Ben Wilbrink website
Deze tekst is opgebouwd met een in de tijd nogal uitgestrekte reeks tweets. De nummering van de tweets/uitspraken dient ook om rechtstreeks naar de betreffende uitspraak te kunnen linken, door het betreffende nummer met een hashtag achter de URL van deze pagina te plaatsen, zoals
http://www.benwilbrink.nl/projecten/hoorzitting_4-12-2013_situationisme.htm#5eb
De Nederlandse discussie over het ‘realistisch rekenen’ is onderdeel van een internationale discussie over reformdidactiek in het rekenonderwijs, en bijvoorbeeld ook bij de OECD die met zijn PISA-rekentoets (laatste resultaten: 3 december jl) deze reformdidactiek welhaast afdwingt bij de landen die deel uitmaken van de OECD. Het gedachtengoed heeft bekende namen, vooral situated learning, en (radical) constructivism. Hoewel deze op bepaalde punten met elkaar strijdig zijn, heeft het constructivisme het situationisme in zich opgenomen: zie bijvoorbeeld de nadruk die het constructivistische ‘realistisch’ rekenen legt op het gebruik van contexten in rekendidactiek en rekentoetsen. Laten we de discussie uit de locale ruziesfeer halen, en op internationaal niveau tillen.
0 Inhoudelijke bespreking van de literatuur is hier beperkt tot werk van Anderson, Reder & Simon, en wel het laatste van drie publicaties (links onder 1a):
John R. Anderson, Lynne M. Redr & Herbert A. Simon (Department of Psychology, Carnegie Mellon University) (2000). Applications and misapplications of cognitive psychology to mathematics education. als webpagina
1 De problemen van ons rekenonderwijs heten internationaal: situationisme en constructivisme. En daar valt ‘realistisch rekenen’ ook onder.
1a De termen zijn geen pejoratieven. Anderson, Reder & Simon geven faire beschrijvingen in http://goo.gl/12hnpD (met een dupliek), http://goo.gl/6ULfY4 en http://goo.gl/VdJp3z. Dat het realistisch rekenen constructivistisch is, is onomstreden. Zie bijvoorbeeld Oonk, van Zanten & Keijzer (2007).
W. Oonk, M. van Zanten & R. Keijzer (2007). Gecijferdheid, vier eeuwen ontwikkeling. Perspectieven voor de opleiding. Panama-Post, 26 #3, 3-18 pdf
1b Het is deze auteurs te doen om het onwetenschappelijke van een belangrijk deel van dit in het onderwijsveld invloedrijke gedachtengoed
1c Who are speaking? John Anderson en Lynne Reder zijn toponderzoekers in de cognitieve psychologie, cognitieve modellen: http://act-r.psy.cmu.edu Herbert Simon is met Allen Newell auteur van het klassieke (1972) ‘Human problem solving’, en ontving de nobelprijs voor zijn werk op het verbindingsvlak van economie en psychologie (zie zijn rede)
1d De commissie-Dijsselbloem heeft wel ‘het nieuwe leren’ (constructivisme) besproken, maar het oudere ‘realistisch rekenen’ over het hoofd gezien
Commissie-Dijsselbloem samenvatting eindrapport. Goed om dit nog weer eens te lezen.
De wijze van invoering ‘nieuwe leren’ risicovol
In de wijze waarop het nieuwe leren wordt ingevoerd worden grote risico’s genomen. Aan de basisvoorwaarden, waaronder ook de scholing van docenten en de vereiste intensieve begeleiding van leerlingen, wordt vaak niet voldaan. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met verschillen in leerstof en in leerlingen waarvoor de nieuwe methoden geschikt zouden kunnen zijn.
1e Ook de KNAW (cie-Lenstra) heeft kennelijk niet gezien dat het didactisch gedachtengoed in het veld van het rekenonderwijs deels haaks staat op de wetenschap. ‘Kennelijk’, omdat de Commissie adviseert alle kaarten te zetten op de kwaliteiten van de leraar. pdf rapport
2 De rekentoets-F toont op niet mis te verstane wijze situationisme als de aard van het dominante gedachtengoed in het rekenonderwijsveld.
2a De contextvragen in de rekentoets-F, ‘functioneel rekenen in situaties’, laten naakt situationisme zien.
2b Er is in de rekentoets-F naast de contextvragen geen plaats voor regulier rekenen zoals te vinden in bijvoorbeeld het Spijkerboekje Rekenen van Henk Pfaltzgraff info of het Basisboek rekenen van Jan van de Craats en Rob Bosch info.
2c Een en ander is dus wettelijk of anderszins vastgelegd in rekentoetswijzers-F en referentieniveaus. Procedureel correct, zegt CvE, dus deugen de rekentoetsen (Kastelein, 2012, sprekend voor het CvE pdf). Maar is het in de toetswijzers-F vastgelegde gedachtengoed van het situationisme/constructivisme wetenschappelijk te verantwoorden? De commissie-Dijsselbloem heeft in feite het antwoord al gegeven, de commissie-Lenstra heeft de vraag laten bungelen. Ik wil de vraag hier uitdiepen aan de hand van Anderson c.s. 2000, met uitstapjes naar andere of recentere literatuur.
3 De cognitieve psychologie, een experimentele psychologie, onderzoekt het leren door het uiteen te leggen, door het leren juist UIT situaties te halen. Zie als voorbeeld van onderzoek:
3a En zo doet de experimentele psychologie dat al bijna anderhalve eeuw (zie bv Ebbinghaus). En niet te vergeten: de natuurkunde, op zijn minst vanaf het hellingbaan-experiment van Galileo Galilei (youtube (op ca 18 minuten)). Kortom: wetenschappelijk onderzoek probeert contextvariabelen UIT te sluiten of op zijn minst te controleren.
3c De basisgedachte bij dit onderzoek: exacte werking achterhalen, theoretische modellen opstellen, computermodellen daarvan moeten de empirische data kunnen reproduceren/genereren, tenslotte empirische toetsing van modellen door hersenprocessen te voorspellen en die voorspelling te toetsen met proefpersonen die opdrachten uitvoeren terwijl ze in een fMRI-scanner liggen.
John R. Anderson (2005). Human symbol manipulation within an integrated cognitive architecture. Cognitive Science, 29(3), 313-341. pdf
The question is, how can the human mind occur in the physical universe? We now know that the world is governed by physics. We now understand the way biology nestles comfortably within that. The issue is, how will the mind do that as well? The answer must have the details. I have got to know how the gears clank and how the pistons go and all the rest of that detail. My question leads me down to worry about the architecture.
Allen Newell, geciteerd op blz. 3-4. Dit is uit een lezing in 1991, kort voor zijn dood (hij wist dat: kanker), die op video beschikbaar is YouTube. Meer on Newell
3d Dit alles gaat niet alleen over memoriseren (zoals bij Ebbinghaus) maar tot en met probleemoplossen (Newell) en creativiteit (Ohlsson).
3e Beweringen en aannames van psychologische aard moeten in beginsel onderbouwd kunnen worden (evidence based). Zo niet . . . . . . . .
3f Wie nu nog beweert een didactiek te hebben die kinderen leert wiskundig te denken, moet dat hard maken (dat ‘denken’ operationaliseren).
3g Bijzondere klasse: aantoonbaar onjuiste beweringen van psychologische aard. Paul Kirschner verzamelt deze ‘broodjes aap’ ‘urban legends’ blogsite. Bijvoorbeeld dit artikel, helaas alleen het abstract vrij online.
3h Anderson, Reder & Simon (ARS) gaan er vol in: de eerste namen van constructivisten die zij noemen zijn Susan J. Lamon en Richard Lesh — de laatste was verbonden aan Educational Testing Service, de Amerikaanse evenknie van het Cito.
uit het voorwoord door Lesh & Lamon
4 PISA-dag. 3 december 2013 zijn internationaal de resultaten van de PISA-afname 2012 bekend gemaakt. Bekijk PISA rekenopgaven (uitvoerige documenten hier op te halen http://t.co/e6HsTIzLn0, of enkele voorbeelden waarvoor ik bij 4a enkele links geef). Waarin verschillen deze van 3F ‘functioneel rekenen in situaties’?
Andreas Schleicher (Red.) (1999). PISA 2000 - Measuring Student Knowledge and Skills. A New Framework for Assessment. The design of OECD/PISA 2000 Developing OECD/PISA and its assessment frameworks - A collaborative effort. OECD. pdf
4a Ik heb Cito en Jan Wiegers (bestuur Cito) (per twitter) gevraagd naar verschil tussen de rekentoets-3F en PISA-‘wiskunde’. Dit is van direct belang bij de hoorzitting 4 december. Wiegers heeft positief gereageerd, maar vraagt meer tijd dan 24 uur. Wiegers bevestigt 31 december dat eraan wordt gewerkt, ook met itemstatistische gegevens.
4b Overheden die sturen op PISA, sturen immers op achterliggende onderwijsopvattingen ‘situated learning’ en ‘constructivism’. Is dat oké?
4c Er is geen twijfel over dat PISA berust op het gedachtengoed van ‘situated learning’ en ‘constructivism’, in Nederland ‘realistisch rekenen’ genaamd.
Zie de kenschets die Hickendorff c.s. (2009) geven, in dit citaat
linkedin-profile (gezien 2-1-2014): “Chair International Expert Committee in Mathematics OECD/PISA. 1999 - 2009 (10 years) Paris, France/Melbourne, Australia. Chairing the International Expert Committee for Mathematics for the Programme on Inrternational Student Assessment. Responsible for framework and designing/consulting on items.”
