Rekenproject: hypothese 6. Leren denken door rekenen is 19e eeuw

Ben Wilbrink

rekenproject thuis
hypothese 1: reform-rekendidactiek draait psychologische oorzaken en gevolgen om.
hypothese 2: kernpunten van een goede rekendidactiek zijn bekend
hypothese 3: een onwetenschappelijke groep + een hoop geld => promotie van pseudo-wetenschap
hypothese 4: contextopgaven testen intelligentie
hypothese 5: rekenen gaat niet over verbale kennis, maar is een vaardigheid
hypothese 6: leren denken door rekenen en wiskunde was ooit waar
hypothese 7: ontwikkelingsonderzoek verwaarloost declaratieve kennis (Anderson 2007 hfdst 3)
hypothese 8: keuzetoetsen hebben het rekenen de das omgedaan
Richtlijnen voor rekenopgaven
Annotatie De toekomst telt
Annotatie Handboek wiskundedidactiek
wiskundig denken




Hypothese 6: Er is een tijd geweest dat ‘leren denken’ via rekenen en wiskunde een realistisch onderwijsdoel was. Het Flynn-effect is daar een aanwijzing voor (James Flynn, 2007).


sub a: ‘Leren denken’ als onderwijsdoel miskent de Verlichting (Jabik Veenbaas, 2013). Gymnasiaal onderwijs mist de Verlichting en blijft middeleeuws.


Jabik Veenbaas (2013). De verlichting als kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis voor het heden. Nieuw Amsterdam. gesprek in Brands met boeken 8-9-2013


sub b: ‘Realistisch rekenen’ is een onbeholpen poging om dat ‘leren denken’ alsnog in de wereld te laten landen (transfer), zonder de rede los te willen laten.


Wanneer in de negentiende eeuw pedagogen spreken over ‘leren denken’, bedoelen zij daarmee waarschijnlijk wel ongeveer hetzelfde als wat we er nu onder verstaan, maar zij zagen om zich heen dat zonder onderricht in dat ‘leren denken’ leerlingen bleven steken in denken op heel concreet niveau (en abstracte verbanden gewoon uit hun hoofd leerden, denk ik er maar bij).


Die belangstelling voor ‘leren denken’ is, zo kort na de Verlichting, wel opvallend: die Verlichting was immers ook een zich afzetten tegen het rationele denken van Leibniz, Descartes, Spinoza ook. De Verlichting was de doorbraak van het empirisch-wetenschappelijk omgaan met de wereld, juist een tegenbeweging in deze zin dat het uitgaat van de realiteit dat we ons de wereld niet begrijpelijk kunnen maken door er rationeel over te denken, maar door haar te onderzoeken.


Analytische intelligentie — abstract redeneren — is waarschijnlijk sterk cultureel bepaald, dus ook in de zin van individuele verschillen in het vermogen om abstract te denken. Denk dan bij dat cultureel bepaald zijn vooral ook aan de rol van het onderwijs, en wel onderwjs in de moderne zin met abstracte vakken zoals rekenen, wiskunde en natuurwetenschappen. Mogelijk dat het boek van Montgomery (1994) net die gevoelige zenuw raakt, zij het voor de specifiek Amerikaanse ontwikkelingen sinds 1750.


Ik vermoed dus dat het volgende citaat (Montgomery, p.270 citeert Goodlad, 1984) een misvatting weergeeft, waar Goodlad het leren lezen, schrijven en rekenen loskoppelt van intellectuele ontwikkeling in algemene zin. De suggestie uit werk van James Flynn is misschien juist dat lezen, schrijven en rekenen voorwaarden zijn voor die intellectuele ontwikkeling, en er een belangrijk deel van vormen.

Developing “the ability to read, write, and handle basic arithmetical operations,” . . . pervades instruction form the first through the ninth grades and the lower tracks of courses beyond. What the schools in our sample did not appear to be doing . . . was developing all those qualities commonly listed under “intellectual development”: the ability to think rationally, the ability to use, evaluate, and accumulate knowledge, a desire for further learning. Only rarely did we find evidence to suggest instruction likely to go much beyond mere possesion of information. . . . Nor did we see activities likely to arouse students’ curiosity or to involve them in seeking solutions to some problem not already laid bare by teacher or textbook.

p. 236 in J. L. Goodlad (1984). A place called school: Prospects for the future.McGraw-Hill.



