinig bekend is uit het artikel zelf, en mogelijk evenmin uit andere bronnen. Ik ben benieuwd, maar zoals gezegd, dit moet nog even wachten.
http://www.benwilbrink.nl/literature/hook.bishop.hook.htm