T. Dekker; K. Lagerwaard; J. de Lange; G. Limpens; M. Wijers (2006). Wiskundige geletterdheid volgens PISA. FI/Cito. [enkele onderdelen hiervan zijn ook anders gepubliceerd en mogelijk online te vinden] Dit zijn twee boekjes, mijns inziens direct relevant om iets van de rekentoetsen-F te begrijpen. Inhoudsopgave: Deel 1. Analyse 0. Voorwoord 1. Inleiding 2. Van voor naar achter 3. Hoe werden de opgaven in Nederland gemaakt? 4. PISA-resultaten in het vmbo 5. Over probleemoplossen en wiskunde 6. Opmerkingen en Aanbevelingen naar aanleiding van dit Rapport Deel 2. Opgaven 1. Inleiding 2. Vrijgegeven opgaven wiskundige geletterdheid 3. Extra opgaven wiskundige geletterdheid 4. Opgaven probleemoplossen
5 Situationisme: kennis intrinsiek gebonden aan (beroeps)situaties. Constructivisme: kennis is niet uiteen te leggen. Maar die scheiding klopt ook weer niet echt. Lees
Anderson, Reder & Simon 2000
5a Het verwarrende is dat de reformbeweging beide combineert: kennis alleen in situaties, kennis alleen in eigen hoofd. Wen er maar vast aan
5b Merk op dat we ons in Europa gek laten maken door het typisch Amerikaanse probleem van de paradigmashift van behaviorisme naar cognitieve psychologie (ongeveer in de zestiger jaren).
5ba Europa was begin van de vorige eeuw al sterk in denkpsychologie, nog eens mooi opgeschreven door Dieke van Hiele-Geldof: proefschrift zie hier
5c In het Amerikaanse onderwijsveld is dat cognitivisme overdreven door te poneren dat kennis ‘dus’ niet is uiteen te leggen in deelkennis.
5d Nog een stap verder: ook empirisch onderzoek door isoleren van deelkennis wordt dan afgewezen: geen wetenschappelijke methoden hier!
5e Naadloos past hier de rekentoets-F met probleemoplossen-in-contexten: kennis opdoen, toepassen en toetsen in situaties en alleen in situaties.
5ea De #rekentoets-F vraagt geen algoritmische vaardigheden, die zijn immers geen echte kennis want losgekoppeld van situaties van toepassing
5eb Cie-Schmidt heeft het door de expertmeeting (4-2011) aanbevolen scheiden van contexten en rekenen afgewezen. Scheiden is deconstructie.
5f Over vasthouden aan het idee dat rekenen en wiskunde alleen betekenis hebben in contexten uit het buitenschoolse:
Anderson, Reder & Simon 2000
6 ‘Situated learning’ en ‘constructivism’ kennen een aantal centrale claims, door Anderson, Reder & Simon 2000 besproken. Twee keer vier claims
A. Treffers (1978). Wiskobas doelgericht. Proefschrift Utrecht. IOWO.
Adrian Treffers (1978/1987). Three dimensions. A model of goal and theory description in mathematics instruction - The Wiskobas project. Reidel. [Engelse vertaling van het proefschrift, met een toegift] info
6a Voor de vier claims van ‘situated learning’ grijpen Anderson c.s. terug op de eerste hoofdstukken in dit NRC-report (1994)
National Research Council. Learning, Remembering, Believing: Enhancing Human Performance. Washington, DC: The National Academies Press, 1994. pdf ophalen.
6aa Dit lijkt gedateerd, en is het natuurlijk ook. Ik zal zoveel mogelijk zien te ‘updaten’. Bv. op titel via Scholar
6ab Ik kom zo op een artikel van Lynn Steen met lastige vragen over wiskundig redeneren, en dus onderwijs
The concluding chapter in NCTM's 1999 Yearbook which is devoted to mathematical reasoning: Developing Mathematical Reasoning in Grades K-12. Lee Stiff, Editor. Reston, VA: National Council of Teachers of Mathematics, 1999, pp. 270-285. pagina
6ac Dan valt in mijn schoot, over ‘numeracy’ en democratie, onder redactie van Steen, deze bundel:
Prepared by The National Council on Education and the Disciplines. Lynn Arthur Steen, Executive Director. pdf.
6b Claim 1 ‘Kennis is gebonden aan situaties ’ “Action is grounded in the concrete situation in which it occurs.” Dus kennis kun je alleen maar opdoen in concrete situaties.
Er is dus voortdurend een botsing tussen de vrijzwevende intelligentie van de situationist of constructivist, en wat empirische toetsing van de betreffende claims ons zou kunnen leren, of al decennialang heeft geleerd. Wat is een claim? Een claim is een uitspraak over de wereld, al dan niet onderbouwd met bronnen. Maar juist bronvermelding is in het constructivisme een probleem, ofwel omdat bronnen in het geheel niet worden vermeld, ofwel omdat vermelde bronnen ook weer opvattingen blijken te zijn van anderen die dit gedachtengoed aanhangen. Zo is bij aanhangers van het ‘realistisch’ rekenen in Nederland en ver daarbuiten vaak te zien dat zij zich beroepen op uitspraken van Hans Freudenthal, en die zijn helaas zelden of nooit met adequate empirische evidentie onderbouwd.
6ba Het gaat om de overdrijving: rekenen is zinloos als het niet in contexten wordt geleerd (en getoetst). De overdrijving is uitstekend gedemonstreerd in de rekentoetsen-F, met eigenlijk alleen maar contexten, zonder rekenen (want daar is de rekenmachine immers voor beschikbaar)
6bb De namen die in deze context :) de laatste twee decennia vaak opduiken: Jean Lave hier en Etienne Wenger hier. Schoolse kennis zou niet bruikbaar zijn in de wereld (geen ‘transfer’).
Jean Lave (1988). Cognition in practice: Mind, mathematics, and culture in everyday life. Cambridge University Press. info
Jean Lave & Etienne Wenger (1991). Situated Learning: Legitimate Peripheral Participation.
Lave, J. (1993). The practice of learning. In S. Chaiklin & J. Lave (eds.), Understanding Practice: Perspectives on Activity and Context (pp. 3-32). New York: Cambridge University Press. info
Etienne Wenger (2000). Communities of Practice: Learning, Meaning, and Identity. Cambridge University Press. info. “This book presents a theory of learning that starts with the assumption that engagement in social practice is the fundamental process by which we get to know what we know and by which we become who we are.”
Etienne Wenger, Richard McDermott & William M. Snyder (2002). Cultivating Communities of Practice. A Guide to Managing Knowledge. Harvard Business School Press. info
Geoffrey B. Saxe (1990). Culture and Cognitive Development: Studies in Mathmatical Understanding. Erlbaum. info [Braziliaanse kind-verkopers van snoepgoed]
James Paul Gee (2004). Situated Language and Learning : A Critique of Traditional Schooling. Routledge. [als eBook in KB] info [Gee is een taalwetenschapper. Dit is een ideologisch gekleurd boek.]
Lucinda Oease-Alvarez & Sandra R. Schecter (Eds.) (2005). Learning, Teaching, and Community: Contributions of Situated and Participatory Approaches to Educational Innovation. Erlbaum. [als eBook via KB] [Grappig om te zien hoe de protagonisten van het situationisme een typisch situationistisch taalgebruik cultiveren]
6bc Laat ik dit anders benaderen dan Anderson c.s. doen. De theorie van het menselijk kapitaal logenstraft claim 1. Immers, het situationisme houdt in dat schools leren irrelevant is voor de samenleving, dus geen menselijk kapitaal op kan leveren. Maar dat kan natuurlijk niet kloppen, zie bijvoorbeeld het werk van Gary S. Becker over de theorie van het menselijk kapitaal waarvoor hij een nobelprijs kreeg.
6bd Een belangrijk thema is de overdracht van beschikbare kennis en vaardigheden naar andere situaties dan waarin die kennis is opgedaan. Over die overdracht — Engels: transfer — bestaat verwarring, zoals een gebrek aan eenduidigheid in wetenschappelijk onderzoek ernaar. Mogelijk vindt die verwarring zijn oorzaak in de pogingen om transfer als een eigenstandig proces te zien en te onderzoeken, terwijl het in feite gaat om een gewoon leerproces dat in die nieuwe situatie noodzakelijk is. Ik neem de stelling van Stellan Ohlsson (2011, hoofdstuk 7) over: een nieuwe situatie? Dan opnieuw leren.
Stellan Ohlsson (2011). Deep Learning: How the Mind Overrides Experience. Cambridge University Press. info
6bda Kennis gebruiken in andere situatie dan waarin verworven, vereist een nieuw leerproces, hoe kort ook. Transfer gaat niet ‘vanzelf’. Ik sluit aan bij Ohlsson, p. 205 van hoofdstuk 7.
Bruner (1970). The growth and structure of skill. In K. Connolly: Mechanisms of motor skill development. (63-94). Academic Press [p. 67]
6bdb Voor de contextopgaven in de #rekentoets-F volgt dan: ofwel ze toetsen leervermogen ter plekke, ofwel ze toetsen getrainde specifieke contextkennis.
Een andere manier om hetzelfde te zeggen: een eindexamen mag niet direct testen op verschillen in intellectuele capaciteiten, dat is nu eenmaal de bedoeling van een eindexamen: toetsen wat de leerlingen met inzet van eigen capaciteiten heeft bereikt aan kennis en vaardigheden. Voltooid tegenwoordige tijd.
