Om toevallige redenen geef ik op mijn website meer aandacht aan de selectieve overgangen tussen voortgezet en hoger onderwijs, dan aan die tussen primair en voortgezet onderwijs, of aan andere maatschappelijke vormen van selectie zoals die op de arbeidsmarkt. Wezenlijke verschillen zijn er evenwel niet, het is altijd een vruchtbare oefening om de inzichten in een specifieke vorm van selectie toe te passen op een heel andere, zoals ik gedaan heb door mainstream psychologische inzichten in selectie toe te passen op vraagstukken rond de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
De spagaat waar alle—ja, alle—betrokkenen in zitten is die tussen onderwijs als institutie waar wat valt te leren, en onderwijs als instrument voor maatschappelijke selectie. (In economisch/sociologische termen: de theorie van menselijk kapitaal tegenover de screening hypothese.) In bepaalde opvattingen, vooral aan de rechterzijde van het politieke spectrum, bestaat er synergie tussen die functies, in andere, vooral aan de linkerzijde, is er juist strijdigheid. Zoals met de meeste schijnbare paradoxen, is deze paradox eenvoudig op te lossen. Kansarme kinderen hebben in een rechts politiek klimaat het nakijken; in rechtse politieke visies is dat terecht omdat zo het grootste algemene nut kan worden gerealiseerd: dat doen immers de kansrijken en die moeten daar dan wel alle gelegenheid voor krijgen. Een meer (Amerikaans-) liberale visie is dat wie door talent in staat is meer aan de samenleving bij te dragen, dat vooral moet kunnen doen (dus niet een winner-takes-all opvatting) (Rawls' Theory of justice). Linkse visies gaan uit van solidariteit als een van de basiswaarden in de samenleving: dan is onderwijs de institutie die iedereen in staat kan stellen volop aan de samenleving deel te nemen.
Maar pas op, het is o zo verraderlijk. Er zijn mooie slogans die iedereen kansen beloven, ook in het onderwijs, maar die in feite mattheus-effecten bewerkstelligen: wie al slim is, zal nog slimmer mogen worden, wie niet zo slim is krijgt minder mogelijkheden om aan die conditie te ontsnappen. Vergis je niet: de arbeidsmarkt werkt zo (zie bijv. html), maar ook realistisch rekenen, het studiehuis, competentie-gericht onderwijs, en ga zo maar door (o.a. analyses door Jaap Dronkers; maar het is al de ervaring van de meeste docenten dat juist kansarme leerlingen risico lopen door mooie onderwijsvernieuwingen in het nadeel te komen; tegenwoordig roept ook Jelle Jolles keihard dat het onderwijs hier op de verkeerde weg is). Onze achtste-groepers krijgen het al ongelooflijk voor hun kiezen met de Cito-toets, en dan mogen we ons nog ongelooflijk gelukkig prijzen in ons land geen Japanse toestanden te hebben.
Bijna alles wat in selectief opzicht speelt bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs, speelt ook bij de overgang van voortgezet naar hoger onderwijs. Ook hier is het Cito prominent aanwezig bij de verzorging van de eindexamens, en ook als marktpartij die universiteiten graag selectieinstrumenten voor de toelating wil leveren. Merk op dat een belangrijk verschil tussen de Eindtoets Basisonderwijs en de eindexamens vwo is dat voor die laatste geen claim wordt gemaakt voor hun voorspellende waarde voor vervolgonderwijs, en zo hoort dat ook in ons wettelijk geregelde stelsel.
