Literatuur over selectie
Ben Wilbrink
Het zou aardig zijn enige geannoteerde literatuur op het thema selectie beschikbaar te hebben. Voor de Commissie Drenth (1998) is al eens een overzicht van de literatuur gegeven, voorzover direct over of relevant voor selectie onder het regime van een numerus-fixus: [bestand]. Hieronder het begin van een noodzakelijkerwijs veel uitgebreider literatuurbestand over selectie, met kortere of langere annotaties.
Voor specifieke thema's verwijs ik naar andere pagina's, zoals al gedaan voor literatuur over selectie bij numerus fixus. Voor eerdere selectieve overgangen in het onderwijs zie ../projecten/overgangen.htm.
Anderson, R. D. (1989). Education & opportunity in Victorian Scotland. Edinburgh: Edinburgh University Press.
Anderson bestudeert de toegankelijkheid van het onderwijs, de veranderingen in het onderwijs die met veranderingen in die toegankelijkheid samengaan, en hoe een en ander zich afspeelt in de ongemakkelijke relatie tot het Engelse selectieve onderwijsstelsel. Wat bijzonder interessant is: de strijd tussen voorstanders van selectie en degenen die vrije toegankelijkheid (tot publieke kennis etc, tot de universiteit) wilden handhaven (maar dat uiteindelijk wel hebben verloren). Het is helemaal niet zo'n gek idee, zoals Anderson aangeeft, om vandaag de dag nog eens naar de argumenten voor die vrije toegankelijkheid te kijken. Misschien liggen hier toch mogelijkheden om maatschappelijke winst te behalen, nu maatschappelijke omstandigheden zo radicaal anders zijn dan een eeuw geleden waarin de geslotenheid en de bureaucratische eenvormigheid van het universitaire gebeuren zijn beslag kreeg. p. 344:
"(...) we may learn from the history of the nineteenth-century universities. One of their most notable features was the openness and flexibility of their educational function, and the attendance of men of widely diffeering ages. By 1914, as a result of the changes which we have examined, a more homogeneous and full-time student body on modern lines had taken over, although even then entrance was not selective: the examination on entry was a qualifying not a competitive one. In resisting the introduction of an entrance examination, traditionalists had put forward a very clear and consistent doctrine of open entry, which was reiteratedin each phase of the debate The view that an entrance examination was 'inconsistent with the hitherto unchallenged rights of his Majesty's subjects' (Edinburgh University, 1829); that universities should be 'available for all grades of society - for all ages - for all intellects - for all attainments' (Kelland, 1854); that 'the Universities are public institutions, and that we have no right to exclude any person who thinks he is able to profit by our instructions' (James Nicol, 1876); or 'that every professor and every subject should be accessible to the general public without refrence to graduation' (Laurie, 1893) - such views seem disconcerting, even perverse, in an age when university education is equated with selection, standards, and 'excellence'. But they deserve to be recalled and pondered, and in the post-Robbins era the Scottish universities may invoke their past traditions to assert that their social missiion is not to be defined only by the needs of school leavers, and that they have a duty to place their resources of science and scholarship at the service of the whole community rather than of a specially selected élite."
Kouwer, B. J. (1952). Tests in de psychologische praktijk. Bijleveld - p. 12: In de wijze van behandeling en in de keuze van de besproken tests is speciaal rekening gehouden met de Nederlandse eisen. Het testen staat in zijn tegenwoordige vorm onder een zeer sterke Amerikaanse invloed. Het is nodig en terecht, dat wij gebruik maken van het onmetelijk werk dat in de U.S.A. op dit gebied verricht is. Maar het spreekt vanzelf dat de overplanting van deze methoden en resultaten gepaard gaat met soms diepgaande wijzigingen, afhankelijk van verschillen in cultuur en sociale verhoudingen.