Edward L. Thorndike & Robert S. Woodworth (1901). The influence of improvement in one mental function upon the efficiency of other functions. Psychological Review, 8, 247-261. webpage


This is the classic study blasting away the notion that studying Latin, or mathematics, really is ‘learning to think&s.






Stellan Ohlsson (2011). Deep Learning: How the Mind Overrides Experience. Cambridge University Press. zie ook hier


De volgende passage van Ohlsson heb ik ervaren als een Aha-Erlebnis, als ik dat zo mag zeggen. Hij geeft hierin aan, op grond van zijn kennis van de Gestalt-theorie in het begin van de 20e eeuw, dat deze psychologen waren geobsedeerd door het bijzondere van het inzicht, de Aha-Erlebnis, de Gestalt-omkering, en de nieuwe ontdekking; en dat zij studie van het gewone (analytische) denken maar niks vonden. En dat is wel een tegenstelling, vermoed ik, tot de eerdere laat-19e-eeuwse Duitse psychologie die juist geduldig laboratorium-onderzoek deed naar basale psychologische zaken. Wat ik nu ook vermoed: dat heel de Duitse denkpsychologie van voor WO-II doortrokken was van de belangstelling voor bijzondere denkprocessen bij creatieve probleemoplossingen, met bijna uitsluiting van aandacht voor meer gewone analytische denkprocessen. Vervolgens komen didactici onder de sterke invloed van deze denkpsychologie tot allerlei romantische beelden over hoe het onderwijs valt te verheffen van mechanistisch leren naar inzichtelijk leren (uiteindelijk dus ook Freudenthal en Treffers). Een ‘nieuw leren’ avant la lettre. Ik hoef er nauwelijks op te wijzen, hoop ik, dat de huidige hype over de ‘vaardigheden van de 21e eeuw’ van hetzelfde laken een pak is: de klok gehoord hebbend, niet wetend waar de klepel hangt (maar zich daarvan in de verste verte niet bewust). Ik geef een eigen vertaling van de passage bij Ohlsson die tot mijn Aha-Erlebnis voerde.







P. N. Johnson-Laird (1999). Deductive reasoning. Annual Review of Psychology, 50, 109-135. pdf




David B. Wilson (1982). Experimentalists among the mathematicians: Physics in the Cambridge Natural Sciences Tripos, 1851-1900. Historical Studies in the Physical Sciences, 12, 325-371. read online for free




J. W. van der Hulst & A. Reens (zd [zestiger jaren]). Cijfers en normen. Leergang voor het grafisch bedrijf. Vereniging tot Bevordering van de Vakopleiding in het Boekdrukkers-, Rasterdiepdruk- en Chemigrafisch bedrijf.


Dit boekje staat vol met wat oppervlakkig gezien redactiesommen zijn, maar waarin vooral geoefend wordt op het vakjargon van de grafische sector, waarbij ook nog wordt gerekend. Is dit ‘leren denken’, zoals veel rekendidactici dat graag zien? Of is het toch iets anders? Zie ook Markman & Gentner (2001).



Arthur B. Markman & Dedre Gentner (2001). Thinking. Annual Review of Psychology, 52, 223-247. pdf




Maarten Bullynck (2008). The transmission of numeracy: integrating reckoning in Protestant North-German elementary education (1770—1810) Paedagogica Historica, 44, 563-585. abstract


Een sleutelpublicatie? Het abstract doet dat wel denken, als ik dat zo mag zeggen.



James R. Flynn (2012). Are We Getting Smarter? Rising IQ in the Twenty-First Century. Cambridge University Press.



Flynn, James R. Flynn (2007/2009). What Is Intelligence? Beyond the Flynn Effect. Cambridge University Press.