Cito site over de Eidtoets Basisonderwisj
De beschrijving die het Cito zelf geeft (zie de box) van de Eindtoets Basisonderwijs is prachtig, daar kan vrijwel iedereen het mee eens zijn. De werkelijkheid is evenwel een iets andere. Deze Cito-toets is speelbal van politiek beleid geworden, zowel landelijk als plaatselijk. De resultaten op deze toets worden bij de toelating tot vervolgonderwijs misbruikt waar er grenzen in termen van cito-scores worden gehanteerd (zoals tenminste een score van 544 om tot Ons Gymmnasium te worden toegelaten). Omdat de gevolgen van resultaten op deze toets zo ingrijpend kunnen zijn, vindt er allerlei ongewenst strategisch gedrag plaats: door basisscholen, door ouders, door leerlingen zelf. De door het Cito geclaimde voorspellende waarde voor vervolgonderwijs is niet echt goed onderzocht, hoewel daar nu toch 40 jaar gelegenheid voor is geweest. Voor mij hoeft dat onderzoek ook niet, maar houd dan op met te claimen dat de toets voorspellende waarde heeft. html
De belangen bij deze toets zijn ondertussen torenhoog, wat minder ruimte laat voor open maatschappelijk debat, en wat door het Cito zelf uitgevoerd, ondersteund of begeleid onderzoek twijfelachtig maakt. Het Cito is een bedrijf, wat op zich prima is. Maar het is ook een monopolist, dat is al minder. Het is geen wetenschappelijk onderzoekinstituut, en dat is ook maar beter zo. Maar een product als de Eindtoets Basisonderwijs moet wel voldoen aan hoge kwaliteitsmaatstaven. Bijvoorbeeld: hoe eerlijk is deze Eindtoets Basisonderwijs voor kinderen met Nederlands als tweede taal? html Kunnen we door het Cito zelf daarnaar verricht onderzoek vertrouwen? Waarom gebeurt daar geen onafhankelijk onderzoek naar?
In het voorjaar van 2008 is er een tentoonstelling in het Nationaal Onderwijsmuseum gewijd aan 40 jaar Cito-toets site.
Het Cito heeft een website met ongelooflijk veel informatie.
Cito. Eindtoets voor ouders 2008. pdf
Ben Wilbrink (2010). Doen we het, of doen we het niet? Over selectie voor het Hoger Beroepsonderwijs. Paper ‘Kennis in Bedrijf’-dag Hogeschool Zuyd 18 november 2010 html
Commissie-Veerman (april 2010). Differentiëren in drievoud omwille van kwaliteit en verscheidenheid in het hoger onderwijs. Advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel. OCW. pdf
Yvonne Doorduyn (De Volkskrant 10 mei 2008). Kabinet laat plan met selectie en gevarieerd collegegeld varen.
Prins Friso van Oranje, in gesprek met Marc Leijendekker, NRC 22 september 2007 p. 15 Zonder bèta's hebben we geen toekomst
Commentaar overbodig. Ik hoef dat toch niet uit te leggen? Overigens is vliegtuigbouw Nederland's topopleiding; iedereen met de juiste papieren kan zich daarvoor aanmelden, maar die studie aankunnen is iets anders: het is geen sociale wetenschap, zal ik maar zeggen (aardige lui, die sociale wetenschappers, daar niet van). Het enige dat ik echt niet begrijp is waarom iemand die een naam te verliezen heeft, met dergelijke onzin in deze kwaliteitskrant wil. En hij had gezelschap, dat zat elkaar een beetje op te jutten in grootspraak zeg maar:
Peter de Wit (CEO Shell Nederland), in gesprek met Marc Leijendekker, NRC 22 september 2007 p. 15 Zonder bèta's hebben we geen toekomst
Wat een flauwekul. Laat Peter de Wit eens een van de laatste boeken van Derek Bok (two times Harvard's President) lezen. Een echte bèta is nooit uitgeleerd, toch? Wat lees je dan: die dure professoren geven geen colleges aan die geselecteerde topstudenten! Beide soorten leven op andere planeten, daar in Harvard, vandaar dat er een heel nieuwe campus wordt opgezet voor een miljardje of zo om dat probleem aan te pakken.
