P. L. van Eck, Jr. (1927). Hoe ’t vroeger was. Schetsen ter inleiding tot de geschiedenis van onderwijs en opvoeding. Bij J. B. Wolters.


Enkele citaten over prijzen, belonen, examens.




'De hier bijeengebrachte schetsen zijn gekozen uit ’n reeks, verschenen in de eerste jaargangen van ’t weekblad School en Huis, orgaan van de “Bond van nederlandsche onderwijzers’, onder redaksie van Th. J. Thijssen.’ o.a. Over prijzen en beloningen, 60-71, met veel informatie, en mogelijk waardevolle verwijzingen naar literatuur specifiek over dit onderwerp!


p. 60: In 1806 bekroonde de ‘Maatschappij tot nut van ’t algemeen’ met goud ’t antwoord dat H. W. C. A. Visser, toenmaals hervormd prediekant te Warns, later lid en sekretaris van de provinsiale Kommissie van Onderwijs in Friesland, had ingezonden op de prijsvraag: “Welk voordeel is ’er van het uitdeelen vanPrijzen en andere middelen, ter opwekking van den naijver op de Scholen, te hopen? welk nadeel daar van te vreezen?” Dezelfde schrijver publiseerde in 1824 ’n boek van 328 bladzijden, getiteld De vorming der jeugd, door openlijke en vergelijkende belooningen en straffen, met eer en schande, getoetst aan de grondbeginselen van menschelijke vorming, en in vergelijking met eene meer redelijke wijze. In 1817 was verschenen ’n geschrift van D. Snatich Aan zijne mede-onderwijzers; houdende verslag wegens zijne theorie aan straffen en belooningen, ingevoerd bij de nieuwe stads- en armenscholen te Groningen. In 1821 kwam hiervan ’n twede, vermeerderde druk uit. Met ’n voorbericht van P. J. Prinsen, de direkteur van de haarlemse kweekschool voor onderwijzers, verscheen in 1823 ’n boekje over Belooningen en straffen, als middelen der opvoeding in de huisgezinnen en scholen. Deze opsomming - waarbij noch te voegen is ’n werkje van J. H. Floh en A. van Dam, uitgegeven door ’t Nut, en behelzende ’n Theorie van straffen en belooningen in de scholen - moge voldoende bewijs zijn voor de belangstelling van die tijden in dit probleem. [Van Eck was in 1927 assistent-direkteur van ’t “Nederlandsch Schoolmuseum” te Amsterdam, mogelijk zijn deze boeken in de bibliotheek van dat museum of zijn opvolger te vinden].


p. 61 We kunnen hier ’t vóór en tegen laten rusten, en zullen ’n kijkje nemen in de schoolpraktijk van ruim een eeuw geleden, wat bereft ’t toekennen van beloningen en prijzen. ’t Uitreiken ervan geschiedde veelal na ’n soort van schooleksamen; en ze bestonden dan uit versnaperingen, uit ’n getuigschrift, of uit boeken, prenten, kaarten, enz. Hoe ging dat in z’n werk? In de Bijdragen tot het menschelijk geluk van 1789, blz. 299-346, komt voor, van ’n ongenoemde inzender, ’n “Berigt wegen de uitdeeling van Eerprijzen te Bodegraven, tot aanmoediging der Kinderen van minvermogende Ouders, die aldaar uit zeker Fonds onderweezen worden.” Vooraf ’n kleine mededeling over dit Fonds. ’t Was bijeengebracht door enige partiekulieren te Bodegraven, en werd beheerd door ’t departement van ’t Nut aldaar. Daaruit werden de kasten van ’t onderwijs betaald voor kinderen van minvermogende ouders, zonder onderscheid van godsdienstige richting. Men kon lid worden ten bedrage van 2 tot 5 gulden per jaar. De onderwijzer moest elke drie maanden verslag uitbrengen omternt de vorderingen en ’t gedrag van de leerlingen. Eens per jaar werd ’n eksamen gehouden waarbij de kinderen “gelijk ook alsdan de Meesters, en eenige andere Jongelingen, die bijzonderlijk op het School uitmunten, met een eerprijs begiftigd worden.” Verder kon uit ’t Fonds de opleiding bekostigd worden van ’n jongen die geschikt werd geoordeeld om onderwijzer te worden. In de Nieuwe bijdr. tot het mensch. geluk van 1797 staat ’t hele Reglement van dit Fonds afgedrukt. En nu ’t verslag van de prijsuitdeling. De berichtgever, die deze plechtigheid “met een innigst genoegen” had bijgewoond, beoogde met z’n verslag ook in andere plaatsen, waar geen of onvoldoende “Armschoolen” waren, “denzelfden geest van menschlievendheid aantewakkeren.” [Volgt het verhaal over de prijsuitreiking, met o.a. een vermaning aan ouders waarvan de kinderen ‘alleen niet zo naarstig ter schoole gaan, als men had mogen verwachten.’