Het is de oppervlakkige beschouwer van de contextopgaven in de rekentoetsen al snel duidelijk dat sommige van deze opgaven eenzelfde oplosschema hebben. Het is waarschijnlijk mogelijk voor gisse ondernemers in de onderwijsmarkt om gerichte rekentoetstrainingen aan te bieden, gericht op dat dozijn oplosschema’s, en nog een dozijn of wat toetshandigheidjes waarmee de verwachte score niet onbelangrijk hoger kan worden gezet. In de Verenigde Staten is dit een bekend fenomeen. Het is overgewaaid naar Nederland, omdat ook het multiple-choice-testen is overgewaaid (naar Arnhem).
6bdc Het eerste is intelligentie, het tweede heet functietraining, dat doen we in het beroepsleven, bv. als piloot pdf >p class='changed'>Dit is een beetje hetzelfde als onder voorgaand punt b), ik zal er beide punten b) en c) nog eens in elkaar moeten schuiven.
Natuurlijk is er op een andere manier wel degelijk sprake van een belangrijke rol voor persoonlijke kenmerken zoals intelligentie, en doorzettingsvermogen. Tekorten daarin kunnen ertoe leiden dat de leerlingen het vereiste niveau voor het eindexamen niet kunnen bereiken binnen nog enigszins redelijke termijnen.
A. D. de Groot heeft een en ander helder geformuleerd in 1970, alweer een voorbeeld van een klassiek artikel dat we niet moeten vergeten.
Adriaan de Groot (1970). Some badly needed non-statistical concepts in applied psychometrics. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar Grensgebieden, 26, 360-376. Didakometrisch en Psychometrisch Onderzoek, juni 1970 html
6be Merk op dat in de literatuur, ook de wetenschappelijke, het begrip ‘transfer’ een ’mystery guest’ is: niemand weet het goed te verklaren — behalve o.a. Stellan Ohlsson dan, die laat zien dat het geen afzonderlijk fenomeen is.
6bf Echt nieuwe situaties stellen een probleem. Als dat een rekenprobleem is, is kennis van abstracte regels beter dan kennis van specifieke regels in andere situaties.
6bfa Concrete regels die in die nieuwe situatie niet passen, moeten dan immers eerst worden herleid tot meer abstracte/algemene regels.
6bg Anderson c.s. spreken over het bijbrengen van een ‘ability to transfer’. Ik weet niet wat dat is, anders dan leren, of intelligentie. In ’leren leren’ geloof ik niet.
6bh Schoolse kennis generaliseert natuurlijk wel naar situaties buiten school, bv. de situatie in een fMRI-scanner, en daar algebraïsche vergelijkingen oplossen. Het algemene idee is natuurlijk altijd geweest dat het onderwijs de vorming dient, en dat op die basis de leerlingen, eenmaal van school, in het latere leven hun weg kunnen vinden. Doorgaans lukt dat, ieder naar vermogen: die ‘schoolse’ algemene vorming, kennis en vaardigheden generaliseren/specialiseren later goed naar al die zo ongelooflijk uiteenlopende levenssituaties van mensen.
Anderson, J. R. (2005) Human symbol manipulation within an integrated cognitive architecture. Cognitive Science, 29(3), 313-341. pdf
6bi Gedrag en situaties hebben iets met elkaar. ‘Situated learning’ verabsoluteert dat, zoals in de rekentoets-3F glashelder te zien. Aanhangers van situated learning substitueren zonder blikken of blozen hun situationele overdrijving voor de inhoudelijke onderwijsdoelen die we in onze samenleving met elkaar hebben afgesproken. Dit is diefstal op klaarlichte dag.
6bj Weten bijvoorbeeld de verantwoordelijken voor de rekentoets-3F dat zij dit gedachtengoed van ‘situated learning’ opleggen aan de samenleving?
6bk Mogelijk gaat het Cito dan op 19 december aan de TK uitleggen op welk gedachtengoed hun rekentoets-3F berust pagina TK
6c Claim 2 ‘Kennis draagt niet over naar andere taken.’ Dit volgt uit claim 1. Hier gaat het toch weer over ‘transfer’, vooruit dan maar.
6ca Wel of geen transfer, positief of negatief, en hoeveel dan, is al heel lang experimenteel onderzocht. En nog steeds. Ohlsson, 2011, en
6cb Niels Taatgen (2013). The Nature and Transfer of Cognitive Skills. Psychological Review, 120 pdf
6cc Taatgen demonstreert hier dat transfer gewoon kan, dat het is te onderzoeken door deconstructie en decontextualiseren. Claim 2 ontkracht.
6cd Het mooie is dat Taatgen gewoon in Groningen bereikbaar is. Nederland heeft echt de expertise in huis om ‘quo;situated learning’ in te tomen
6ce Grondstelling van het realistisch rekenen is dat transfer naar contexten buiten school niet lukt, ‘dus’ moeten die binnen de school worden gehaald
6cf Het probleem dat Treffers c.s. bij mijn weten niet zien: als claim 1, dan ook claim 2. Maar dan moet je alle mogelijke contexten binnen school halen!
6cg De ideologen van het realistisch rekenen laten die contexten heel veel werk doen, telkens weer anders, niet alleen ‘situated learning’.
6ch Ook: motiveren, zingeven, inzichtelijk rekenen, van concreet naar abstract leren (komt straks aan de orde) en last but not least ermee toetsen.
6cj Is dit realistisch rekenen wel te falsifiëren, anders dan door te laten zien dat het niet is te falsifiëren?
6d Claim 3 ‘Leren op basis van abstracties is ondoelmatig.’ Echt leren gebeurt in ‘authentieke’ situaties. Aantrekkelijk romantiek, maar is het waar?
6da Net nog weer wat zitten lezen in ‘De Proeve’ van Treffers cs. Zuiver Claim 3! Zoals ook de niveautheorie van Pierre van Hiele, nagevolgd door Hans Freudenthal
6db Daartegenover staat de psychologie: het leren begint met abstracties die verder worden verbijzonderd: geconcretiseerd
6dc Wie nu denkt dat bijvoorbeeld Vredenduin het in zijn wiskundeboekjes voor HBS en gymnasium ook zo deed: dat is m.i. goed gedacht.
6dd Abstract-concreet, hoe krijgen we er grip op? Analogie: hengel-vissen. In beroep: omvang functietraining groter bij minder abstracte kennis
6de Sleutelpublicatie? Koedinger, Alibali & Nathan 2008: Trade-Offs Between Grounded and Abstract Representations pdf
6dea eerder: Koedinger & Nathan (2004). The real story behind story problems: Effects of representations on quantitative reasoning. pdf
6deb Bij Koedinger cs gaat het om leren, niet om alleen maar om trainen (claim 3). Zo breed wil ik het ook graag trekken/houden.
6dec Merk op dat Koedinger cs 2008 een heel ander licht werpt op het onderzoek van Kees Hoogland: afbeeldingen vs tekst
6df ‘Begrijpen’ is een belangrijk ‘ding’ in reformdidactiek. Maar is dat nou concreet, of juist abstract? Ingang tot de literatuur: pdf
6dg ‘Authentiek toetsen’ is ook zo’n ding van reformdidactiek, zie de inhoudsopgave van Lesh & Lamon (1992)
Richard Lesh & Susan J. Lamon (Eds.) (1002). Assessment of authentic performance in school mathematics. Washington, DC: AAAS Press. pagina. In de KB als eBook (2013) beschikbaar (geen nieuwe editie, maar een heruitgave).
6dh Herken in de ‘authentieke’ examenvraag: hij is ‘gesitueerd’ en niet gede-construeerd naar zijn samenstellende kennis en vaardigheden
6di ‘Authentiek’ doordenkend worden makkelijk beroepssituaties (alsof vorming niet meer van belang is) het onderwijs binnengehaald. CGO dus (competenties)
6dj Wat er dan gebeurt: onderwijs als vrijplaats voor vorming wordt opgegeven en bovendien uitgeleverd aan uitgerekend het bedrijfsleven.
6dk Merk op dat veel onderwijsideologie vandaag gaat over het leven als werknemer: ‘competenties’, ‘21st century skills’ Er is toch meer?
6dl Al was het maar het kunnen lezen en een behoorlijk getalbegrip hebben: absoluut nodig om als mens in deze samenleving overeind te blijven
6e Claim 4 ‘Samenwerkend leren is de beste instructiemethode.’ Ik heb dit heel vrij vertaald. maar hier draait claim 4 om.
6ea Het idee dat de beroepssituatie (daar gaan we weer) er vooral een is van samenwerken. Dat moet je dus ook in het onderwijs doen.
6eb Ik heb er geen geduld voor. Wij hebben onze prachtige hersenen juist te danken aan de noodzaak om samen te werken. Moeten we dat dan nog ‘leren’?
6eba Met dank aan Jelle Jolles (tweet 8-11-2013) “Ons brein is gebouwd voor sociale interactie, ‘social thinking’” ow.ly/qDexX
6f Intermezzo. 19-12-2013 briefing van vaste kamercommissie voor onderwijs, door het Cito. Vaak aan de orde: rekenen in maatschappelijke contexten = ‘situated learning’
6fa Het ontbreekt beide gesprekspartners aan een adequaat theoretisch kader om vat te krijgen op die ‘maatschappelijke contexten’.
6fb Ik hoop met dit punt 6 getoond te hebben dat een goed theoretisch kader binnen handbereik is. Binnenkort een artikel over ‘situated learning’.
6g Anderson, Reder & Simon [ARS] vatten de bespreking van ‘Situated Learning’ dan samen, waaruit ik citeer:
Anderson c.s. maken het dan als volgt af:
7 (Radicaal) constructivisme valt ook met vier claims te karakteriseren. Constructivisten zijn we allemaal, maar sommigen meer zo dan anderen. Recent is er een onderzoeklijn die zichzelf ongelukkigerwijs ook karakteriseert als rational constructivism en juist niet een filosofie presenteert maar vooral fundamenteel psychologisch onderzoek doet (als ik me niet vergis, ik moet dat nog goed bekijken): Xu & Kushnir (2012).