Mag ik hier een tikje scherp over zijn? Mensen als Prins Friso en Peter de Wit oefenen stevig invloed uit op hoe er in ons land over onderwijs, zijn kwaliteit, en selectie erdoor of ervoor wordt gedacht. En die invloed lijkt niet gegarandeerd van hoge kwaliteit te zijn. Twee decennia geleden was er een clubje heren die op dezelfde toer over onderwijskwaliteit, selectie, en het voorbeeld van Amerikaanse universiteiten in de slag gingen, en er een boekje over publiceerden: 'Naar een ondernemende universiteit.' Tot dat clubje hoorden o.a. Ritzen, Rinnooy-Kan, Hirsch Ballin en Van der Zwan.
De Volkskrant 27 augustus 2007: Niveau universiteiten overschat. De voorzitter van de NVAO, Karl Dittrich (vh Universiteit Maatricht) over het bachelor-onderwijs (NVAO-site: html): veel opleidingen komen nipt door de accreditatie heen. De optimale bacheloropleiding is de minimale bacheloropleiding. Welke bobo durft het hierna nog over selectie-aan-de-poort voor dit ZULO te hebben?
Folia 26 januari 2007: Amsterdam krijgt 'bèta-gericht' University College.
Commissie 'Ruim Baan voor Talent' Tussenrapportgae 2006
Alexander Rinnooy Kan (13 januari 2007, de Volkskrant Het Betoog p. 5): "Neem het onderwijs. De kwaliteit van veel scholen wijkt ernstig af van wat ouders zelf hebben meegemaakt. Er ontstaan vluchtroutes, die alleen bereikbaar zijn voor hoge inkomens. De British Schools floreren in Nederland. Er zijn er nu al vier, geloof ik, en daar zitten vooral Nederlandse kinderen op. Het kost een paar centen, maar dat hebben ouders graag voor goed onderwijs over. Gaandeweg holt dat het collectieve systeem uit. Dat is een hele sterke indicatie van wat er mis dreigt te gaan." (mijn nadruk, b.w.). Kijk, Rinnooy Kan heeft altijd behoord tot de geharnaste voorstanders van Amerikanisering van de toelating tot onze universiteiten, en is nu toch in staat in te zien hoe zoiets de kwaliteiten van ons eigen stelsel kan aantasten. Er is nog hoop, met deze man aan het hoofd van het polderbestuur. In dit artikel van interviewster Yvonne Doorduyn staan trouwens meer uitspraken die verrassen door een wat averechts karakter. Ook van Alexander: "Je kunt zeggen: individualisering holt de verzorgingsstaat uit. Nee, het is andersom. De verzorgingsstaat was honderd jaar lang een project om mensen de mogelijkheid te bieden hun eigen levenspad inhoud te geven. Dat is een succes, geen bedreiging." Een leuk gevonden argument; helaas is dit toch een tikje te Amerikaans: het zit in dezelfde klasse als de misleidende gedachte dat gelijke kansen in het onderwijs een vrijbrief voor maatschappelijke ongelijkheid bieden. Wil de echte Rinnooy Kan opstaan?
David Gijbels, Janine van der Rijt, Gerard van de Watering (www accessed 2006). Het bindend studieadvies in het wetenschappelijk onderwijs: worden de juiste studenten geselecteerd? html
17 augustus 2006. Uit het persbericht van de Universiteit Maastricht:
De verslonzing grijpt verder om zich heen. Jo Ritzen, UM voorzitter, denkt in prikkels. We prikkelen ons te pletter. Mogelijk heeft hij gelijk, en is het een goede PR-stunt die per saldo winst voor de UM oplevert. Ik gun hem dat, maar ik gun het de rest van Nederland niet. Dit soort standwerkers-slimheid helpt Nederland niet vooruit: voor Nederland is de hoeveelheid talent een gegeven, een iets andere verdeling ervan levert vooral verlies op (tenminste de kosten die de UM gaat maken en zelf denkt terug te verdienen). Wie een cerdraaid goede introductie zoekt op het soort hoger-onderwijs-economie waar Ritzen op aankoerst, leze:
Dominic J. Brewer, Susan M. Gates and Charles A. Goldman (2002). In pursuit of prestige. Strategy and competition in U.S. higher education. New Brunswick: Transaction Publishers. isbn 076580056X [Technical papers twin-volume is available for free, at the RAND corp. site, or simply as pdf
Het is overigens absurd lastig om die '3% beste studenten' te vinden. Hoe doe je dat? Dat wordt willekeur troef. (Zie bijv. voor de Engelse gekte om de beste 10% leerlingen te vinden Strand (2006) pdf, en hierbeneden) En waar slaat het eigenlijk op? Er is nog nooit een helder verband aangetoond tussen bijzondere prestaties in de studie, en later in de samenleving. (selecteren binnen selecte groepen is niet zo slim) Prove me wrong. Nee, als ik het zo bekijk is het een premie op een soort gedrag dat zeker niet met stip bovenaan de lijst staat van waar het in academia om gaat (hard werken? Prima. De crux is: waaraan?).