p. 66; Jarenlang hadden de prijsuitdelingen van de school op dezelfde wijze plaats, als hier geschetst werd. Tal van verslagen van schoolopzieners of schoolkommissie-leden, opgenomen in de Bijdragen betrekkelijk den staat en de vernetering van het schoolwezen, 1801 en volgende jaren, berichten erover. De plechtigheid had gewoonlik in ’t schoolgebouw zelf plaats. En bijna altijd was er ’n toespraak van de autoriteit, afgewisseld door gezang; dan de prijsuitdeling, met ’n bedankje van een of ’n paar leerlingen namens allen. En, zoals we al zagen, vaak werd ook aan de onderwijzer ’n ‘prijs’, in de vorm van ’n boek over opvoedkunde, ter hand gesteld. De prijzen voor de leerlingen bestonden ook meestal uit boekgeschenken al=of-niet vergezeld van ’n getuigschrift, of met ’n opdracht; en verder uit platen. Soms werden alleen de uitblinkers beloond. Meestal echter kregen daarbij alle kinderen ’n kleinigheid. ’n Enkele maal werd de plechtigheid besloten met ’n traktatie. Zo lezen we in ’n verslag van 20 September 1802 uit Tjallebird, dat bij de prijsuitdeling “de verdienstelijksten uit elke classe een boekje tot een Prijs, terwijl de overige niet bekroonde kinderen, alle een kleinigheid in geld, en de kleinste kinderen een stuk koek ontvingen ter aanmoediging.”


p. 67: Uit Winschoten, Hooimaand 1804, wordt ’t volgende gemeld. “Heuglijk was het, kort na de Examens, in ieder der drie eerstgemelde Schoolen, twee- à driehonderd Kinderen, wel uitgedost, en met vreugde op het gelaat getekend, samen boterhams van witbrood te zien eeten, suikerbier of chocolade te zien drinken, en zich voorts onschuldig te zien vermaaken.”


