gastblog CBE-groep Academica, geplaatst 24 juni 2013. Onderstaande tekst is daaraan gelijk, onder toevoeging van een klein notenapparaat en een literatuurlijst, en een werkdocument dat aan de blog ten grondslag ligt.



Zesjescultuur? Wie zeggen dat?*


Ben Wilbrink




Er zitten duistere kanten1 aan het cijfergeven zoals dat in de moderne tijd (na ca 1850) in het onderwijs in gebruik is geraakt. Een afgrond van onfatsoen opent zich wanneer winnaars in deze samenleving het over een zesjescultuur bij verliezers gaan hebben2. Dat cijfergeven verhult een maatschappelijke ideologie van winner takes all, die grote delen van de jeugdige bevolking wegzet als minder waardevol voor de samenleving, of zelfs als waardeloos.3 Er komen geen grote ideologen aan te pas: de ideologen zijn wijzelf. We zetten de ideologie voort door onze geschiedenis niet te kennen4. Inderdaad: ook A. D. de Groot — 1966: Vijven en zessen — vroeg zich in zijn aanklacht tegen het cijfergeven geen moment af wat de historische wortels van dat cijfergeven waren (persoonlijke mededeling). Geeft die kennis ons macht? Laten we eens zien.


Na het overlijden van zijn bejaarde rector in 1903 kon het Stedelijk Gymnasium van Groningen, als laatste in Nederland, het traditionele rangordenen vervangen door het cijfergeven. Zoiets suggereert dat er een wereld van verschil ligt tussen rangordenen en cijfergeven, en waarschijnlijk was dat in de beleving van leraren inderdaad het geval. Wat moeten we ons voorstellen bij dat rangordenen? In Groningen hield iedere leerling in een puntenboekje niet alleen bij hoeveel fouten hij zelf in zijn werkjes had gemaakt, maar ook de fouten van de andere leerlingen in de klas5. Aan het eind van het jaar werd de leerling met de minste fouten gelauwerd, en kreeg hij een prijsboek6. De bedoeling is duidelijk: dat rangordenen moet motiverend werken. Het is een middeleeuwse humanistische onderwijsvernieuwing, ter vervanging van het (lijfelijk) straffen en vernederen — met de plak, de ezelsmuts — van de blunderende leerlingen. Maar motiverend werkte het alleen voor wie een reële kans op een goede eerste of tweede plaats had. Voor de anderen werkte het systeem, tot frustratie van pedagogen door de eeuwen heen, juist demotiverend. Geen lijfstraffen, maar wel vernedering. Denk nu niet dat rangordenen op zich een hopeloos ouderwets iets is: we doen het zelf dagelijks, op tal van manieren7, niet de minste daarvan is het rangordenen bij selectie en sollicitaties8. Waarom is er in het onderwijs dan van dat rangordenen afgestapt?


De klassikale opbouw van het curriculum is een uitvinding van de Zwolse Joan Cele (eind 14e eeuw)9. Voor het cijfergeven is zo’n uitvinder niet aan te wijzen, maar bij de Franse agrégation is er een stapsgewijze ontwikkeling van rangordenen naar cijfergeven geweest10. De eerste stap is om de rangorde zelf onafhankelijk te maken van het aantal kandidaten: orden altijd van 1 naar 10, en maak dus gelijke groepjes voor iedere categorie. U voelt hem al: stap twee is om de extreme scores niet te gebruiken wanneer het gevoel bestaat dat de kandidaten dit niet verdienen. Hoe schitterend is dit, in de eeuw waarin de wetenschap alles kan kwantificeren: het blijkt mogelijk om ook prestaties van kandidaten zo te kwantificeren. Let op wat er nu is gebeurd. Bij het rangordenen is er weinig vrijheid voor de leraar om een eigen oordeel toe te voegen, anders dan slechte punten voor gedrag uit te delen — strafpunten. Bij het cijfergeven is er juist veel vrijheid om cijfers te spreiden en om streng te zijn11. In de beleving van Nederlandse leraren is dat misschien niet zo, tot zij A. D. de Groot lezen, en inderdaad kunnen zij niet te ver afwijken van de impliciete normen die collega’s gezamenlijk stellen, ook via landelijke examens12. Impliciete normen als resultante van de vigerende onderwijscultuur, zijn normen die een rationele grond missen. Het cijfergeven is een versluiering van wat in wezen nog altijd het oude bekende tellen van fouten is, en dan rangordenen. Optimisme uit de 19e eeuw. Nepwetenschap. Zesjescultuur. Wie zijn daar de winnaars en verliezers van?