Rick van der Ploeg (12 maart 2005). Doorbreek de heilige coalitie van pretstudenten, middelmatige professoren en angstige bestuurders. NRC Handelsblad. Broddelwerk van een oud staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Jawel, hij slaat de blikken trommel van meer selectie. Nederlandse universiteiten moeten concurreren met Oxford, Cambridge, Harvard en M.I.T. Goed zo, alweer een specialist in openbare financië die geen besef heeft over de omvang van het kapitaal achter deze prestigieuze instellingen. Wat Van der Ploeg hier allemaal durft te beweren, regelrecht vanachter de borreltafel, is met geen pen te beschrijven. Er is werkelijk geen greintje evidence-based inzicht bij. Moet ik hieruit nog citeren? Beter van niet. Droom prettig verder van Cambridge, Rick. De PvdA is gewaarschuwd voor deze warhoofderij. Overigens is dit een instructief artikel omdatt het is een schitterende verzamelplaats van bijna alles wat er aan misvattingen over hoger onderwijs onder politici (daar reken ik Van der Ploeg nog steeds bij) leeft: bedenk bij iedere claim van Rick wat het bewijsmateriaal voor de juistheid zou kunnen zijn, en of dat mogelijk ergens gepubliceerd is. Wedden van niet? Over selectie, excellentie, kwaliteit, topmasters, de markt, internationalisering, concurrentie op wereldschaal, je kunt het zo gek niet bedenken of Rick heeft het stokpaardje hier bereden.
Benk Korthals (voorzitter) Ruim baan voor talent.
pdf
Gerard Reijh (11 maart 2006). Alarm: beste kandidaat krijgt een uitgeholde opleiding. Volkskrant
VAWOVisie juni 2004, p. 13: "87 procent van de hoogleraren is voor een strengere selectie van studenten op kennis, motivatie, talent en inzicht." Dit gegeven komt uit een enquête van Vrij Nederland en de KNAW. Dat is precies hoe verloedering tot stand komt: wanneer deze vrijbuiters hun zin zouden kunnen doorvoeren. Dan ontstaan opnieuw vroeg-twintigste-eeuwse toestanden met volledig uit de band springende willekeur van beoordelende hoogleraren, waartegen studenten geen verdediging kunnen voeren. Het geeft ook goed aan wat de reden is dat er een niet onbelangrijke wetenschappelijke discipline bestaat die gaat over selectie: dat is juist omdat amateurs zoals managers, directeuren en hoogleraren er een zootje van plegen te maken. Er is bepaald geen ingrijpend onderzoek voor nodig, mits dat niet theoretisch ongefundeerd is zoals tegenwoordig eerder regel dan uitzondering is, om te laten zien dat het 'gezonde verstand' over selectie behoorlijk ziek kan zijn, omdat het niet in staat is eenvoudige valkuilen te vermijden. Dat is ook het leuke van het onderwerp, je kunt er altijd op wachten dat een paar hoogleraren zich helemaal op de zaak verkijken, en met de billen bloot gaan in hun publieke stukjes over selectie.