Fei Xu & Tamar Kushnir (Eds.) (2012). Rational Constructivism in Cognitive Development. Elsevier Science. pdf van het beok. [als eBook via KB] “Volume 43 of Advances in Child Development and Behavior includes chapters that highlight some of the most recent research in the area of Rational Constructivism. ”
7a Onze hersenen vormen zich beelden van de wereld, uiteraard. Dus zijn we allemaal constructivisten, incl. Kant en cognitief psychologen (zoals de lijn Xu & Kushnir, 2012, hierboven)
7b Misvattingen (‘homunculus’) en overdrijving (zelf-ontdekkend leren) liggen op de loer. Waar vinden we dat constructivisme?
7ba Von Glasersfeld (overleden 2010) (site) is de scherpe filosoof van het radicaal constructivisme. Op video.
7bb In de constructivistische reformbeweging wiskundeonderwijs duikt vaak Paul Cobb op, warhoofderij: pdf.
7bc Maar ook binnen de psychologie zijn er nogal wat minder makkelijk als onzin weg te zetten constructivistische publicaties
7c Claim 1 ‘Kennis kan niet worden geïnstrueerd (overgedragen) door een leraar, het kan alleen worden geconstrueerd door de leerling.’
7ca Klinkt deze claim bekend? ‘Het nieuwe leren’. Maar zo ‘nieuw’ was dat niet: het realistisch rekenen was er een voorloper van.
7cb De leerling zelf het rekenen laten ontdekken vinden we overal in de realistische rekendidactiek terug, uiteraard in verwaterde vormen
7cc Belangrijk bezwaar daartegen, zoals ARS het noemen: ontdekken kost heel veel tijd,; voor daarna nog oefenen ontbreekt dan al gauw zowel tijd als motivatie.
7cd Een theoretische basis wordt vaak gezocht bij Jean Piaget, of Jerome Bruner. Mijns inziens worden zij ten onrechte in het constructivistische kamp betrokken.
7ce Tot de constructivistische ideologie behoort het afschieten van ‘mechanistische methoden’. ARS zeggen daarover
7cea De verwijzing naar Hayes is interessant: hij schreef, hoewel zoiets niet bestaat, ‘The Complete Problem Solver’. Erlbaum. info
7ceb Lees de 1e blz van het hoofdstuk van Hayes waarnaar ARS verwijzen: Hayes, J. R. (1985). The problems in teaching general skills. In J. Segal, S. Chipman & R. Glaser (Eds.), Thinking and learning, Vol. 2. Hillsdale, NJ: Erlbaum. preview
7cec De 2e verwijzing is naar K. A. Ericsson, R. T. Krampe & C. Tesche-Römer (1993). The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Psychological Review, 100, 363-406. pdf
7ced Het ARS-hoofdstuk uit 1998 heeft een uitgebreide bijlage gescheven door Anders Ericsson, zie pdf
7d Claim 2 ‘Kennis kan niet in symbolische vorm worden gerepresenteerd’ Dit claimt dat cognitieve psychologie geen bestaansrecht heeft.
7da Waar gaat dit over? Lees de verleidelijke pseudowetenschap in het abstract van Cobb, Yackel & Wood, 1992: hier
7daa Archief van dit tijdschrift van de NCTM, goudmijn constructivisme: hier
7db Cobb, Yackel & Wood 1992 is zeker een sleutelpublicatie, loopt over van pseudo-wetenschappelijk taalgebruik, verzet zich tegen stroman
7dc Omdat kletsverhalen zoals van Cobb cs over de cognitieve psychologie geen weerlegging ervan zijn, wil ik er niet meer woorden aan vuil maken.
7dd In dit verband is het wel gepast om te verwijzen naar wat het FI te zeggen heeft over constructivisme: hier
7e Claim 3 ‘Kennis kan alleen worden gecommuniceerd in rijke leersituaties’ (‘complex learning situations’). Hier komen de contexten weer!
7ea Waar situationisten het leren niet loskoppelen van situaties, laten constructivisten het leren beginnen met de complexiteit van eindniveau van beheersing.
7eb De reden dat wetenschappers moeite hebben met dit constructivistische gedachtengoed is mijns inziens allereerst dat het innerlijk tegenstrijdig is.
7eba Immers, de praktijk dwingt de RR-didacticus om de complexiteit van het rekenen toch zover terug te brengen dat groep 3 er iets mee kan.
7ec Die innerlijke tegenstrijdigheid blijkt bij pogingen om termen helder te beschrijven, wat wiskundigen toch niet vreemd zou moeten zijn.
7ed Waar Anderson, Reder & Simons in deze korte paragraaf op duiden is o.a. leren in rijke leeromgevingen, Problem Based Learning. Bv:
Robert-Jan Simons, Jos van der Linden & Tom Duffy (Eds.) (2000) New Learning. in hun Preface: Three ways to learn in a new balance. p. 6
7eda Preview van het laatste boek: hier. Lees met het citaat ook de boodschap dat de Commissie-Dijsselbloem het ‘realistisch rekenen’ mee had moeten nemen in zijn onderzoek naar de schade aangericht door ‘onderwijsvernieuwingen’.
7ee Ieder weldenkend mens kan bedenken dat leren in complexe vorm/situaties leidt tot mentale overbelasting en tijdverspilling
7eea Ook Anderson, Reder en Simon formuleren het zo, in iets meer woorden:
7ef Contrasteer de complexe overdaad van het constructivisme met overzichtelijk probleemoplossen (zoals bij Polya): http://www.benwilbrink.nl/projecten/toetsvragen.7.htm
7eg Waar mentale overbelasting dreigt (ingewikkeldheid, indrukken, taligheid, wereldkennis), en didactici eenvoud afwijzen: constructivisme.
7f Claim 4 ‘Het geleerde is niet met gestandaardiseerde toetsen te evalueren’
7fa Dit is groter dan ARS in 2000 konden vermoeden: ook PISA zit dubbel en dwars in deze spagaat: de rekenopgaven zijn 100% ‘situated’/‘complex’
7fb Maar PISA is toch een gestandaardiseerde test? Jazeker. Maar het is constructivisten wereldwijd gelukt deze test constructivistisch te maken.
7fc Als evaluatie nodig is, is de manier/inhoud ervan dan een paradigma-kwestie, zoals wel beweerd? Alleen op wetenschappelijke basis, toch?
7fd Voorbeeld van een directe botsing van evaluatie-opvattingen: Treffers vs Van der Linden & Zwarts 1996 (evaluatie basisonderwijs) zie hier.
7fe Recenter is het debat tussen Treffers cs en Hickendorff cs in toptijdschrift Psychometrika, waarvan de dupliek: pdf
7fea Zie ook het oorspronkelijke artikel van Hickendorff cs (2009) pdf en de repliek van Treffers cs pdf.
7ff Een evaluatie-clash is ook die tussen Wilbrink cs (2012) en het College voor Examens over validiteit van de rekentoets-3F, zie de repliek van het CvE in het artikel van Kastelein, in Examens, 2012 #4 pdf
7fg Over PISA. Ben ik de enige criticus? Lees hoe Hickendorff cs (2009 p 368) PISA positioneren tussen TIMSS en PPON
7fh Co-auteur van Hickendorff is o.a. Norman Verhelst, Cito. Hij moet dus van mening zijn dat de #rekentoets-3F geen examentoets mag zijn.
7fha Voor wie bv de TK-hoorzitting niet heeft gevolgd: de rekentoets-3F toetst evenals PISA het rekenen in ‘realistische situaties’.
7fhb Jan Wiegers, @WiegersJan bestuur Cito, heeft mij per Twitter toegezegd verschillen tussen rekentoets-F en PISA te laten uitzoeken.
7fi Hiermee heb ik het thema een scherpere invulling gegeven dan ARS doen, zonder in te gaan op meer extreme constructivistische opvattingen
8 Hiermee is dit twitteravontuur ten einde. ARS hebben nog een aardige nabeschouwing, die heeft mijn analyse niet nodig.
8a Follow-up: meer literatuuraantekeningen (bij de andere ARS-artt), voeg ik toe aan http://www.benwilbrink.nl/projecten/hoorzitting_4-12-2013_situationisme.htm of althans op mijn website.
8b In januari een glashelder kort artikel over ‘situated learning’ in relatie tot derekentoets-problematiek en RR. Voor de o'cie vd TK.
John R. Anderson, Lynne Reder & Herbert A. Simon (1996). Situated learning and education. Educational Researcher, 25(4), 5-11. http://goo.gl/12hnpD
John R. Anderson, Lynne Reder & Herbert A. Simon (1997). Situative versus cognitive perspectives: Form versus substance. Educational Researcher, 26(1), 18-21. pdf ophalen
Dit is een rejoinder op een reactie van James Greeno op het voorgaande artikel in Educational Researcher:
Anderson, J. R., Reder, L. M. & Simon, H. (1998). Radical constructivism and cognitive psychology. In D. Ravitch (Ed.) Brookings papers on education policy 1998 (227-278). Washington, DC: Brookings Institute Press. pdf [Ook beschikbaar via JSTOR, regristratie vereist om free online te kunnen lezen] Een betere versie in pdf : http://goo.gl/6ULfY4 [in de laatste pdf ontbreekt p. 229, dat is mijn fout, excuus]
Op blz. 229 schrijven de auteurs [ARS] over constructivisme:
p. 229
ARS onderscheiden hier dus drie stromingen: ‘situated learning’, ‘deconstructionist critical theory’, en radicaal constructivisme. Het radicaal constructivisme heeft de twee andere ingelijfd. Het rationalisme dat hierboven is genoemd, is een voorwetenschappelijk gedachtengoed, een beetje over de top beschreven als
p. 28 bovenaan
ASR zijn bezorgd over dat radicaal constructivisme, en uiten dat als volgt (in dit hoofdstuk moeten zij waarmaken wat ze hier claimen):
p. 231
Anderson c.s. noemen Siegler (1996): over niveautheorieën.