noten


* Deze blog is geschreven op uitnodiging van Pim Pollen, CBE-groep. Voor mij was dit een mooie gelegenheid om een poging te doen het fenomeen ‘cijfergeven’ eens in een paar honderd woorden tot zijn kern terug te brengen. En dat tegelijk zo te doen dat belangstellenden in het onderwijsveld met deze kennis beter gewapend zijn bij de informatiestroom over cijfers, normen, en ‘de lat omhoog’ die bijna dagelijks over ons wordt uitgestort. Een aansporing ook voor de werkers in het onderwijsveld om sweeping statements over het onderwijs door te prikken: vraag naar onderbouwing, empirisch onderzoek, bronnen; kijk naar wie welke belangen heeft bij wat er wordt beweerd. Doorvragen tot er antwoorden komen, en anders de onzin laten vallen. Ook de anglicismen meteen maar uitbannen, geen sweeping statements meer, geen verheerlijking van alles wat uit angelsaksische kranten komt. Behalve dan het epitheton winner takes all, typisch van angelsaksische origine, het toppunt van meritocratie.


  1. Zoals er duistere kanten aan creativiteit zijn (Cropley e.a., 2010), zo ook bij cijfergeven.
  2. Voorbeeld van stemmingmakerij onder deze vlag: youtube. Bekend is dat premier Balkenende ‘fatsoen moet je doen’ het woord zesjescultuur in de mond heeft genomen (zie bv. hier), evenals het woord VOC-mentaliteit (wiki) (VOC: compagnie van moordenaars en uitbuiters). Het woord zesjescultuur is door de hoofdinspecteur van het onderwijs, Annette Roeters, gebruikt voor scholen: die zouden teveel middelmaat zijn, te weinig excellent (N.D.). Dat komt al dicht bij een misvatting die in deze context wel eens is te lezen: schande dat bijna de helft van de leerlingen/scholen beneden het gemiddelde scoort! Ik weet niet hoe dicht de werkwijze van de Inspectie deze misvatting nadert: voor de definitie van wat zeer zwakke scholen zijn is natuurlijk wel iets meer nodig dan zeggen dat het de laagst scorende X % zijn. Er is een interessante analyse die voor de situatie in Engeland laat zien dat wat de Inspectie daar zeer zwakke scholen noemt, op statistische fluctuaties moet berusten, niet op inhoudelijke gebreken. Voor de VS, van wat oudere datum: Klitgaard & Hall, 1973
  3. De verwijzing is naar een documentaire van Marcel van Dam De onrendabelen, CBS persprijs persprijs), maar ook naar het recente boek van Lampert, 2013. Ach, is het neoliberale antwoord: iedereen krijgt toch kansen in het onderwijs? Ja, in meritocratische zin. Maar denk eraan dat meritocratie een pejoratief is dat Michael Young gebruikte voor een vergaand door technocratie gedehumaniseerde samenleving. Voor meritocratische momenten in ons onderwijs, zie ook Wilbrink, 1997c.
  4. Over de geschiedenis van cijfergeven en alles wat daarmee verwant is, is verrassend weinig gepubliceerd. Historici blijken niet geïnteresseerd in het onderwerp, en voor anderen is het moeilijk en vooral tijdrovend om er gericht (literatuur)onderzoek naar te doen. Mijn eigen werk op dit onderwerp is daarom tamelijk uniek in de wereld, zie 1997. Mag ik dat van eigen werk zeggen? In dit geval wel, vind ik.
  5. Ik maak hier gebruik van het gedenkboek Van Herwerden, 1947, p. 41. Voor de geschiedenis van het beoordelen in het onderwijs moet de informatie vooral moeizaam uit dergelijke gedenkboeken bij elkaar worden gesprokkeld, of uit specialistische historische studies over bijvoorbeeld universitaire examens, studies die zich noodzakelijkerwijs beperken tot beschrijven van wat de bronnen ons overleveren, zonder veel verdere interpretatie.
  6. Prijsboeken worden regelmatig op boekenveilingen aangeboden. Meestal gaat het om klassieke auteurs. Even googelen leverde mij toch weer iets nieuws op: de dissertatie van Spoelders (2000) op dit onderwerp, besproken door Willem Frijhoff, zie hier.