Wim Bloemers (2003). Higher Education Interactive Diagnostic Inventory (HEIDI). The prediction of first year academic success for Psychology students at the Open University of the Netherlands (OUNL). Proefschrift Universiteit Rotterdam. pdf
Engeland heeft sinds kort een National Academy for Gifted & Talented Youth (NAGTY). De taakstelling voor club kan nog aanleiding geven tot heel wat vuurwerk in het debat over selectie:
Hoe werk je zoiets uit? Ik ken er de details niet van, maar er is een overzichtsapport van Steve Strand (2006) die de moeilijkheden in kaart brengt, en toch no de moed heeft een praktisch voorstel te doen hoe dit dan uit te voeren. Maar ja, Engeland is Engeland, daar denken ze nog steeds graag in termen van elites, en willen ze graag een 'intellectuele elite' houden/hebben/maken. Dat moeten ze natuurlijk zelf weten, maar als 'foreigners' kunnen we iets makkelijker zien dat Engelse ideeën over intellectueel uitblinken in hoge mate door de eigen culturele historie zijn bepaald, en in die mate afwijken van bijvorobeeld de onze (waaraan Ritzen, Adriaansen, de PvdA-LPF-VVD gelegenheidscombinatie in de TK graag knabbelen).
Steve Strand (2006). Indentifying gifted students: An evaluation of the National Academy for Gifted & Talented Youth (NAGTY) procedure. pdf. Occasional Paper no. 10. A report commissioned by the National Academy for Gifted & Talented Youth. Nagty-research@warwick.ac.uk
Natuurlijke vormen van selectie binnen het Nederlandse stelsel voor hoger onderwijs zijn er natuurlijk ook. Natuurlijk. Toch? Het gekke is dat daar soms weer beleidsmatige stokjes voor worden gestoken (dubbele inschrijving, hoe gaat het daar eigenlijk mee?). Wie zich in Nederland van de rest wil onderscheiden, gaat geen psychologie studeren, maar econometrie. Geen communicatiewetenschappen, maar zuivere wiskunde in Eindhoven. Ik heb dat in enkele artikelen in het Tijdschrift voor Hoger Onderwijs over het voetlicht proberen te krijgen, omdat er politici zijn die denken dat in Nederland alleen de Hogere Hotelschool selectief is. En dan is er tegenwoordig ook de 'master.' De vooruitgang is waarachtig onstuitbaar. In ieder geval ligt hier een mogelijkheid voor een ieder die dat wil en kan, om zich van de rest te onderscheiden (dat kon trouwens altijd al, door in een promotie het eigen intellect te laten schitteren). Over 'top-masters' gesproken, zie bijvoorbeeld het interview met Rob Reneman in Vawo-Visie pdf.
Maandag 12 juni 2006. EO De Ochtenden. Gesprek met Alexander Rinnooy Kan en Sylvester Eyffinger. Over macro-economische kansen en bedreigingen voor Nederland in de nabije toekomst. Interessant gesprek. En verdomd, er moet nog iets over selectie-aan-de-poort worden gezegd: jammer dat Leiden er niet mee doorgaat, het land heeft die selectie nodig. De heren vallen hiermee toch wel uit hun rol. En beseffen evenmin dat de Leidse terugtrekkende beweging is gebaseerd op empirisch onderzoek door een partij die maar al te gretig was het nut van zo'n extra selectieve stap aan te tonen. Rinnooy Kan verwijst naar de vorige week door het Innovatieplatform (m.n. Wijffels en Rinnooy Kan) gepresenteerde kennisinvesteringsagenda pdf. Over selectie is daarin alleen de volgende gemeenplaats te vinden: "- Het toestaan van collegegelddifferentiatie en selectie aan de poort (te beginnen in de masterfase en bij goede ervaringen ook bij de bachelorfase)." Als dit Nederlands hoop voor de komende jaren moet zijn ...... . Hallo, wakker worden. Wacht even, de universiteits-colleges van Adriaansens staan hoog op de hitlijst, goed voor ons soort mensen nietwaar: "Profijtbeginsel volledig toepassen in de studiefinanciering, gekoppeld aan een sociaalleenstelsel, en eventueel de vrijvallende publieke middelen inzetten voor kleinschalig en excellent hoger onderwijs en in het onderwijs." Het innovatieplatform grossiert in gemeenplaatsen, simplismen en platte belangenbehartiging voor de eigen clubs.