- Hoofdstuk 2 Doel van het testen. Selectie. p. 28: Gewoonlijk werd een dergelijke selectie verricht door het bedrijf aan de hand van allerlei tevoren vastgestelde eisen: getuigschriften, vroegere ervaring, diploma‘s, schoolcijfers, een speciaal examen, en vooral het persoonlijk oordeel van de personeelschef of een ander, die met de sollicitanten een kort onderhoud heeft. Maar in de practijk is de waarde van deze selectiemiddelen zeer beperkt gebleken. Zij kunnen enigszins een indruk geven, maar voor een goede schifting van de candidaten zijn zij meestentijds beslist onvoldoende. Het aantal artikelen waarin wordt aangetoond, dat op grond van een kort interview met de sollicitanten niets is te zeggen over het toekomstig succes van de sollicitant in het bedrijf, is legio. Getuigschriften zijn zelden negatief gesteld en gewoonlijk volkomen nietszeggend. Door middel van examina kan men een schiftuing aanbrengen, maar voorzover de resultaten hiervan werkelijk gecontroleerd zijn blijkt deze schifting gewoonlijk weinig of niets over het toekomstig succes te voorspellen. Jiuist in die gevallen, waarin al deze normen van geringe waarde blijken, kan dikwijls met veel vrucht van de psychologische selectiemethodes gebruik worden gemaakt. De objectieve controle en systematische behandeling van de tests maakt het mogelijk dit gewenste doel dichter te benaderen dan met de genoemde, min of meer toevallige en complexe middelen.
- Hofdst 20: Wie kan testen?
- Hfdst 21 Ethiek van het testen. p. 175: Zeer in het algemeen kan als eerste eis worden gesteld, dat de test nooit primair mag worden t.o.v. de proefpersoon. (..) Men experimenteert, diagnosticeert, interpreteert, maar verliest uit het oog, dat iemand getest is en dat deze persoon geholpen dient te worden wil het testen gerechtvaardigd zijn. Een test behoort ten dienste van de mens te staan, niet omgekeerd.
Bakker, H. Th. (Red.) (1959). Mislukking en vertraging van de studie. Verslag van een onderzoek verricht aan de Technische Hogeschool te Delft 1953-1957. Delft: Technische Hogeschool. 106 pp. + 32 pp. brochure klein octavo.
Dit rapport is een samenvatting van een uitgebreider tussentijds rapport (1955) en een eindrapport (1958)) (Supervisie-commissie: prof. H.C.J. Duyker (Amsterdam), Prof D.J. Van Lennep (Utrecht), prof F.J.Th. Rutten (Nijmegen), prof. J.Th. Snijders (Groningen), prof H.J. Wijngaarden (Amsterdam), O. Bottema (vz) - Werkgroep: prof A.D. De Groot (vz), J.H. Dijkhuis, J.H. Ex, J. Kiers, prof B.J. Kouwer, prof H.W. Ouweleen, A.P. Riem Vis, W. Vijftigschild)
p. 25: De betekenis van studiemislukking als probleem. Alle gegevens van dit hoofdstuk overwegende krijgt men de indruk, dat de schade door het staken van de studie in de eerste 4 jaar, aangebracht aan de belangen van de maatschappij, de T.H. en de jongelui zelf, eigenlijk nogal meevalt. Zeker de helft blijkt door het overstappen nar een andere faculteit of door het gaan volgen van een dagstudie op iets lager niveau de juiste bestemming wel te vinden. (...) De overigen, die geen volledige dagstudie meer gaan volgen, hebben van de tijd aan de T.H. voor het merendeel toch geen nadeel maar eerder voordeel in hun verdere loopbaan ondervonden. Hier ligt echter een probleem zowel voor de maatschappij als voor de betrokkenen zelf, want er blijken studenten te zijn, die wel de capaciteiten bezitten om de studie aan de T.H. met succes te volgen, maar die door omstandigheden van buiten gedwongen worden de studie te staken.)
Carl C. Brigham (1932). A study of error. A summary and evaluation of methods used in six years of study of the Scholastic Aptitude Test of the College Entrance Examination Board. New York City: The College Entrance Examination Board. questia
Callender, Claire (2003). Student financial support in higher education: Access and exclusion. In Malcolm Tight (Ed). Access and exclusion (p. 127-158). Amsterdam: JAI. Goed overzicht van onderzoek in de VS naar studiefinanciering en zijn effecten, van politieke ontwikkelingen in the UK tot 2001. Het gaat daar niet goe met het beleid van New labour. Dat is mogelijk sinds 2001 alleen maar erger geworden. Crux: Blair cs heffen collegelegelden en schaffen beurzen af om daaruit een bredere toegang tot het HO te financieren, maar de lasten ervan komen vooral bij de kandidaten uit lagere inkomensgroepen terecht, die het daarom laten afweten, beroepsopleidingen, korte opleidingen, opleidingen dicht bij huis, minder riskante opleidingen kiezen. Waar is dat eerder geschreven.