Scott L. Montgomery (1994). Minds for the making. The role of science in American education, 1750-1990. Guilford Press. isbn 0898621895



Peter S. Wells (2012). How Ancient Europeans Saw the World. Visions, Patterns, and the Shaping of the Mind in Prehistoric Times. Princeton University Press. site


xxDit boek lijkt wel een heel vreemde eend in mijn bijt. Toch is dat niet zo: ik hoop in dit boek te zien hoe Peter Wells omgaat met het onderzoek naar hoe de waargenomen wereld — de waarneming van de wereld — in het tijdperk voor de jaarwisseling verschilt van die van ons. Dat is in wezen dezelfde vraag als die naar de mate van abstractie in het denken van de mensen in de negentiende eeuw, een kwestie waar James Flynn een begin van een (hypothetisch) antwoord heeft gegeven, kijkend naar de ontwikkelingen over de twintigste eeuw heen, in abstracte intelligentie. Voor een indruk van het boek: zie hoofdstuk 1 pdf.

Ed de Moor (1999). Vroeger. 40 historische columns over het rekenonderwijs. NVORWO. isbn 9075586027

Deze bundel van columns van Ed de Moor is de directe aanleiding voor hypothese zes. Dat zit namelijk zo. De columns zijn historisch van karakter, over het rekenonderwijs, en De Moor ziet kans om het daarbij vaak over het thema ‘leren rekenen is leren denken’ te hebben. Niet omdat het zijn slogan is, maar omdat ook didactici in de negentiende eeuw hier vaak over spreken. Dan is 1 + 1 = 2: ik verbind het aan de intrigerende stelling van James Flynn (2007) dat rond 1900 onze overgrootouders onbeholpen waren in het omgaan met abstracties, en dat sindsdien (maar mogelijk dus ook al in de negentiende eeuw!) door het verwetenschappelijken van de dagelijkse leefwereld, het werken met abstracties mensen en leerlingen steeds makkelijker af ging: zoals blijkt uit de voortdurende stijging van scores op intelligentietests, en dan specifiek op subtests abstract redeneren.


Jan Versluys 1845-1920


‘Jan Versluys, een man van formaat’. [blz. 18-19. Willem Bartjens, 11 #4]



P. J. Prinsen 1777-1854


‘Een apostel van Pestalozzi’. [blz. 20-21. Willem Bartjens, 11 #5]


Prinsen legde, in navolging van Pestalozzi, bij het rekenen grote nadruk op ‘verstandsontwikkeling en oefening van het denkvermogen’, een doel dat we bij latere onderwijsvernieuwingen ook wel tegenkomen.


Nommerkransje


illustratie Nommerkransje. [blz. 24-25. Willem Bartjens, 12 #2] [de afbeelding ‘Acht maal tien is tachtig’ staat op de site van dbnl]




J. F. L. Müller (1338/1880-1890). Nommerkransje. Een geschenk voor kinderen die gaarne willen leeren tellen Haarlem: I. de Haan. zesde druk. dbnl integraal behalve het titelblad.


Buytendijk 1887-1974


A = A. [blz. 26-27. Willem Bartjens, 12 #3]



Buytendijk (1959). Verstandelijk en intuïtief denken. Vernieuwing van opvoeding en onderwijs. 17 #165.

Het hele vraagstuk van het ‘inzicht’ ( . . . ) in de problemen waarvoor wij ons gesteld zien blijkt ( . . . ) zo moeilijk te zijn, dat wij inderdaad niet begrijpen dat iemand iets begrijpen kan. Onlangs heb ik daar nog eens een voorbeeld van gekregen door mijn dochter, die lerares is in Frans aan een gymnasium en thiskwam met een verhaaltje van de wiskundeleraar uit de eerste klas. Het probleem dat de kinderen werd voorgelegd was het volgende: de leraar had op het bord geschreven a + 2 = 5 en daaronder: b + 2 = 5. En hij had aan een kind gevraagd of dit daaruit een conclusie kon trekken. Dat kind — het was een meisje — begon prompt te huilen en zei dat dat niet kon. De leraar heeft alle moeite gedaan om er iets uit te krijgen, maar het kind snikte tot diepste wanhoop toe. Het eindresultaat was dat in een vertrouwelijk gesprek de leraar het kind meedeelde dat a gelijk was aan b, waarop het meisje zei: “Dat kán niet, want a is a”.


De Moor vond dit prachtig, want hij was de leraar in dit voorval. Ik vind het ook prachtig, want Buytendijk is mijn docent geweest. Want vindt hij ervan?

Deze merkwaardige helderheid van inzicht — bij het kind, bedoel ik — is dus blijkbaar een probleem voor ons allen.