Sorry, Sylvester, je was even in vreemd gezelschap beland. Je weet dat voor Nederland, als het om selectie gaat, een omgekeerde selectie voor het vmbo-niveau prioriteit nummer 1 is html
Met al dat gerommel aan selectie-aan-de-poort zijn er natuurlijk marktpartijen die daar een voordeeltje uit proberen te halen. Zo gaat dat op de markt, niet? Dat schijnt ook de bedoeling van voorstanders van marktwerking te zijn. De Lange en Dronkers (2006) hebben geanalyseerd in hoeverre bepaalde scholen hun klandizie de afgelopen jaren tegemoet zijn gekomen door hun schoolonderzoeken hoger te becijferen dan het centraal schriftelijk rechtvaardigt.
Marloes de Lange en Jaap Dronkers (2006). Hoe gelijkwaardig blijft het eindexamen tussen
scholen? Discrepanties tussen de cijfers voor het schoolonderzoek en het centraal examen in het voortgezet onderwijs tussen 1998 en 2005 pdf
Bij de publicatie van bovenstaand onderzoek lieten kamerleden meteen weten een tweede corrector voor de schoolonderzoeken te willen. Op die manier wordt Nederland dus steeds meer met krantenpapier dichtgeplakt. Moet er echt nog worden uitgelegd dat het Nederlandse probleem allereerst het niveau is, en niet die schoolonderzoekjes zelf, dat nu al veel te veel middelen verloren gaan aan dat eindexamen die veel beter in onderwijs gestoken kunnen worden, dat ook de kosten voor die tweede corrector niet productief zijn voor het onderwijs zelf?
Wie dan toch nog een of andere vorm van tegenmacht wil organiseren, kan dat doen door schoolonderzoeken niet meer door de eigen leraar te laten nakijken. Dat is op zich een heel fatsoenlijk systeem, in Engeland geloof ik heel gebruikelijk, maar heeft het enorme nadeel dat die schoolonderzoeken veel zwaarder worden aangezet.
De koninklijke weg zou wel eens kunnen zijn helemaal van die schoolonderzoeken af te stappen, althans wanneer de leniency bij het beoordelen daarvan echt de spouigaten uit loopt (maar is dat wel zo?)
Het wetje van Rutte is tot nu toe aan mijn aandacht ontsnapt. Ik wil er toch een paar opmerkingen over maken.
Ik heb ooit, bij gelegenheid van een onderzoek naar het bestaan van spookstudenten, gepleit voor een tweede instapmoment in de studie, om snelle omzwaaiers geen onnodig tijdverlies te bezorgen. Rutte gaat daarmee aan de haal, en vindt kennelijk dat ieder half jaar alles weer helemaal anders moet kunnen. Dat is natuurlijk een aanfluiting voor alles wat zich serieuze opleiding mag noemen.
De ramp gaat zich pas voltrekken wanneer belangrijke aantallen studenten inderdaad gaan switchen. Als we toch één ding zeker weten uit onderwijsonderzoek, dan is het dat dit soort keuzemogelijkheden/opleidingsknippen tijdverlies en verkeerde beslissingen met zich meebrengen. Een enorm kwaliteitsverlies. Een mini-crash vergeleken met die andere pseudo-keuzen in de gezondheidszorg, maar waarom zouden we willen crashen?
Zelfs wanneer er niet wordt geswitched blijft staan dat dit cafetariamodel voor de programmering van opleidingen de studenten ieder halfjaar voor nieuwe keuzen stelt, met alle risico's van dien.