R. S. Siegler (1996). Emerging minds: The Process of Change in Children’s Thinking. Oxford University Press.
War Siegler met zijn kenschets van de ‘onbevlekte overgang’ ongetwijfeld op doelt is dat de wetenschapper niet kan volstaan met niveausprongen te postuleren zonder er een verklarende theorie bij te leveren — als er al iets van ‘sprongen’ empirisch valt aan te tonen. Het gaat hier niet alleen om de niveautheorie van Van Hiele (en zijn navolger Freudenthal), maar zeker ook om de gedachte dat abstracties verworden worden via concrete voorbeelden — ook dat veronderstelt een ‘sprong’. Ik moet dat boek van Siegler eens in handen hebben. En dat kan, althans figuurlijk: het is als eBook te leen bij de KB. Sterker nog: ik heb het gewoon in mijn boekenkast!
p. 237
En het laatste betekent dat een beroep op het gedachtengoed van Piaget, Vygotsky, of Dewey een aanwijzing is voor mogelijk gebrekkige wetenschap of in het geheel geen wetenschap.
Waar vinden we in Nederland dat (radicaal) constructivisme? Onder auspiciën van de Universiteit Utrecht:
W. Oonk, M. van Zanten & R. Keijzer (2007). Gecijferdheid, vier eeuwen ontwikkeling. Perspectieven voor de opleiding. Panama-Post, 26 #3, 3-18 pdf .
Het antwoord op die vraag is: binnen de Universiteit Utrecht.
Kan ik het niet kort samenvatten? Natuurlijk wel. Wie sterke ideeën heeft over leren, didactiek en toetsen is gehouden om de bronnen voor die ideeën aan te geven, zodat u en ik kunnen nagaan of het gaat om deugdelijk empirisch onderzoek naar wetenschappelijke maatstaven, en of de resultaten van dat onderzoek voldoende ondersteuning zijn voor het gepropageerde gedachtengoed. Zo is een demarcatie mogelijk tussen pseudowetenschap (fantaseren, napraten, napraten en napraten) en wetenschap in het discours over reken- en wiskundeonderwijs.
Mijn ervaring met publicaties uit de kringen van het realistisch rekenen is dat het gedachtengoed vaak zonder bronvermelding wordt meegedeeld, dat vermelde bronnen meestal de teleurstelling opleveren dat de zoektocht er geen stap mee is opgeschoten, en waar er wel wordt verwezen naar onderzoek het vaak gaat om wat realistische kringen ‘ontwikkelingsonderzoek’ heet. Dat laatste is helaas geen wetenschappelijk onderzoek, we schieten daar dus ook niets mee op. Met andere woorden: het realistisch rekenen is een pseudo-wetenschappelijk gedachtengoed. Dat is het onderwijs onwaardig.
Ik wil op enkele sleutelpublicaties voor ieder van de posities ‘situated learning’, constructivisme en cognitieve psychologie een demarcatie-toets doen: welke bronnen worden genoemd, zijn dat bronnen die de betreffende positie kunnen ondersteunen?
Mijn inbreng in het rondetafelgesprek op 4 december was voor de vuist weg gegeven. In tekst is het ongeveer als volgt, maar ik ben aan enige uitbreiding niet ontkomen ;-)
Onlangs werd mij in een vriendelijk mailtje de suggestie aan de hand gedaan om te kiezen voor ofwel de rol van actievoerder, ofwel die van wetenschapper. Als mijn bemoeienis met de rekentoets ‘actievoeren’ mag heten, dan heb ik mijn hele professionele leven vooral ‘actie gevoerd.’ Zo heb ik in 1983 een Aula-boekje over het ontwerpen van toetsvragen pdf geschreven. Dat is door het Cito nooit omarmd, omdat het kritisch is over meerkeuzevragen. Het punt is: in dit boek komen ‘contextvragen’ niet voor, de contextvragen die in het eerste gespreksblok al stevig zijn gekritiseerd. In een mogelijke nieuwe editie zal ik ze wel degelijk behandelen: in het laatste hoofdstuk over kwaliteitsgebreken van toetsvragen. Contextvragen zoals in deze rekentoetsen horen in onderwijs en examens niet thuis. Ze worden gebruikt bij personeelsselectie, in assessment centers en in gestructureerde sollicitatiegesprekken. En ook dan deugen ze meestal niet: het is waanzinnig kostbaar om een valide assessment center te ontwerpen.
De PISA-rekentest bevat eveneens contextopgaven. Ik heb het Cito gevraagd om de verschillen tussen PISA-rekentest en rekentoets-3F aan te geven, en dat is toegezegd. Wie voorbeeldopgaven van PISA bekijkt — Gerard Koolstra @ggerardk heeft er dinsdag enkele getwitterd — ziet dat het schema van de PISA-contextopgaven tenminste in enkele gevallen gelijk is aan dat van contectopgaven in de rekentoets-3F. De paradox is nu: Nederlandse 15-jarigen behoren tot de wereldtop op deze contextopgaven, maar scoren binnenshuis meer dan 50% onvoldoende op hetzelfde soort opgaven. Ik heb in een eerdere notitie voor deze kamercommissie 15 mogelijke verklaringen gegeven. pagina
In alle beleidsdrukte in al die jaren is verzuimd om indringend de vraag te stellen naar de oorzaken van de achterblijvende rekenprestaties, zoals die bleken bij de PPON-2004. Dat zijn ‘echte’ rekenprestaties (hoewel ook erg simpel), totaal anders dan de puzzeltjes die bij de rekentoets-3F mogen worden uitgerekend met de rekenmachine. Noch in de Memorie van Toelichting, noch in de behandeling van de Wet op de referentieniveaus op 31 maart 201 is de vraag naar de oorzaken beantwoord.
Veruit de belangrijkste oorzaak is mijns inziens gelegen in de dominante rekendidactiek waarin het gaat om "rekenen voor iedereen, te gebruiken in alledaagse situaties", zoals Van Streun het noemt (rondetafelgesprek). In dit gedachtengoed is het dan ook zo dat instructie op die manier wordt gegeven, dat leerlingen rekenen moeten leren ‘in contexten’, en dat rekentoetsen dus bestaan uit ‘rekenen in contexten’. Moet ik nog uitleggen dat dit alles op zijn minst ondoelmatige didactiek en beoordeling is?
Niet iedere rekenspecialist in Nederland is zich ervan bewust dat dit gedachtengoed een internationale naam heeft: ‘situated learning’. Dat gedachtengoed bevat tal van noties uit de cognitieve psychologie, maar vaak op een verdraaide of extreme wijze. Geen wonder dat vanuit de cognitieve psychologie er ernstige kritiek is op dit vooral onwetenschappelijke gedachtengoed in het veld van het reken- en wiskundeonderwijs. Die kritiek is vooral verwoord door Anderson, Reder & Simon, in een drietal publicaties, waarvan de laatste in 2000. Eenzelfde kritiek, gericht op het algemene idee dat het vooral om het leren probleemoplossen gaat, is van Sweller, Clark & Kirschner, 2010.
We hebben hier te maken met een wereldprobleem, dat gaan we vanmiddag niet even oplossen. Ook het gedachtengoed achter de PISA-rekentests, van de OESO dus, is dat van ‘situated learning’.
Wat met deze rekentoets-3F gebeurt is dat de overheid een vorm van rekenen voorschrijft die berust op een specifieke ideologische opvatting, en die behoorlijke wetenschappelijke onderbouwing ontbeert. De overheid schrijft hiermee welhaast dwingend een rekendidactiek voor waarin het ‘rekenen in contexten’ wordt geleerd en geoefend. Het is maar helemaal de vraag of zoiets wel goed mogelijk is: kunnen leraren hun leerlingen doeltreffend voorbereiden op zoiets als een rekentoets-3F, of de rekentest in PISA?
De vraag stellen is hem beantwoorden. Zou de PISA-rekentest doeltreffend zijn voor te bereiden, dus een goede rekentoets zijn en niets meer dan dat, dan zouden PISA-scores geen internationaal spektakel meer opleveren, want vrijwel alle landen kunnen dan goed scoren. Dat is dus evident niet het geval. De PISA-rekentest en de rekentoets-3F zijn tests op verschillen in intellectueel functioneren. Noem ze dan ook zo. pagina
Het Cito wil niet op deze kwestie ingaan omdat dat aan het College voor Examens zou zijn, als opdrachtgever. Het CvE heeft evenwel de expertise niet in huis om de discussie over validiteit aan te gaan.