Het verband met de onverwachte zet van de PvdA-fractie om voor iets dergelijks te pleiten, in combinatie met extra selectie aan de poort, is evident. Het zou interessant zijn de spelers Tichelaar en Van Dam (fractie TK) daar eens over te horen, of Rick van der Ploeg die nogal invloed op het standpunt van Tichelaar en Van Dam lijkt te hebben gehad.
Huisman, Jeroen, Frans Kaiser en Hans Vossensteyn (2003). The relatons between access, diversity and participation: searching for the weakest link? In Malcolm Tight (Ed). Access and exclusion (p. 1-28). Amsterdam: JAI.
Dit hoofdstuk, hoewel onderzoektechnisch onder de maat, geeft een goede indruk van het huidige denken van politici (in Europa) en van sommige onderzoekers over de beleid bij de toegang tot universitair onderwijs (deelname, toegankelijkheid, en 'diversificatie' als doelen/middelen van beleid) en de verdeling van de kosten voor hoger onderwijs tussen overheid en studenten (cost-sharing, zie Johnstone en Shroff-Mehta, hier beneden).
De auteurs willen toveren met de begrippen 'verscheidenheid,' deelname, 'affordability,' en selectiviteit, door ze handig te 'operationaliseren' en tabelleren. Dat lukt dus niet. Voor internationale vergelijkingen is dat ook niet een echt handige benadering. Met name de manier waarop 'selectiviteit' is geoperationaliseerd is te kritiseren. Het leidt de schrijvers dan ook tot problemen, in dit geval hoe Frankrijk met zijn uiterst selectieve topinstituten te klassificeren: Frankrijk noemen ze niet selectief. Iedereen die de methodische literatuur over selectie een beetje kent, kan weten dat uit de losse pols operationaliseren van dit begrip tot onzin zal leiden. En dat gebeurt dus.
Dan worden de ontwikkelde maten gecombineerd, en is er gelegenheid voor de auteurs om te ontdekken dat hun data op geen enkele verantwoorde manier het trekken van conclusies over oorzakelijke verbanden, welk beleid tot welke effecten leidt, toelaten. Die gelegenheid laten ze voorbijgaan. Terwijl voor evaluatie van beleid het toch gaat om de oorzakelijkheid van relaties. Er ontstaat verwarring over de interpretatie van het type fenomeen dat grotere branden gerelateerd zijn aan grotere aantallen uitgerukte brandweerlieden: worden die branden groter door er meer mensen op af te sturen? Dit type probleem is overigens een handelsmerk van te veel Nederlands sociaal-wetenschappelijk en economisch onderzoek, wat niet wegneemt dat het gewoon blunderen is.
In drie casus worden er tenslotte enkele interessante beelden geschetst over de situaties zoals die zich het afgelopen decennium in vooral Finland en Engeland hebben ontwikkeld. Deze uiteenzetting is wel helder, hier beperken de auteurs zich tot uit de literatuur beschikbare gegevens. De stukjes maken je nieuwsgierig naar meer informatie, en dat gaat het toch om.
Voor een toonaangevend onderzoekinstituut (CSHOB) moet dit toch beter kunnen, kom op mensen, leid politici niet een mistig moeras in.
Johnstone, D. Bruce, and Preeti Shroff-Mehta (2000). Higher education finance and accessibility: an international comparative examination of tuition and financial assistance policies.
www.teacherscollege.edu/centers/ coce/pdf_files/DBJPreetiPaper.pdf
Lemann, Nicholas (1999). The big test. The secret history of the American meritocracy. New York: Farrar, Strauss and Giroux.
De geschiedenis van Educational Testing Service in Princeton, mede gebaseerd op de archieven van ETS zelf. De misvormde en misvormende test-meritocratie in de VS, en steeds meer eveneens in andere landen met een Westerse cultuur.