Opvallend is dan dat De Moor hier niet echt een zinvolle commentaar bij geeft, alleen een opmerking over formeel onderwijs versus het tegenwoordig meer aanschouwelijke. Ik kies de kant van Buytendijk. Een leraar wiskunde had dit meisje uit kunnen leggen dat wiskunde ook gaat over afspraken die we met elkaar maken, afspraken waar niet altijd iets aan te ‘begrijpen’ hoeft te zijn. In dit geval: als a + 2 = 5 en ook b + 2 = 5, dan spreken we af dat a = b. Is dat nog steeds idioot? Ja, dat is idioot. Er moet dus een tussenstap worden gezet: als a + 2 = 5, en a staat voor het getal dat een gelijkheid maakt van a + 2 = 5, dan is a = 3. Enzovoort. Is dit wiskunde? Ja, ergens wel, want wiskunde heeft een interface nodig zodat brugpiepers — in dit geval Hanneke — ermee uit de voeten kunnen. Misschien zit al dat filosoferen over leren denken door wiskunde te leren, wel in de geheimen van dat interface?

Overigens doet Buytendijk wel een beetje moeilijk over dat begrijpen wat begrijpen is, maar daar was hij dan ook fenomenoloog voor. Wat begrijpen precies is, zal van de aard van de betreffende situatie afhangen. Specificeer het type situatie, en stel een operationele definitie voor dat begrijpen op. Hoe doe je zoiets? Voor een eenvoudig voorbeeld zie mijn (1998). Inzicht doorzichtig toetsen. html


Jacob de Gelder 1765-1848




http://www.jacobdegelder.nl/



Danny Beckers: Jacob de Gelder. BWNW html

Zijn cijferkunst, meetkunst en stelkunst (algebra) bepaalden het wiskundeprogramma aan de Latijnse scholen. Als hoogleraar had hij veel invloed op onderwijszaken: wiskunde werd een verplicht onderdeel in het curriculum van elke opleiding met een beroep op de vormende waarde die het vak geacht werd te hebben voor het verstand.

  • 
Danny Beckers, Het despotisme der Mathesis: opkomst van de propaedeutische functie van de wiskunde in Nederland, 1750-1850, Hilversum: Verloren (2003)


  • Jacob de Gelder Allereerste gronden der Cijferkunst online archive.org [de KB heeft exemplaren van de 2e, de 3e en de 5e druk]


    Honderd jaar denksommen


    [blz. 44-45. Willem Bartjens, 14(2), pp. 19-19.]


    Een bijzonder betoog: De Moor laat zich kritisch uit over die denksommen, ik kan het alleen maar met hem eens zijn. En dan schiet hij toch terug in de realistische rekenkramp:

    Toch wordt in het rekenonderwijs het belang van begrip en inzicht — dus van het denken — meer dan ooit benadrukt. Maar nu wel op een geheel andere manier, zoals het prachtige schatvraagstuk (een idee van Jan van den Brink) uit 1990 laat zien [‘Kun je in een mensenleven de getallen van 1 tot 1 miljard opschrijven?’]. Tegenwoordig staat het denken in dienst van de ontwikkeling van gecijferdheid, van een kritische en flexibele attitude, die je ook in het leven van alledag van pas kan komen.







    Matth. van Olm (1808). Rekenboek van Jan van Olm. Dertiende druk. Vermeerderd in vele regelen. Groningen: N. Veenkamp en J. Groenewolt. online



    H. J. Emous & P. J. Kloppers (1906). Beknopte pedagogiek ten behoeve van christelijke normaallessen. Amsterdam: Boekhandel vh Höveker & Wormser.


    A. Treffers & M. van den Heuvel-Panhuizen (2012). Lessen uit het verleden — traditionele rekenmethodes en hun leeropbrengsten. Panama-post, 31(1) 3-13.