De twee absurd uitvoerige ‘position papers’ die ik voor dit rondetafelgesprek heb ingediend:
over de rekentoets: pagina
over ‘situated learning’: pagina
‘rekenen voor iedereen, te gebruiken in alledaagse situaties’ (Van Streun, 4-12-2013) is een complexe notie. Lees
Immanuel Barshi & Loukia Loukopoulos (2012). Training for real-world job performance. In Alice F. Healy & Lyle E. Bourne (Eds) (2012). Training Cognition. Optimizing Efficiency, Durability, and Generalizability (287-306). Psychology Press. [in KB als eBook] site. Dit boek is misschien niet direct onder handbereik. Zie dan (maar ook als u het boek wel hebt, of op het scherm hebt): Immanuel Barshi (2012). Evidence Report: Risk of Performance Errors Due to Training Deficiencies. pdf
Een interessant casus is de Ierse poging om juist ‘realistisch wiskundeonderwijs’ in te voeren. Wie na het lezen van al het bovenstaande beter is gewapend tegen de bekende claims, zal het genoegen doen om te merken dat het lezen van het Ierse evaluatieonderzoek een fluitje van een cent blijkt. De pdf van dat onderzoek:
Jennifer Jeffes, Emily Jones, Máirín Wilson, Emily Lamont, Suzanne Straw, Rebecca Wheater & Anneka Dawson (2013). Research into the impact of Project Maths on student achievement, learning and motivation. Final Report. Slough: NFER (National Foundation for Educational Research) pdf
Valerie Strauss (6 december 2013). The future of high school math education. The Washington Post, blogs. pagina [Common Core. Over een pamflet van een aantal wiskundigen, leraren en onderwijsontwikkelaars. Onder wie Alan Schoenfeld. Reform-georiënteerd, situated learning.]
[artikel 700 woorden: ‘situated learning’]
[titel]
[Een leader is al bovenaan deze webpagina gegeven, ik herhaal hem, en zal hem later nog wel inkorten:]
De Nederlandse discussie over het ‘realistisch rekenen’ is onderdeel van een internationale discussie over reformdidactiek in het rekenonderwijs, en bijvoorbeeld ook bij de OECD die met zijn PISA-rekentoets (laatste resultaten: 3 december jl) deze reformdidactiek welhaast afdwingt bij de landen die deel uitmaken van de OECD. Het gedachtengoed heeft bekende namen, vooral ‘situated learning’, en ‘(radical) constructivism’. Laten we de discussie uit de locale ruziesfeer halen, en op internationaal niveau tillen.
Het idee is om het gedachtengoed van het realistisch rekenen te beschouwen als een voorbeeld van situated learning en constructivisme, met hun gemeenschappelijke afkeer van decontextualiseren en deconstructie (zie Anderson, Reder & Simon 2000), publicaties van vooraanstaande protagonisten zoals Paul Cobb en Von Glasersfeldt te gebruiken om de betreffende posities zo scherp mogelijk neer te zetten, en vanuit de cognitieve psychologie te laten zien op welke hoofdpunten de bevindingen van de cognitieve psychologie zich niet laten rijmen met situated learning en constructivisme.
Deze oefening is natuurlijk al eens gedaan door Anderson, Reder & Simon, en van dat werk zal ik volop gebruik maken, het actualiseren en meer uitsluitend richten de kwesties van ‘rekenen in contexten’ en de plaats van de rekenmachine in het rekenonderwijs. Een belangrijke toevoeging bij Anderson, Reder & Simon 1998 is de bijlage van Karl Anders Ericsson, over het belang van massief investeren in kennis. Dat behoorlijke kennis een noodzakelijke voorwaarde is, is ook betoogd door Sweller, Clark & Kirschner 2010. Hoe dan ook is dit punt niet afhankelijke van deze of gene stand-van-zaken-publicatie, maar is het de robuuste uitkomst van psychologisch onderzoek.
De uitdaging is om een en ander in kort bestek op papier te krijgen, zodanig dat men in het veld van toetsen en examineren er niet meer omheen kan. Ik denk dus aan publicatie in eerste aanleg in Examens, Tijdschrift voor de Toetspraktijk, aansluitend op eerdere artikelen in 2011 #3 en 2012 #3. In tweede aanleg een minder specialistische versie in Didactief, en een meer politieke versie in de NRC (vgl de column van Marc Chavannes, 7 december).
Ik zal als coauteurs de medewerking proberen te krijgen van een vooraanstaand psycholoog in het internationale veld van de cognitieve psychologie, en een wiskundige die deze kant van de zaak kan bewaken en inbrengen.
6 januari. Welke punten zijn in ieder geval van belang voor een kort en begrijpelijk artikel over situated learning? Ziehier een lijst — dit is dus niet al een concept voor het te schrijven artikel.
De Nederlandse discussie over het ‘realistisch rekenen’ is onderdeel van een internationale discussie over reformdidactiek in het rekenonderwijs, en bijvoorbeeld ook bij de OECD die met zijn PISA-rekentoets (laatste resultaten: 3 december jl) deze reformdidactiek welhaast afdwingt bij de landen die deel uitmaken van de OECD. Het gedachtengoed heeft bekende namen, vooral ‘situated learning’, en ‘(radical) constructivism’. Laten we de discussie uit de locale ruziesfeer halen, en op internationaal niveau tillen.
Anderson, J. R., Reder, L. M. & Simon, H. (1998). Radical constructivism and cognitive psychology. In D. Ravitch (Ed.) Brookings papers on education policy 1998 (227-278). Washington, DC: Brookings Institute Press. pdf [Ook beschikbaar via JSTOR, registratie vereist om free online te kunnen lezen] Een betere versie in pdf : http://goo.gl/6ULfY4
John Sweller, Richard Clark & Paul Kirschner (2010). Teaching general problem-solving skills is not a substitute for, or a viable addition to, teaching mathematics. Notices of the AMS, 57 #10, 1303-1304. pdf
19 januari 2014, derde concept voor het onderwijstijdschrift 12-18, niet verspreiden s.v.p., citeren na toestemming. Gepubliceerd onder dezelfde titel en subtitel, met ‘authentieke’ afbeelding van Sander’s kruiwagen: Van Twaalf Tot Achttien, Vakblad voor Voortgezet Onderwijs, 24, 28-30. www.van12tot18.nl
De rekentoetsen, dit jaar voor het eerst onderdeel van eindexamens vo en mbo, zijn onder politiek vuur komen te liggen. Het ene overleg is nog niet afgelopen, of de volgende hoorzitting staat al weer op de rol. Helder is dat er met de rekentoetsen-2F en -3F iets mis is: nog niet de helft van de kandidaten scoort er in de pilots van 2012 een voldoende resultaat voor, en in 2013 is dat niet beter (wat ook al niet geruststellend is). Het gekke is dat PISA hetzelfde type rekenopgaven-in-contexten gebruikt, en daar scoren onze leerlingen in de wereldtop — nou ja, bijna dan. Wat is hier aan de hand? Hoe kunnen we zinvol discussiëren over deze rekentoetsen en hun achtergronden? Want we ontberen een heldere taal, een passend theoretisch kader, zoveel is wel duidelijk. Discussie aan de hand van telkens weer de voorbeelden uit de rekentoetsen — kan Sander Dekker wel precies 75 liter zand in een kruiwagen scheppen? — brengt aan het eind van de dag niet echt helderheid.
Er gaapt een kloof tussen wat burger, kamerlid en testpsycholoog onder rekenen verstaan, en wat de omstreden rekentoetsen in feite testen. Deze toetsen bevatten vooral contextopgaven, bedoeld om ‘functioneel rekenen’ te toetsen. Dat is ‘rekenen voor iedereen, te gebruiken in alledaagse situaties’ zoals Anne van Streun het noemt (hoorzitting Tweede Kamer, 4 december jl). Natuurlijk is rekenvaardigheid van belang in het leven na de school, en is het geen gek idee om ook in de school de leerlingen daar al iets van te laten beleven. De psycholoog Edward Thorndike — hij zorgde in de twintiger jaren in zijn eentje voor een revolutie in het Amerikaanse rekenonderwijs — werkte het op een goede manier uit, als ondersteuning van het rekenonderwijs, en op een sterke psychologische basis. Vind daar ook een heldere afbakening tussen voor kinderen bekende en gekunstelde situaties in rekenopgaven. Situaties in school zijn kinderen zeker bekend: de eigen vorderingen ‘meten’; het schoolplein opmeten. Situaties die in het volwassen leven misschien ooit zouden kunnen voorkomen zijn uiteraard gekunsteld voor kinderen, zoals ze dat overigens ook zijn voor de meeste volwassenen. Voor wie er een blik op werpt is het evident dat de contexten in de voorbeeldrekentoetsen gekunsteld zijn. Thorndike zou verzuchten ‘waar zijn jullie mee bezig?’
In contrast met de empirisch-wetenschappelijke benadering van Thorndike vinden we begin 20e eeuw de filosofische onderwijsvisie van John Dewey, die in zijn laboratoriumschool van de universiteit van Chicago minder nadruk legde op directe instructie, meer op probleem-georiënteerd leren in sociale situaties uit het dagelijks leven. Dit idealisme vinden we op tal van plekken en tijden in de 20e eeuw terug. Ook het gedachtengoed dat internationaal bekend staat als constructivisme en situationisme — situated learning — is schatplichtig aan het filosofische werk van Dewey. Radicaal constructivisme en situationisme is dominant aanwezig in onderwijskundige literatuur: in Nederland als ‘het nieuwe leren’ en het ‘realistisch’ rekenen en de daarop gebaseerde rekentoetsen-F.