Smith, J. M. (1996). The culture of merit. Nobility, royal service, and the making of absolute monarchy in France, 1600-1789. Michigan: University of Michigan Press.
Beek, K. W. H. van, Koopmans, C. C., & van Praag, B. M. S. (1993). Discriminatie op de arbeidsmarkt? Economisch Statistische Berichten, 476-481. "De manier waarop werkgevers sollicitanten selecteren leidt ertoe dat vrouwen, allochtonen, ouderen en mensen die niet volledig gezond zijn weinig kans hebben om een baan te vinden. (...). De gehanteerde selectiemethoden vormen een ernstige hindernis voor een succesvol participatiebeleid. Door meer loonkostenconcurrentie kunnen werkgevers worden gestimuleerd om anders te gaan selecteren." De auteurs stellen een simulatiemodel op.
Maesen de Sombreff, P.E.A.M. van der (1992). Het rendement van personeelsselectie. Proefschrift, R.U. Groningen. (met programma, waarschijnlijk in de vorm van een applicatie) (5,25 inch floppy, helaas). (adres: Ten Hovestraat 68, 2582 RN Den Haag)
p. 1: Utiliteit van selectiemethoden is in Nederland nog maar in geringe mate onderwerp van onderzoek geweest. in de 20 jaar na de klassieke studie van Van Naerssen (1962), ook opgenomen in Cronbach & Gleser (1965), heeft zich weinig aan nieuwe ontwikkelingen op het utiliteitsfront, in Nederland maar ook elders, voorgedaan. Pas na het ontwikkelen van methoden om de standaarddollardeviatie te schatten, door Schmidt, Hunter e.a. (1979), en, daaraan parallel verlopend, het toepassen van de methode van meta-analyse op selectiemiddelen door dezelfde auteurs, is de interesse voor utiliteitsonderzoek toegenomen. Een aantal publikaties voerde utiliteitsschattingen uit Amerikaans onderzoek op als pleidooi voor het gebruik van tests, en dan met name de intelligentietest (Hofstee, 1982; Hofstee, 1986; Smid, 1988; Van der Maesen, 1988; Wijngaarden & Mazure-Timmer, 1983). Empirische studies werden verricht door Schoonman (1983), Schoonman & Goeman (1987), Greuter (1988), Van der Flier (1991) en Altink (1992). Meyning (1991) heeft in zijn doctoraalscriptie het BCG-model behandeld, met speciale aandacht voor methoden om Sy te schatten. Ten slotte is van belang het door Wilbrink (1990) ontwikkelde simulatiemodel voor het berekenen van de baten van een gefaseerde selectiemethode.
Endler, J. A. (1986). Natural selection in the wild. Princeton University Press.
Een biologisch onderwerp, mogelijk aardige modellen voor selectie in onderwijs en samenleving? Bevat een simulatie-studie van selectie! Onderzoek eens of er congruentie is tussen de begrippen verdienste en fitness! Er lijkt een wezenlijk verschil tussen deze biologische selectie en selectie in het onderwijs: Endler's selectie gaat over generaties heen (a.h.w. tussen generaties? Het gaat erom of de genen worden doorgegeven), die in het onderwijs gaat allereerst tussen personen, maar is over lange perioden ook als selectie tussen generaties te beschrijven, als alternatief voor huidige mobiliteitsonderzoek?
Novick, M. R. (1980). Policy issues in fairness in testing. In Kamp, L. J. Th. van der, Langerak, W. F., & de Gruijter, D. N. M. (Editors). Psychometrics for educational debates. New York: Wiley 123-137.
Novick, M. R., & Ellis, D. D. (1977). Equal opportunity in educational and employment selection. American Psychologist, 32, 306-320.
[(nog) niet zelf gezien:
TH&MA 2005 4, special over selectie, inhoud zie deze pagina van Elsevier.
Het artikel van Hans Adriaansens is in mogelijk een andere versie beschikbaar als html of pdf
29-3-2004: LsvB: Volkskrant-artikel over selectie is insinuerend hier
http://www.benwilbrink.nl/literature/selectielit.htm