p. 68: Uit ’t voorgaande is al wel gebleken, dat zoon eksamen - evenals tegenwoordig het geval is - parade was (ik bedoel hiermee geen afkeurende krietiek te geven!); en dat de prijzen afhingen van de vorderingen en ’t gedrag in ’t afgelopen schooltijdvak. We weten hoe deze tegenwoordig worden bepaald; met sijfers op rapporten. Of er in de tijd waarvan we nu spreken ’n min-of-meer algemene regel voor bestond, is me niet gebleken. Wel, dat er soms ’n vrij ingewikkeld stelsel voor gehouden werd. ’t Volgende is genomen uit ’t Verslag nopens de inrichting der nederduitsche Stads Armen-Schoolen binnen Amsterdam, volgends de Schoolorde, vastgesteld den 7. Febr. 1798. “In de zesde afdeeling worden de beloningen en straffen volgender wijze bepaald. De Leermeester houdt een naukeurige lijst van de leerlingen, veolgends den rang der Klassen en Tafels, waar in zij geplaatst zijn. Op deze worden bij iederen Schooltijd de namen der aanwezigen aangetekend. Behalven deze algemeene, houdt hij nog, volgends het getal der klassen, drie afzonderlijke lijsten, op welken dagelijks aangetekend worden de zoodanigen, over wiens vorderingen de Meester voldaan is, oo wel als de geenen, die zich aan pligtsverzuim hebben schuldig gemaakt ... Eeeklijks worden er proeven genomen, wegens de vaardigheid in het opnoemen der letteren, in het spellen en het schoon schrijven. De beloning is, verplaatsing aan de tafel, waar het kind zit, en waar No. I. de aanzienlijkste plaats is. Die eerplaats duurt voor de gehele week, en wordt het kind volgends die plaats ook op de bovengemelde lijsten aangetekend. De Meester heeft vrijheid, om, elke drie maanden, de kinderen van dezelfde klasse tot een hoger bank te verplaatsen; maar de overgang tot eene hoger klasse is alleen aan de beschikking der Commissie verbleven. Iedere zes maanden houdt de Commissie van Bestuur onderzoek der vorderingen, en deelt aan twee jongens en twee meisjes in iedere klasse boekgeschenken of prenten als eereprijzen uit ... Een leerling, de School verlatende, ontvangt, des verdienende, een lofwaardig getuigschrift van de commissie en Curatoren, vergezeld van een douceur in geld, klederen of eenig gereedschap”. En in ’t Uittreksel van het Reglement voor de openbaare Nederduitsche Scholen, binnen de Gemeente van Leyden lezen we o.a. het volgende: “Ter aankweeking van een heilzame eerzucht en loflijke naarijver zullen aan de oppassende Scholieren elken Schooltijd Kaartjes worden uitgedeeld, en wel tweeërleië, te weeten, een driekantig Kaartje aan hem, die zich in het leeren behoorlijk bevlijtigd heeft, en een vierkantig aan den zoodanigen, welke zich in alleen pligtmatig heeft gedragen.” Bij plichtsverzuim liep de leerling de kans een of beide kaartjes weer te moeten teruggeven; terwijl daarentegen voor gevallen van uitmunten twee, of zelfs meer kaartjes gegeven mochten worden. Om verwarring of misbruik te voorkomen, waren de kaartjes voorzien met “de Classe, de tafel, en het Nommer van het Kind.” “Een Kind, twintig gelijksoortige Kaartjes ontvangen hebbende, zal dezelve alsdan den Meester terug geeven, welke hem, in vergoeding daar voor, terstond zal beloonen met een punt of streepjen, op de lijst, daartoe voor elke Tafel bijzonderlijk aanteleggen.” Op die lijst waren achter de naam van elk kind twee kolommen, een voor vlijt, en een voor gedrag. En deze punten kwamen dan in aanmerking ter bepaling van de hoegrootheid van de beloning op’t eksamen.


p. 70: Voor de Stads-Armenscholen te Amsterdam bestonden 3 soorten van prijzen: gewone ereprijzen, bestaande “in een Boekgeschenk, netjes gebonden, gestempeld met het wapen dezer Stad en voorzien van een Getuigschrift”; buitengewone ereprijzen “bestaande in 2 Hemden en 2 paar Kousen” voor wie al eens ’n gewone ereprijs had gehad. En bovendien bestond er ’n fonds waaruit zilveren horlozjes konden worden aangeschaft, bestemd voor die jongens die “na het verlaten der scholen, door een braaf en onbesproken gedrag, zich die onderscheiding niet onwaardig hebben gemaakt.” Op de achterkant was gegraveerd “Stads-Armen-Scholen” met daaronder het jaartal. ’t Verstrekken van kledingstukken kwam meer voor. Aan de Nutsbewaarschool in Brussel werden kaartjes voor goed gedrag uitgereikt. En om nu de medewerking van de ouders te krijgen, was bepaald dat 10 van die kaartjes konden worden ingewisseld tegen ’n paar kousen. Ook kon men voor ’n 10-tal ’n meisjeshemd bekomen; maar voor ’n jongenshemd waren er 12 nodig! Die kledingstukken werden dan “ten overstaan der Commissie van toezigt in het bijzijn der ouders uitgereikt.”