  7. Overal wordt tegenwoordig maar een ranglijst van gemaakt, niet in de laatste plaats van onderwijsinstellingen, nationaal zowel als internationaal vergelijkend. Het is boeiend om te zien hoe groot de variëteit aan mogelijkheden is, wiskundig onderbouwd en al, in Langville & Meyer, 2012
  8. Dat selecteren, in een aantal nogal uiteenlopende varianten, heeft me in het verleden behoorlijk beziggehouden, en heeft me dus ook in staat gesteld wat dwarsverbanden te expliciteren. Er is een verschil tussen selecteren op geschiktheid — iedereen die geschikt is laten we toe of nemen we aan — en selecteren uit geschikte kandidaten om een gegeven aantal plaatsen te vullen. Strikt genomen is er alleen in het tweede geval sprake van rangordenen naar geschiktheid. Voor een casus over dergelijke selectie zie Wilbrink e.a. 1990. Het wordt ingewikkelder wanneer we niet (alleen) op basis van een rangorde willen selecteren, zoals bij de gewogen loting voor numerus-fixusstudies (Wilbrink, 1997b). In breder perspectief is er ook op de arbeidsmarkt sprake van voortdurend rangordenen, in wachtrijen; reden om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te zien als een bijzonder geval van het sollicitatiemodel van selectie (Wilbrink, 1994). Als alles dan eerlijk lijkt te gaan, blijkt alsnog dat de ene groep anders wordt behandeld dan de andere, zoals in dit casus van selectie van directeuren PO Wilbrink 1994b.
  9. Vanuit Parijs is het (jaar)klassikale curriculum onder de betiteling modus parisiensis verder door Europa verspreid, maar het onderzoek van de laatste jaren heeft het Noordnederlands vaderschap ondubbelzinnig in ere hersteld (Frijhoff, 1992, p. 10). Frijhoff Verwijst naar: Codina Mir (1968): Aux sources de la pédagogie des Jésuites; le ‘Modus Parisiensis’; Chartier, Compère, & Julia (1976): L'Éducation en France (XVIe-XVIIIe siècles); en Compère, 1985: Du collège au lycée (1500-1850).
  10. Chervel 1993, p. 136 e.v. Dit is een mooi voorbeeld van een toevalstreffer, bij de speurtocht door historische literatuur. Franstalige literatuur is in Nederland weinig voorhanden, maar dit boek kwam op mijn weg in de tijd dat Leiden nog een goede academische boekhandel rijk was. Maar dan moet je vervolgens nog het geluk hebben om het boek ook door te nemen en te ontdekken dat er op blz. 136 een belangrijke en mogelijke unieke beschrijving staat van een overgang van louter rangordenen naar een complete cijferschaal, in een tijdsbestek van tien jaar.
  11. De Groot laat in zijn Vijven en zessen 1966 zien hoe dit werkt in de dagelijkse praktijk van het middelbaar onderwijs, althans in de jaren dat hij leraar was (maar sindsdien is er in wezen niet veel veranderd, mag u vermoeden). De Groot heeft van zijn ervaringen uit het middelbaar onderwijs goed gebruik gemaakt in zijn Methodologie, waarin hij veel aandacht schenkt aan de vele manieren waarop er bij het nakijken van werk van leerlingen en studenten dingen scheef kunnen gaan lopen.
  12. Zo worden examenvragen voor het Cito gemaakt door leraren, en worden deskundigen uit het veld (lees: leraren) ingezet om normen en zak-slaaggrenzen te bepalen. Hebben die deskundigen dan een correct beeld van wat de juiste eisen moeten zijn? Natuurlijk niet, dat is een platonische fictie. Of die van Von Munchhausen. Dat kan dan wel eens behoorlijk misgaan, zoals te zien bij het in heel veel opzichten razend interessante casus van de rekentoetsen die aan de eindexamens in het VO en MBO worden toegevoegd, zie ook hier voor een kritische analyse van hoe Cito en CvE vinden dat het moet kunnen.


literatuur



André Chervel (1993). Histoire de l'agrégation. Contribution à l'histoire de la culture scolaire. Paris: INRP Editions Kime.