    D. van Dantzig (1938). Vragen en schijnvragen over ruimte en tijd. Een toepassing van den wiskundigen denkvorm. Rede TH Delft


    B. L. van der Waerden (1950). Over de ruimte. Rede UvA


    A. Heyting (1936). De ontwikkeling van de intuitionistische wiskunde. Openbare les UvA


    J. F. Koksma (1938). Existentiebewijzen in de wiskunde. Rede, VU [€ 1 boekenmarkt 6-2011]



    Marcel V. J. Veenman, Jan J. Elshout & Joost Meijer (1997). The generality vs domain-specificity of metacognitive skills in novice learning across domains. Learning and Instruction, 7, 187-209. abstract



    Lyn English (Ed.) (2004). Mathematical and Analogical Reasoning of Young Learners. Erlbaum. [als eBook in KB] reviewed


    Kleine kinderen (t/m groep 4) als redeneerders en probleemoplossers. Waarom zou dat niet kunnen, al is het maar in rudimentaire vorm? English is zich wel bewust van het risico om rijpingseffecten aan te zien voor onderwijseffecten, maar overigens komt dit boek mij als rijkelijk romantisch voor. Ik moet het maar eens wat nauwkeuriger gaan bekijken, in ieder geval hoofdstuk 2 en de beide hoofdstukken van de editor, omdat dit een heel specifieke oefening is in de thematiek van deze webpagina: wiskunde leren is leren denken.

    De reviewer, Bjrath Sriraman, schrijft:



    A. H. van der Hoeve, Ph. Kohnstamm & G. van Veen (1935). Stil-lees-stof als denk-materiaal en denk-maatstaf. Een onderzoek aangaande de vorming en toetsing van 'theoretische intelligentie'. J. B. Wolters' Uitgeversmaatschappij. Mededelingen van het Nutsseminarium voor Paedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. [aanwezig: KB; UB Leiden in de reeks Mededelingen van het Nutsseminarium] 208-245 - 246-261 - 262-288




    B. G. Palland (1935). Een intelligentieonderzoek op een tiental Amsterdamse scholen. Mededelingen van het Nutsseminarium voor Paedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. No. 25. J. B. Wolters Uitgevers-Maatschappij. pdf 30Mb scan




    Ryle, Gilbert Ryle (1971). Collected papers. Volume II: Collected essays 1929-1968. Hutchinson of London. isbn 0091044200




    Janet Gail Donald (2002). Learning to think. Disciplinary perspectives. Jossey-Bass info and review by William Peirce; Another review by Perry Klein






    A. Vermandel (1980). Wiskundig denken in de kals. Euclides, 56, 2, 55-64. pdf


    Uitvoerig artikel, maar ik kan hier dus niets mee. Verwijst vooral naar Galperin, wat moeten we daarmee?



    G. Heymans (1923 4e). Die Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen Denkens. Verlag von Johann Ambrosius Barth.

    online edition 1905




    John Locke, met dank aan Paul Westerbeek: tweet




    (1881 edition) Locke's conduct of the understanding. Oxford, At the Clarendon Press. With introduction, notes etc by Thomas Fowler. archive.org




    Locke Some thoughts concerning education [par 180 on Arithmatick] archive.org


    https://twitter.com/benwilbrink/status/625629937727369216



    L. E. Sigler (2002). Fibonacci's Liber Abaci. Leonardo Pisano's Book of Calculation. Springer. isbn 0387407375, 363 pp. large octavo paperback


    Pisano does not promote his math as a vehicle to develop general reasoning abilities, as the citation below demonstrates. On the contrary, he admonishes his readers to practice, and through practice to develop automaticity in the basic calculations. Also in this way he does not expect ‘transfer’ from numerical facility in itself to any practical application: he gives extensive treatments and examples of the many practical applications of arithmetic and algebra in his time. Doesn’t he trust his readers to develop their own practical applications, or is it his conviction that every application in itself is not immediately transparent to the novice learner (to say the least)? Going to so much trouble (even this printed book is almost 700 pages long!) is testimony to his conviction that functional use of arithmetic in situations of daily (vocational) life itself needs explicit instruction and exercise.


    De axiomatische methode. Descartes‡rsquo; Cogito, ergo sum. En alles wat daar dan uit volgt. Zo bedoelt Locke het misschien ook? In de middeleeuwen was ‘denken’ gelijk ‘logisch denken’: in disputaties. Zou sterke culturele root kunnen zijn van het idee dat wiskunde je leert denken.



    Bernard Suzanne (2004). "Let no one ignorant of geometry enter"Frequently Asked Questions
about Plato


    The citation reminds one of the subtitle of Stellan Ohlsson’ Deep Learning: How the Mind Overrides Experience.