p. 70: Bijzonder merkwaardig lijken me de prijs- en beloningspenningen toe. Ik bedoel nu niet de, meer bekende, prijspenningen van sommige vak- en tekenscholen. Maar ik hier ’t oog op penningen voor kinderen, ter beloning van vlijt en goed gedrag. ’t Uitreiken daarvan kwam niet zo heel veel voor. ’n Korte beschrijving van ’n viertal zeer mooie mogen hier volgen. [volgen vier zeer gedetailleerde beschrijvingen] Laat ik nu noch vermelden zilveren beloningspenningen van ’t bekende instituut-van Kinsbergen (ik zag ’n ovale van 1828, met ’n oogje waaraan de penning kon worden opgehangen); ’n penning van ’t instituut-Kempf te Amsterdam, in ’t eind van de 18e eeuw in de Kalverstraat; beloningspenningen voor leerlingen van ’t gymnasium te Gouda; ’n prijspenning van 1817 van ’n school te Oss in Noord-Brabant. De vier hier beschreven penningen zijn aanwezig in ’t Schoolmuseum te Amsterdam; de andere bezit ’t “Kon. Kabinet van munten, penningen en gesneden steenen” in Den Haag. Eindelik bestond er in vroeger eeuwen ook noch ’n beloning in de vorm van ’ zilveren schrijfpen. Deze werden b.v., als prijs voor fraai handschrift, gegeven op de latijnse scholen te Amsterdam. Op de historiese tentoonstelling, in 1876 in deze stad gehouden, waren er van 1669, 1719, 1746, 1749, 1754, 1756. In 1765 was deze vorm van beloning daar echter al afgeschaft. [Een prachtige column van deze van Eck! En bijzonder waardevol, omdat ik weinig of geen verwijzingen naar een prijzensysteem in het lager onderwijs tot nog toe ben tegengekomen.] Het boek heeft geen index, de inhoud is: KIND, SCHOOLMEESTER, SCHOOLLEVEN ’t Kind door de eeuwen heen, Schoolleven omstreeks 1500, ’t Schoollokaal, Plak en gard, De schoolmeester, ’n Leidraad voor schoolmeesters [over Valcooch, juist voor het verschijnen van het proefschrift van de Planque], School en huis in de 16e en 17e eeuw, Schoolleven in de 18e eeuw, Over prijzen en beloningen, Stadsarmenscholen te Amsterdam; ’n PAAR LEERVAKKEN A. A. B., Vaderlandsche geschiedenis, Onderwijs in samenspraken [over W. E. de Perponcher’s Onderwijs voor kinderen uit 1782 in 3 delen van ieder 400 bladzijden, waarvan Jacob van Lennep in 1863 ’n herziene (de 4e) uitgaaf verzorgde, terwijl omstreeks diezelfde tijd J. P. Goedhart een geïllustreerde korte bloemlezing uit dit werk publiceerde; Prettige en nuttige uurtjes. (Leiden, ongedateerd; tenslotte verscheen in 1884 te Amsterdam de Perponcher’s Onderwijs voor kinderen, naverteld door Suze Andriessen.], 18e-Eeuwse overlading [wonderkinderen?], Uit de beginjaren van ons leesonderwijs [zeer uitvoerig, van Nieuwold’s leesmethode Spelend onderwijs. letterrad met schuiflijsten]; GEMEENSCHAP EN SCHOOL School en kerk, Nationale onderwijshervorming [’t Nut, natuurlijk], Nationale schoolwetgeving, Onderwijzerseksamens vóór 100 jaar; SCHOOLMEESTERSBIOGRAFIE ’n Schoolmeestersleven uit ’t begin van de 19e eeuw, Schetsen uit de kosterie te Kleihuizen, Van aanstelling tot pensioen; KINDERDICHTERS Onze eerste kinderdichter, ’n Kindervriend uit de 18e eeuw, ’n kinderdichter in ’t licht va pedagogiese denkbeelden. p. 9 In Schoolleven omstreeks 1500 geeft Van Eck materiaal uit de autobiografie van Butzbach (plm. 1478-1526). Over de bron: De handschriften van Butzbach bevinden zich in de universiteits-bibliotheek van Bonn. Ze zijn nooit gedrukt; maar in 1869 verscheen er ’n duitse vertaling van door D. J. Becker. P. S. Allen ontleende in z’n werk over The age of Erasmus (Oxford 1914) hieraan verschillende biezonderheden; en uit dit engelse boek vertaalde ik ze - met enkele bekrotingen en met enkele aanvullingen - daar ik ’t duitse niet kon raadplegen. [ welke bron gebruiken Frederiks en Codina Mir?] [Het verhaal heeft zekere overeenkomst met dat van Le Roy Ladurie over de Platters! En inderdaad komt Van Eck ook met een citaat uit de biografie van Thomas Platter!]