Die rekentoetsen nu bestaan hoofdzakelijk uit contextopgaven, vaak met ‘realistische’ getallen zoals €13,98 voor een kilo zalm, waarbij de kandidaten dan een rekenmachine mogen gebruiken. Om de problemen met deze rekentoetsen te begrijpen — waarom staan er geen serieuze kale rekenopgaven in deze toetsen? — moeten we erachter zien te komen of hier sprake is van een onderwijsfilosofie, en dus niet van een empirische wetenschap. Het situationisme valt nauwelijks beter uit te leggen dan door een voorbeeldrekentoets op te halen op cito.nl en te openen: u kijkt er dan naar. Een verdere aanwijzing is te vinden in de karakterisering van de PISA-test als een toets die nadrukkelijk verder gaat dan het formele en feitelijke curriculum door het ‘rekenen in alledaagse situaties’ te toetsen. Dat is precies wat ook de rekentoetsen pretenderen, waardoor ze veeleer intelligentietests worden. We hebben hier immers een testvorm die we overigens alleen kennen als het situatie-rijke ‘assessmentcenter’ uit de personeelsselectie. Zo is de rekentoets geen toets als afsluiting van onderwijs, maar een test als selectieve toegang tot banen. Adriaan de Groot, oprichter van het Cito, zou protesteren tegen deze gang van zaken: op een toets in het eindexamen moeten kandidaten zich doeltreffend kunnen voorbereiden. In de mate waarin zo’n toets veeleer een intelligentietest is, is doeltreffende voorbereiding onmogelijk. Het patroon in de uitslagen van de pilots van 2012 en 2013 van vmbo tot vwo wijst erop dat die uitslagen niet van rekenvaardigheid, maar van verschillen in intellectuele capaciteiten afhangen.
Een rekentoets in een eindexamen moet één en niet meer dan één vaardigheid toetsen: rekenen. Als dat rekenen gecombineerd is met contexten, dan zijn de scores niet meer behoorlijk te interpreteren naar rekenvaardigheid. Concreet is te verwachten dat binnen deelgroepen van even rekenvaardige kandidaten de verschillen in toetsscores aan de forse kant zullen zijn, en verklaarbaar op basis van verschillen in intellectuele vaardigheden: wereldkennis, taalvaardigheid, wat het kortetermijngeheugen aan kan, enzovoort. Omdat gebruik van de rekenmachine is toegestaan, zijn scores ook daarom al niet te interpreteren als indicatie van rekenvaardigheid. Met dit rommeltje blijft er van deze ‘rekentoetsen’ niet veel meer over dan een beroerde intelligentietest. Waar iedere testpsycholoog een toets op rekenvaardigheid daarom zal onderscheiden van situationele tests, zullen situationisten zich juist tegen deze scheiding verzetten, zoals inderdaad de rekentoetswijzercommissie-Schmidt heeft gedaan. Denkend in situaties concludeert de protagonist bovendien dat kale sommen niet relevant zijn, want iedereen heeft altijd wel een rekenmachientje bij de hand. Ongelooflijk, maar waar: bij de rekentoetsen mag een rekenmachine worden gebruikt, en ze toetsen nadrukkelijk niet op algoritmisch vermenigvuldigen en delen. Herken hierin een ideologische basis onder de rekentoets-3F. Geen wetenschap.
Dat het situationisme een wetenschappelijke onderbouwing ontbeert is makkelijk gezegd, maar hoe laat ik dat zien, iets dat er eigenlijk niet is? Waar is het empirisch-wetenschappelijke onderzoek dat laat zien dat op situationistische leest geschoeid onderwijs beter is dan conventioneel onderwijs, en dat situationistische examens — examens met contextopgaven — behoorlijke examens zijn en niet in feite beroerde intelligentietests? Op eigen kracht heb ik de afgelopen jaren dat onderzoek niet kunnen vinden. Het rapport van de commissie-Meijerink noemt het niet. Dat van de commissie-Schmidt (rekentoetsen-2F en -3F) evenmin. In de stukken van de bewindslieden ontbreekt die onderbouwing eveneens. Kortom: we doen in Nederland maar wat met ons onderwijs.
De Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen — ‘Dijsselbloem’ — heeft niet naar de vernieuwingen in het rekenonderwijs gekeken (maar zie “Doorstromers en hun docenten in het hoger onderwijs zijn ( . . ) negatief over het niveau van specifieke vaardigheden, zoals rekenen.”) Conclusies van ‘Dijsselbloem’ passen ook op het ‘realistisch rekenen’, dat immers samen met ‘het nieuwe leren’ behoort tot de stroming van het constructivisme. Uit de samenvatting van de commissie: “Eigen ervaringen in plaats van wetenschappelijk onderzoek vormden de onderbouwing van de ingezette didactische vernieuwingen. Deugdelijke pilots en experimenten ontbraken.” En “De wetenschappelijke onderbouwing van de effectiviteit van sommige ‘nieuwe leren’-methoden ontbreekt nog.” Is dat laatste ‘nog’ wel houdbaar?
‘Dijsselbloem’ staat niet alleen in haar conclusie dat het constructivisme adequate wetenschappelijke onderbouwing mist. Cognitief psychologen John Anderson, Lynne Reder en Herbert Simon betoogden dat eind negentiger jaren; John Sweller, Richard Clark en Paul Kirschner deden dat recent. Voor een uitvoerige behandeling en bronnen zie mijn ‘position paper’ op dit onderwerp, voor de vaste commissie voor onderwijs van de Tweede Kamer (webpagina http://goo.gl/uoxI0N). Vind daar ook een versie van deze tekst met notenapparaat.
Post-‘Dijsselbloem’ Nederland heeft wetgeving die een onderwijsfilosofie voorschrijft. Vraag niet hoe het heeft kunnen gebeuren, maar doe er iets aan. Herken constructivisme en situationisme aan zijn exorbitante claims en gebrekkige wetenschappelijke onderbouwing. Wiskundeleraren die de laatste tijd aan zichzelf zijn gaan twijfelen bij dit rekentoetsgedoe, zoals mij dat ook wel overvalt: niet doen, het zijn de toetsen die van de gekke zijn. Kamerleden en OCW hebben het door, nu de overige instituties van de polder nog.
_________________
Dank aan Paul Kirschner voor commentaar op een eerdere versie.
Ben Wilbrink was onderwijsonderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Bereikbaar: http://www.benwilbrink.nl
10 januari, noten en links toegevoegd aan: tweede concept voor het onderwijstijdschrift 12-18, niet verspreiden s.v.p., citeren na toestemming
De rekentoetsen3, dit jaar voor het eerst onderdeel van eindexamens vo en mbo, zijn onder politiek vuur komen te liggen. Het ene overleg is nog niet afgelopen, of de volgende hoorzitting staat al weer op de rol4. Helder is dat er met de rekentoetsen-2F en -3F iets mis is: nog niet de helft van de kandidaten scoort er in de pilots van 2012 een voldoende resultaat voor, en in 2013 is dat niet beter5. Het gekke is dat PISA hetzelfde type rekenopgaven-in-contexten gebruikt7fg, en daar scoren onze leerlingen in de wereldtop — nou ja, bijna dan6. Wat is hier aan de hand? Hoe kunnen we zinvol discussiëren over deze rekentoetsen en hun achtergronden? Want het ontbreekt de hoofdspelers aan een heldere taal, aan een passend theoretisch kader, zoveel is wel duidelijk. Discussie aan de hand van telkens weer de voorbeelden uit de rekentoetsen — kan Sander Dekker wel precies 75 liter zand in een kruiwagen scheppen? — brengt aan het eind van de dag niet echt helderheid.
Er gaapt een kloof tussen wat burger, kamerlid en testpsycholoog onder rekenen verstaan, en wat de omstreden rekentoetsen in feite testen. Deze toetsen bevatten vooral contextopgaven, bedoeld om ‘functioneel rekenen’ te toetsen. Dat is ‘rekenen voor iedereen, te gebruiken in alledaagse situaties’ zoals Anne van Streun het noemt (hoorzitting Tweede Kamer, 4 december jl, pdf). Natuurlijk is rekenvaardigheid van belang in het leven na de school, en is het geen gek idee om ook in de school de leerlingen daar al iets van te laten beleven. De psycholoog Edward Thorndike — hij zorgde in de twintiger jaren in zijn eentje voor een revolutie in het Amerikaanse rekenonderwijs — werkte het op een goede manier uit, als ondersteuning van het rekenonderwijs, en op een sterke psychologische basis.7 Vind daar ook een heldere afbakening tussen ‘alledaagse’ en gekunstelde situaties in rekenopgaven. Is het winnen van de Staatsloterij alledaags?html
Naast de empirisch-wetenschappelijke benadering van Thorndike vinden we begin 20e eeuw de filosofische visie van John Dewey op onderwijs, die in zijn laboratoriumschool van de universiteit van Chicago minder nadruk legde op directe instructie, meer op probleem-georiënteerd leren in sociale situaties uit het dagelijks leven.8 Dit idealisme vinden we op tal van plekken en tijden in de 20e eeuw terug.9 Ook in het gedachtengoed dat internationaal bekend staat als constructivisme en situationisme — situated learning — blijkt veel ontleend aan het filosofische werk van Dewey. Radicaal constructivismeconstructionisme en situationismesituationisme vinden we vandaag dominant terug in onderwijskundige literatuur: in Nederland als ‘het nieuwe leren’ en het situationisme vooral in het ‘realistisch’ rekenen10, dat is leren rekenen in situaties of contexten.