James S. Coleman (1990). Foundations of social theory. Harvard University Press.



James S. Coleman (1994 unpublished). What goes on in school: A student’s perspective. html



Willem Frijhoff (1992). Universities: 1500-1900. In Clark, B. R., & Neave, G. R. (Eds.). The encyclopedia of higher education. Pergamon Press. II 1251-1259.



A. D. de Groot (1966). Vijven en zessen. Wolters-Noordhoff. (Een latere, mede door Wynand Wijnen geredigeerde heruitgave beschouwde De Groot niet als zijn eigen boek: hij drukte mij op het hart naar de originele uitgave van 1966 te verwijzen)



A. D. de Groot (1970). Some badly needed non-statistical concepts in applied psychometrics. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar Grensgebieden, 26, 360-376. Didakometrisch en Psychometrisch Onderzoek, juni 1970. http://goo.gl/7ZgrN.



P. J. van Herwerden (1947). Gedenkboek van het Stedelijk Gymnasium te Groningen. Wolters.



Khen Lampert (2013). Meritocratic Education and Social Worthlessness. Palgrave Macmillan. site [(nog) niet in KB eBooks] — sample chapter



Amy N. Langville & Carl D. Meyer (2012). Who's #1? The Science of Rating and Ranking. Princeton University Press. isbn 9780691154220 site



Robert F. van Naerssen (1970). Over optimaal studeren en tentamens combineren. Openbare les. Amsterdam: Swets en Zeitlinger, 1970. html



J. Spoelder (2000). Prijsboeken op de Latijnse school. Een studie naar het verschijnsel prijsuitreiking en prijsboek op de Latijnse Scholen in de Noordelijke Nederlanden, ca. 1585-1876, met een repertorium van wapenstempels Dissertatie Nijmegen. APA-Holland universiteits pers site. [voor de volledigheid hier vermeld; ik heb dit boek nog niet in handen gehad]



B. Wilbrink, W. van Hoorn, L. J. Th. van der Kamp en J. A. Algera (1990). Selectie voor politie-officier. Een onderzoek naar de selectieprocedure voor de toelating tot de Nederlandse Politie Academie. Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek van de Universiteit van Amsterdam - rapport 245 html



Ben Wilbrink (1992). Modelling the connection between individual behaviour and macro-level outputs. Understanding grade retention, drop-out and study-delays as system rigidities. html



Ben Wilbrink (1992). The first year examination as negotiation; an application of Coleman’s social system theory to law education data. html



Ben Wilbrink (1994). Arbeidsmarkt en hoger onderwijs: een blijvend problematische relatie. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 12, 24-32. html



Ben Wilbrink (1994b). Wat met verbeteringen in de selectie-procedure is te bereiken: sekse-partijdigheid en rendement. In Edith van Eck, Ard Vermeulen en Ben Wilbrink: Doelmatigheid en partijdigheid van psychologisch onderzoek bij de selectie van schoolleiders in het primair onderwijs. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. (rapport 359) html



Ben Wilbrink (1995). Leren waarderen: de geschiedenis. (SVO project 94707) http://goo.gl/mDJoK



Ben Wilbrink (1997). Assessment in historical perspective. Studies in Educational Evaluation, 23, 31-48. >html



Ben Wilbrink (1997b). Opsomming van de discussie over toelating bij numerus fixus-studies. Bijlage 3 bij Rapport van de commissie Toelating Numerus Fixusopleidingen (voorzitter P. J. D. Drenth) 'Gewogen loting gewogen.' 1997, p. 121-204. Sdu Servicecentrum. html



Ben Wilbrink (1997c). Terugblik op toegankelijkheid: Meritocratie in perspectief. In Marian van Dyck: Toegankelijkheid van het Nederlandse onderwijs. Studies (p. 341-384). Onderwijsraad. html



Michael Young (1958). The rise of the meritocracy, 1870-2033: An essay on education and equality. Thames and Hudson.







werkdocument

de onderstaande tekst van 1600 woorden moet ik reduceren tot circa 600 [is ondertussen gebeurd, dus] door een selectie uit de onderwerpen te maken. Waar ik aan denk is het volgende (en op basis daarvan schrijf ik een nieuw stuk):