Onderwijzersexamens: p. 155-156: We zullen nu eens nagaan op welke wijze de Wet van 1806 getracht heeft, voldoend onderlegde onderwijzers te kweken. Dit geschiedde door de, nu al lang berucht geworden, eksamenprikkel; die voor die tijd echter - ik herhaal ’t noch eens - de enig mogelike genoemd moet worden. Dus; ’n noodzakelik kwaad, vanaf ’t hedendaagse standpunt; maar in werkelikheid ’n stap-vooruit, ’n goed! Naar gelang van de eksamens waaraan ze voldaan hadden, waren de onderwijzers in vier rangen verdeeld. De eksameneisen waren als volgt omschreven: “De vierde of laagste Rang bestaat uit dezulke, die in het Lezen, Schrijven en de beginselen der rekenkunde, de regel van Drieën ingesloten, tamelijk bedreven zijn, en tot het geven van onderwijs eenigen aanleg hebben. De derde uit dezulke, die, in het Lezen, Schrijven en Rekenen, zoo met geheele als met gebroken getallen, wel ervaren, in derzelver toepassing op zaken van het dagelijksch leven eenige vaardigheid, van de beginselen der Nederlandsche Taal eenige kennis, en van eene goede manier van onderwijzen eenig begrip hebben. De tweede uit dezulke, die, zoo in het gewoon als kunstmatig Lezen regt bedreven zijn, eene goede nette hand Schrijven, de Rekenkunde, zoo Theoretisch als Praktisch, regt verstaan, de voornaamste regelen der Nederduitsche Taal, benevens derzelver gronden kennen, van de Aardrijks- en Geschiedkunde eenig begrip hebben, en eene genoegzame bekwaamheid en geoefendheid bezitten in het geven van een oordeelkundig onderwijs. De eerste of hoogste uit dezulke, die - boven en behalve eene grondige ervarenheid in onderscheiden vakken van het lager Onderwijs, en inzonderheid in de grondbeginselen en beoefening eener oordeelkundige Leerwijze - in de Aardrijks- en Geschiedkunde goede bedrevenheid bezittenm, met de natuur- en Wiskunde wel bekend zijn, en in beschaafdheid van verstand uitmunten.”


p. 157: Als ’n biezondrheid deel ik even mee, dat ’t enkele malen gebeurd is, dat aan iemant deze rang honoris causa werd toegekend. Zo was dit in 1810 ’t geval met de bekende P. J. Prinsen, later direkteur van de haarlemse kweekschool voor onderwijzers, en noch twee van z’n kollega’s, naar aanleiding van hun “uitstekende kunde en bijzondere verdiensten”. In 1820 gebeurde ’ met Petrus de Raadt, die in dat jaar ’n later beroemd geworden kostschool Noorthey oprichtte, tussen Voorschoten en Leidsendam. Deze De Raadt was in 1918 [sic] te Halle gepromoveerd tot philosophiae doctor et artium liberalium magister; maar had voor z’n op-te-richten instituut die nederlandse akte nodig.