Om de problemen met deze rekentoetsen te begrijpen moeten we erachter zien te komen of hier sprake is van een onderwijsfilosofie, en dus niet van een empirische wetenschap. Een aanwijzing is te vinden in de karakterisering van de PISA-test, anders dan de eveneens internationale TIMSS, als een toets die verder gaat dan het formele en feitelijke curriculum door het ‘rekenen in alledaagse situaties’ te toetsen7fg. Dat is precies wat ook de rekentoetsen pretenderen, waardoor ze intelligentietests worden11, een ‘assessmentcenter’. Adriaan de Groot, oprichter van het Cito, zou protesteren tegen deze gang van zaken: op een toets in het eindexamen moeten kandidaten zich doeltreffend kunnen voorbereiden.12
Het gaat hier om een fenomeen dat herkenbaar is als situationisme: de opvatting dat leren moet gebeuren in concrete situaties, ook wel ‘rijke leeromgevingen’ geheten. Dan moet ook het toetsen zo gebeuren, niet? Waar iedere testpsycholoog een toets op rekenvaardigheid zal onderscheiden van situationele tests, zullen situationisten zich juist tegen deze scheiding verzetten, zoals inderdaad de rekentoetswijzercommissie-Schmidt heeft gedaan13. Denkend in situaties concludeert de protagonist bovendien dat kale sommen niet relevant zijn, want iedereen heeft altijd wel een rekenmachientje bij de hand. Ongelooflijk, maar waar: bij de rekentoetsen mag een rekenmachine worden gebruikt, en ze toetsen nadrukkelijk niet op algoritmisch vermenigvuldigen en delen14. Herken hierin een ideologische basis onder de rekentoets-3F, nadrukkelijk in tegenstelling tot wat de (test)psychologie hier voorschrijft als het een rekentoets moet zijn15.
Dat het situationisme een wetenschappelijke onderbouwing ontbeert is makkelijk gezegd, maar hoe laat ik dat zien, iets dat er eigenlijk niet is? Waar is het empirisch-wetenschappelijke onderzoek dat laat zien dat op situationistische leest geschoeid onderwijs beter is dan conventioneel onderwijs, en dat situationistische examens — examens met contextopgaven — behoorlijke examens zijn en niet in feite beroerde intelligentietests? Op eigen kracht heb ik de afgelopen jaren dat onderzoek niet kunnen vinden. Het rapport van de cie-Meijerinkpdf noemt het niet16. Dat van de commissie-Schmidt (rekentoetsen-2F en -3F) evenminhier. In de stukken van de bewindslieden ontbreekt die onderbouwing eveneens17. Kortom: we doen in Nederland maar wat met ons onderwijs, ondanks het opruimwerk van de commissie-Dijsselbloem.
Toch heeft de commissie-Dijsselbloem al de parlementaire positie bepaald over gedachtengoed dat gerekend wordt tot constructivisme en situated learningpdf. Maar in de drukte van het parlementaire onderzoek is voorbijgegaan aan die andere constructivistische vernieuwing, al van wat oudere datum: het ‘realistisch rekenonderwijs’1d. Ook de KNAW-commissie over het rekenonderwijspdf heeft niet gezien of niet willen zien dat het rekenonderwijs vrijwel geheel — en wettelijk verankerd bovendien — is komen te rusten op constructivistisch gedachtengoed7c, anders had zij haar werk kunnen beginnen waar ‘Dijsselbloem’ was geëindigd.
‘Dijsselbloem’ is niet de enige met zijn conclusie dat het constructivisme adequate wetenschappelijke onderbouwing mist. Cognitief psychologen John Anderson, Lynne Reder en Herbert Simon betoogden dat eind negentiger jaren9; John Sweller, Richard Clark en Paul Kirschner deden dat recent18. Voor een uitvoerige behandeling en bronnen zie mijn ‘position paper’pagina op dit onderwerp, voor de vaste commissie voor onderwijs van de Tweede Kamer (webpagina ).
Ik heb Hans Freudenthal niet gezien bij de Utrechtse colleges van Linschoten (verzameld in ‘Idolen van de psycholoog’dbnl). Was hij er geweest, dan zou ons rekenonderwijs er nu anders uit hebben kunnen zien. Post-‘Dijsselbloem’ Nederland heeft wetgeving die een onderwijsfilosofie voorschrijft. Vraag niet hoe het heeft kunnen gebeuren, maar doe er iets aan. Herken constructivisme en situationisme aan zijn exorbitante claims en gebrekkige wetenschappelijke onderbouwing.19
_________________
Dank aan Paul Kirschner voor commentaar op een eerdere versie.
Lee Cronbach en Patrick Suppes hebben het belang van de interventie van Edward Thorndike in het rekenonderwijs uit de vergetelheid gehaald:
Anne Watson and Peter Winbourne (Eds) (2008). New directions for situated cognition in mathematics education. Springer. Mathematics Education Library. info
Birgit Donker (19-5-1994). Niet makkelijker maar anders. Zijn de eindexamens tegenwoordig makkelijker? Volgens het instituut voor toetsontwikkeling Cito zijn ze vooral anders. Ook verschilt het niveau van jaar tot jaar. Een nieuw ijkingssysteem moet dit verhelpen. NRC Handelsblad, p. 7
abstract
Hij trekt een stapeltje examens te voorschijn en legt de wiskunde-examens uit 1977 naast die van vorig jaar. Werden vijftien jaar geleden nog louter kale sommen gevraagd, tegenwoordig worden de vragen gesteld naar aanleiding van alledaagse voorbeelden als de relatie tussen roken en ziekteverzuim, de duur van zwangerschap of de invloed van zure regen op naaldbomen.
W. Schelfhout (2002). Kritische beschouwingen bij het constructivisme. Naar een evenwichtsmodel voor het verwerven van kennis en competenties. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 20, p. 94-124. info uit de samenvatting Het is wel handig om dit overzicht van de diverse geloofsrichtingen bij de hand te hebben, maar de auteur voegt er een eigen geloof aan toe.
Liping Ma (2013). A critique of the structure of U.S. elementary mathematics. Notices of the AMS, 60 nr 10, 1282-1296.
pdf De New York Times heeft een kort vraaggesprek met Liping Ma n.a.v. dit artikel. Zie hier.
Tegelijk is het artikel in hoge mate abstract: voor een goed begrip is veel meer achtergrondkennis en kennis van onderzoek nodig dan Liping Ma zelf aangeeft. Ik denk niet dat haar beroemde boek voldoende informatie geeft.
De stelling, mijn stelling: het rekenen is de laatste halve eeuw uit het Nederlandse rekenonderwijs verdwenen. Wat is overgebleven is een warboel van ideologie over wat je met getallen zoal kunt doen, in zogenaamd authentieke contexten.
Het tweede deel van deze stelling is evident voor wiskundigen en cognitief psychologen, maar de rest van de mensheid blijft vallen voor de kletspraat over rekenen toepassen in authentieke contexten en vooral over leren probleemoplossen, wat tenslotte een vaardigheid van de 21e eeuw is, niet? Het publieke discours hierover is taai, mede omdat er vanuit de psychologie te weinig bemoeienis is met de pseudo-wetenschap in het onderwijsveld, maar ook omdat de wiskundigen die zien dat het onderwijs in wiskundig opzicht een puinhoop wordt of geworden is, daar niet altijd de pseudo-wetenschappelijke achtergronden van zien (wiskundigen geloven namelijk zelf ook graag dat wiskunde leren hetzelfde is als logisch leren denken en probleemoplossen, de vaardigheden die in de 21e eeuw harder nodig zijn dan ooit?).
Veel interessanter is het eerste deel van de stelling. Wat bedoelen we ermee wanneer we zeggen dat het rekenonderwijs is beroofd van zijn raison d'être, het rekenen?
Of anders benaderd: wat zeggen we tegen de ideologen van het FI en de NVvW die beweren dat zakjapanners beter rekenen dan Theo Thijssen dat aan zijn leerlingen kon bijbrengen? En dat het ‘dus’ in het rekenonderwijs niet meer gaat om de functies die op de zakjapanner beschikbaar zijn, maar om ‘wiskundig leren denken’?
De richting waarin ik denk, en ik ben daarin gelukkig niet de enige: rekenen zoals dat in het PO aan de orde moet zijn is weliswaar een simpel onderdeel van de wiskunde, maar dat neemt niet weg dat het op zichzelf zeer complex en absoluut niet vanzelfsprekend is. Een stelling van Liping Ma is nu dat het onderwijs er sinds ongeveer halverwege de 19e eeuw in is geslaagd om het rekenonderwijs een goede vorm en inhoud te geven, en dat die culturele verworvenheid in de laatste halve eeuw in de VS (en andere landen zoals Nederland) deels weer verloren is gegaan. Als dat kern-rekenen, als ik het zo maar even noem, inderdaad een goede basis is voor wiskundeonderwijs, waarom is dat dan zo? Deze vraag is een vraag naar wat het is om expertise in onderdelen van de wiskunde te verwerven (rekenen als onderdeel van wiskunde), en dat is mede of misschien vooral een psychologische vraagstelling: zie dan werk van Anders K. Ericsson (bv. in de bijlage bij het hoofdstuk van Anderson, Reder & Simon, 1998). Maar waarschijnlijk is ‘expertise’ een brug te ver, want eerst moet er een begin van kennis worden verworven, en hoe moeten we dat zien? Over dat laatste schrijft Liping Ma in heel algemene termen, ik heb daar weinig houvast aan. Ik vermoed dat dit ook een wetenschapstheoretische invalshoek heeft, specifiek voor rekenen (of ook voor meetkunde), die een didactische vertaling mogelijk maakt. Ik kan Jan van Maanen eens vragen of hij hier aanknopingspunten ziet ;-)
Ik ben er niet uit. Dit is eerder het begin van een zoektocht, dan het eind. De achterliggende vraag is: hoe ontkomen we aan het welles-nietes spelletje dat ‘rekenoorlog’ heet?
http://www.benwilbrink.nl/projecten/hoorzitting_4-12-2013_situationisme.htm
http://goo.gl/uoxI0N
Noten
Ben Wilbrink was onderwijsonderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Bereikbaar: http://www.benwilbrink.nl.