    Hans Freudenthal (4 augustus 1951). De Groene




    Paul Westerbeek citeert Francis Bacon: Twitter


    =



    Dr. Walther Lietzmann (1919, 1923). Methodik des mathematischen Unterrichts. 1. Teil: Organisation, Allgemeine Methode und Technik des Unterrichts. 2. Teil: Didaktik der einzelnen Gebiete des mathematischen Unterrichts (Rechnen - Planimetrie - Stereometrie - Trigonometrie - neuere Geometrie - Arithmetik, Algebra und Analysis Leipzig: Verlag von Quelle und Meyer




    Suggesties voor verlevendiging van het wiskunde-onderwijs op de basisschool (door leden van de Engelse Ass. Of Teachers of Mathematics). Malmberg; 1972. Grappig, maar is het zinvol?




    Ben Wilbrink (18 aug 2015): Probleempje: ‘thinking skills’ bestaan niet twitter thread




    Ehrenfest-Afanassjewa, T. & Freudenthal, H. (1960). Kan het wiskundeonderwijs bijdragen tot de vorming van het denkvermogen? Purmerend: Muusses, 1951. De bijdrage van Ehrenfest-Afanassjewa is opgenomen in: Didactische opstellen wiskunde. Zutphen: Thieme, 1960, 25-41.


    Originele publicatie van Tatjana: 1924 Wat kan en moet het meetkunde-onderwijs aan een niet-wiskundige geven online versie.


    De brochure uit 1951 is niet in mijn bezit, nog niet gevonden. Hij is besproken door H. Streefkerk, in Euclides 1951/52 blz. 57-59 pdf Ook de Didactische opstellen wiskunde heb ik nog niet kunnen bemachtigen.



    Paul Westerbeek (23 oktober 2015). Al in 1939 vroeg E.W. Beth zich dit af: Twitter


    Historisch interessant. Beth noemt Selz wel, maar gebruikt hem niet (Duitse denkpsychologie, de inspirator van A. D. de Groot). Beth had niet de beschikking over boeken van Edward Thorndike. Hij vermoedde dat die niet over ‘wiskundig denken’ gaan. Hm.

    ‘Wiskundig denken’ is een containerbegrip: er zit van alles en nog wat. Geen goed uitgangspunt voor wat voor analyse dan ook. Mijn suggestie voor een eerste stap: doe niet alsof wiskunde iets speciaals is.

    De algemene vraag is: hoe gaan experts te werk, hoe is dat anders dan hoe nieuwelingen te werk gaan, hoe komen nieuwelingen uiteindelijk tot de expertise van de vakman/vrouw? Begin dus et onderzoek in de lijn van Anders K. Ericsson. Allerlei kleinere kwesties zijn daar dan weer een spin-off van, ga daarvoor te rade bij de cognitieve psychologie: cognitieve architectuur (bekendst: ACT-R van Jon Anderson, SOAR van Allen Newell).

    Thorndike maakte een eind aan de nauw verwante illusie dat je van rekenen (wiskunde/Latijn) ‘leert denken’. Je leert rekenen. De vooroorlogse Duitse denkpsychologische inzichten waren een goed begin, zoals ook die van de Gestalt psychologie. Thorndike’s bijdrage, het associationisme, is nog steeds en zal altijd een belangrijk onderdeel van de cognitieve psychologie blijven. Het behaviorisme (Skinner) heeft geprobeerd ALLES te verklaren met stimulus-respons-theorie. Dat was niet echt snugger ;-)



    Ben Wilbrink (24 oktober 2015). Isn’t ‘Learning math = learning to think’ a reversal of Boole’s ‘An investigation of the laws of thought’? (full text) Twitter


    De ‘vormende waarde’ van wiskundeonderwijs een geloof. Als stelling is het waarschijnlijk niet onderzoekbaar. Op zijn popperiaans: niet falsifieerbaar. Edward Thorndike (eind 19e eeuw) heeft het idee ontkracht, door te laten zien dat het zo niet kan werken.( wat niet hetzelfde is als het bewijs dat het niet werkt).



    H. Freudenthal (1967). Wiskunde in wetenschap en dagelijks leven. Wereldakademie; De Haan/Meulenhoff.


    Nu schrijft Hans Freudenthal hiermee natuurlijk een populariserend werk over wiskunde, dus moet ik niet op ieder slakje zout gaan leggen. Maar dit is toch wel een wonderlijke uitspraak. En wat kan hij met de volgende uitspraak voor ogen hebben gehad?