p. 157: Bahlve deze eksamens, waren er ook noch voor “schoolhouderessen” en voor “huisonderwijzers”. Voor deze beide kategorieën bestonden echter geen verschillende rangen.


p. 157: Nu noch enkele biezonderheden over de inrichting van die eksamens. ’t Eksamen geschiedde en overstaan van ’n Commissie van Onderwijs” of van ’n “Plaatselijke Schoolcommissie”. Uitdrukkelijk as voorgeschreven dat ’t onderzoek niet alleen zou lopen over de kennis van de kandiedaten, maar ook over hun geschiktheid die kennis aan kinderen meetedelen. “Alvorens het eigenlijk Examen aanvangt, zal men, door degenen die zich tot hetzelve aanbiedt, op eene eenvoudige wijze te ondervragen en met denzelven in een gemeenzaam gesprek te treden, zoo veel mogelijk trachten te ontdekken deszelfs Zedelijke en Godsdienstige denkwijze en beginselen, den omtrek zijner kundigheden, zoo ten aanzien der noodzakelijkste vakken van het lager Onderwijs, als met opzigt tot zoodanige andere Talen en Wetenschappen, waarin hi zou wenschen onderwijs te geven, en bovendien den graad zijner geschiktheid, om kinderen behoorlijk te behandelen, te onderwijzen en te vormen.” ‘t Volgend gedeelte van ’t eksamen bestond, met de nodige wijzigingen ten opzichte van de verschillende rangen, in de volgende werkzaamheden: 1. ’t lezen van ’n gedrukt en van ’n geschreven stuk; 2. ’t verbeteren van ’n opstel met spelfouten; 3. ’t ontleden van ’n zin; 4. schrijven: groot, middelsoort, en klein, “en de pennen, welke hiertoe gebruikt worden, zelve te doe versnijden”; 5. oplossen van rekenkundige vraagstikken; vragen over teorie rekenkunde; 6. vragen over teorie zang; 7. vragen over aardrijks-, geschieds-, natuur- en wiskunde; 8. lezen en vertalen van ’n stuk in ’n vreemde taal. Eindelijk had ’t derde gedeelte van ’t eksamen betrekking op de metodiek van lezen, schrijven, en rekenen; ook mest de kandiedaat laten horen hoe hij ’n hem voorgelegd verhaal duidelik aan kinderen zou navertellen. Een hieraan werd in de verordening toegevoegd, dat er gezorgd moest worden, “waar de gelegenheid dit toelaat en dit dienstig geoordeeld wordt, dat er kinderen van onderschiedene jaren en vorderingen tegenwoordig zijn, ten einde eene daadelijke proeve van de vorderingen in de Onderwijskunde te nemen.”


p. 158: Als iemant z’n getuigschrift had, onverschillig van welke rang, dan was ie benoembaar tot onderwijzer. Maar om benoemd te worden moest ie weer ’n eksamen aflegge; dat dan natuurlik vergelijkend was. Waren de besproken rangeksamens van de Wet van 1806 m. i. voor die tijd te billiken, met deze vegrelijkende eksamens was ’t ’n heel ander geval. Deze waren eigenlik absurd. Immers, ’t ging er daar niet om, op de een-of-andere wijze te onderzoeken wat de sollicitanten als onderwijzer waard waren; maar ... men liet hun eenvoudig hun onderwijzerseksamen noch eens dunnetjes overdoen! Slechts een paar voorbeelden uit de talloos vele. [volgen kleine casus Rijp 1806; Werkendam 1834, Zevenhuizen 1834, Middelharnis 1838, Rotterdam 1820, Nieuwveen 1820].


p. 159: Bij ]n genoegzaam aantal sollicitanten werd vooraf ’n keus gedaan, wie daarvan voor’t vergelijkend eksamen zou worden opgeroepen. Gewoonlik geschiedde dit op grond van de ingezonden getuigschriften en andere informaties. Maar ook kwam ’t wel eens voor dat ook deze eerste schifting door ’n eksamen werd bepaald! In 1804 meldden zich voor de post van “School-onderwijzer, Koster, Voorzanger, en Gerechtsbode” te Castricum niet minder dan 36 sollicitanten aan. Nadat de gemeente-sekretaris(!) “de getuigschriften van hun gedrag” in orde had bevonden, hebben zij “(na alvorens bij hem, omtrent hunnen kunde in de nederduitse taal, schoolonderwijs en verdere vereischten, een zoo veel mogelijk nauwkeurig examen afgelegd te hebben) ook door proeven in het schrijven, lezen en zingen bewijzen van hunne bekwaamheid, en geschiktheid tot het schoolonderwijs gegeven.” Om ’t groot aantal sollicitanten werd nu, in plaats van ’n drietal zoals gewoonlik, uit hun ’n zestal benoemd, die andermaal ’n eksamen mochten afleggen “eerst in de vereischten van eenen goeden onderwijzer der jeugd, en het onderwijs in het bijzonder; daar na omtrent de gronden der nederduitsche taal, het regelmatig lezen, als mede de rekenkonst.” Toen pas werd er een benoemd. “Nadat voords de vijf [een had zich namelijk teruggetrokken] genomineerden te Raadhuize verzocht en gecompareerd waren, wierden de vier overigen voor hunne moeite op eene vriendelijke wijze bedankt, hunne reis- en teerkosten betaald, en de aangestelde met de op hem gevallene verkiezing geluk gewenscht.” Wel aardig en gemoedlik dat “op eene vriendelijke wijze bedankt”! Maar noch buitengewoner is ’t, als ’n niet-benoemde ’n getuigschrift wordt uitgereikt. Dit gebeurde aan S. L. Brug, ’n zeer bekend onderwijzer uit die tijd, schrijver van ’n aantal schoolboeken. Deze deed in 1835 mee aan’t vergelijkend eksamen te Leeuwarden. In ’t getuigschrift dat hij daarna kreegg, en dat getekend was door “de Gecommitteerde Leden uit den Edel Achtbaren Raad der Stad, de Schoolopziener van het 1st District in Vriesland, en de Plaatselijke Schoolcommissie”, werd verklaard dat “alhoewel de keuze op een ander der Sollicitanten is gevallen, de onderwijzer Steffen Lamberts Brug bij het vergelijkend Examen over zeventien bekwame en geschikte Sollicitanten, zoo vele blijken van uitstekende kunde en welwillendheid en geschiktheid heeft gegeven, dat men hem gaarne onder de zes bekwaamste heeft gerangschikt, met den hartelijken wensch dat deze getuigenis hem elders bij voorkomende gelegenheid tot wezenlijke aanbeveling verstrekke.”


p. 161: En hiermee nemen we afscheid van de geëksamineerd wordende, solliciterende, en weer geëksamineerd wordende onderwijzers van ‘n eeuw geleden. Al die berichten doorbladerende van al die eksamens, waaraan die onderwijzers zich telkens en telkens weer, blijkbaar zonder veel tegenzin, vaak zelfs met animo, onderwierpen; waartoe ze zich voorbereidden, ook gezamenlik in daartoe opgerichte “onderwijzersgezelschappen’ - krijgen we de indruk dat dit voor hun zo iets als ’n sport was. Ze trainden er zich voor; om de kans te hebben bij de een-of-andere wedstrijd glansrijk uittekomen. En daarbij was dit ’t goede: dat ze de intellektuele ontwikkeling die hun onvoldoende opleiding hun onthouden had, zelf ter hand namen - zij ’t dan ook tengevolge van de eksamenprikkel; en al was die ontwikkeling wel erg eenzijdig schools of, zo ge wilt, schoolmeesterachtig.



4 october 2010 \ contact ben apenstaartje benwilbrink.nl  

Valid HTML 4.01!       http://www.benwilbrink.nl/literature/van_eck.htm