    Ik vermoed toch dat Freudenthal dit uit zijn duim heeft gezogen. Maar hij heeft er een bedoeling mee, want hij gaat verder:

    Freudenthal heeft groot gelijk met deze laatste uitspraak, mits hij die beperkt tot de beoefening van de wiskunde. Want daarin zit hem het venijn. Freudenthal is zo overtuigd van zijn denkvermogen, dat hij niet beseft, en tot op zeer hoge leeftijd niet beseft, dat die pure denkkracht geen bestaan heeft buiten zijn geliefde wiskunde. Op het terrein van de psychologie, bijvoorbeeld, is hij een buitenstaander die zich psychologische wijsheid aanmeet die hij absoluut niet heeft. Om over de experimentele methoden van de psychologie maar helemaal te zwijgen. Met zijn wiskundige olifantspoten in de psychologische porceleinkast: kan dat goed gaan?

    Kijk, dat bedoel ik nou. A mathematician gone wild. En meteen wordt dan het rekenen en de algebra zoals dat op school wordt beoefend, weggezet als oude wiskunde die ondertussen geen wiskunde meer is want door rekenmachines is overgenomen. Zie hier een gedachtengang die van grote invloed geweest moet zijn op de ontwikkelingen in het ‘realistisch rekenen’.

    Niemand had kennelijk in de zestiger en zeventiger jaren een vermoeden dat gedachten zoals deze, die van een sloper van het reken- en wiskundeonderwijs zijn. Freudenthal beweert hier in rap tempo van alles en nog wat, maar ieder van die uitspraken behoeft precisering en empirische toetsing. Die theorie en empirie, welke Freudenthal bij voortduring verre van zich wierp, zouden deze simpele gedachten hebben gelogenstraft, en Nederland voor een reken- en wiskunderamp hebben behoed. Althans, dat is mijn counterfactual voorspelling.



    Harm Jan Smid (20000. De betekenis van David van Dantzig voor het onderwijs in de wiskunde. In Gerard Alberts en Hendrik Blauwendraat (Red.) (2000). Uitbeelden in wiskunde. Proceedings van het symposium Van Dantzig 2000 (39-57). CWI. isbn 9061964954


    The usual suspects: Ehrenfest, Dijksterhuis. Wiskunde en leren denken



    G. Bosch Morisson, schoolonderwijzer te Z. Boemel (1823). Rekenboek, bijzonderlijk geschikt, om bij de jeugd het denkvermogen te oefenen en het oordeel op te scherpen. Eerste stukje. Zaltbommel: Johannes Noman, 1823 webpagina




    Th. G. D. Stoelinga & M. G. van Tol (1958 16e, 1959 16e, 1961 11e). Leerboek der algebra voor, gymnasium en lyceum. Deel I, II, III Tjeenk Willink.




    Bea Ros (12-2006). Interview met neuropsycholoog Jelle Jolles 'Stem onderwijs af op ontwikkeling brein' Didactief pdf





    Ik heb er een tweet aan gewaagd.



    DOES THE STUDY OF MATHEMATICS TRAIN THE MIND SPECIFICALLY OR UNIVERSALLY? Author(s): Ernest C. Moore Source: The Mathematics Teacher, Vol. 10, No. 1 (September, 1917), pp. 1-18 pdf


    Wow. Hostorically strong.



    John White (2010). Why General Education? Peters, Hirst and History. Journal of Philosophy of Education, Vol. 43, No. S1, 2010 pdf


    Info on faculty psychology! (p. 135-136) faculteitenpsychologie



    Hu, Weiping; Adey, Philip; Jia, Xiaojuan; Liu, Jia; Zhang, Lei; Li, Jing; Dong, Xiaomei (2011). Effects of a "Learn to Think" Intervention Programme on Primary School Students. British Journal of Educational Psychology, v81 n4 p531-557 Dec 2011 abstract













    28 december 2018 \ contact ben at at at benwilbrink.nl    

    Valid HTML 4.01!   http://www.benwilbrink.nl/projecten/hypothese6.htm http://goo.gl/DZUGy