Zeker, studenten willen altijd meer te kiezen hebben. Maar het is puur eigenbelang van diezelfde studenten om vlot door hun studie heen te komen, en dat vlotte tempo komt met al die keuzemomenten behoorlijk onder druk te staan. Waar Rutte dan ook weer een medicijn tegen heeft gevonden, maar zo moeten we liever niet met elkaar omgaan. Toch?
Een berichtje in De Volkskrant van 24 mei 2006 .
Moeten we met deze ontwikkeling blij zijn? Ik denk het niet. Het is botte concurrentie tussen instellingen. Zie concurreren.htm voor deze thematiek. Wat niet wil zeggen dat er aan die eindexamens geen kwaliteitsproblemen kleven.
In maart zijn (weer) twee onderzoeken gerapporteerd naar de open deur of leerlingen die uitstekende eindexamenresultaten behalen, hun motivatie voor hoge prestaties ook in academia volhouden. Het ICLON zal deze en andere publicaties binnenkort online aanbieden. Kun je onderstaande publicaties via die weg niet krijgen, vraag ze dan aan mij.
D.N.M. de Gruijter, M. Yildiz & J. 't Hart (2006). VWO-examenresultaten en succes in de propedeuses Geschiedenis en Psychologie. Deelonderzoek van experimenten met selectie: selectie op basis van vooropleidingen. Leiden: ICLON, rapport nr 164. pdf
D. N. M. de Gruijter, M. Yildiz en J. 't Hart (2006). VWO-examenresultaten en succes in de propedeuses Rechten. Leiden: ICLON, rapport nr 165. pdf
Dato de Gruijter houdt over deze thematiek een voordracht:
Het Nationale Universiteitencongres, 31 mei 2006, Amsterdam (een te duur congres om te bezoeken, een congres voor de ons-kent-ons groep bobo's site
Op basis van het hierboven genoemde onderzoek (De Gruijter e.a.) heeft het CvB het idee van selectie-aan-de-poort laten varen. Het volgende persbericht van 23 mei legt uit waarom, ik neem het maar in zijn geheel over, het persbericht zelf zal waarschijnlijk maar korte tijd op de Leidse Universiteits-site staan. Hiermee komt een voorlopig einde aan een lange periode van bluf dat Leiden wel eens even zou laten zien hoe je die selectie-aan-de-poort moet doen. Daarom is dit persbericht een statement van enige importantie, zullen we maar wat Leids zeggen. De eerlijkheid van het huidige CvB valt te prijzen, maar wie ben ik om hier complimentjes te gaan uitdelen.
Aanleiding: de Volkskrant 5 oktober 2005 voorpagina Gerard Reijn: Utrechtse universiteit deelt massastudies op in groepen.
Prima idee natuurlijk om studies weer een menselijke schaal te geven. Dan is er een procedure nodig om bv rechtenstudenten te verdelen over de 'kleinschalige colleges.' Dat hoeft geen probleem te zijn, tenzij er meteen niveauverschillen tussen die colleges moeten zijn. En ja hoor, in Utrecht hebben ze, in de woorden van onze verslaggever, 'een soort eredivisie voor 75 scherp geselecteerde rechtenstudenten:' het (http://www.uu.nl/uupublish/homerechtsgeleer/utrechtlawcolleg/) Utrecht Law College.
Een selecte groep krijgt een eigen onderwijsprogramma. Prima idee trouwens dat laatste, niets mis mee. Individueel onderwijs is nog beter.
"De college-structuur is wel duurder dan het gewone onderwijs door de kosten van de selectie, de intensieve begeleiding en de extra activiteiten."
Het citaat illustreert nog eens de risico's van tamboereren op selectie ipv bv adequate verdeling van de middelen over de studenten.
Wat hier gebeurt is dat de beste studenten meer aandacht krijgen dan de overigen, noodzakelijk dus ook ten koste van de overigen. Terwijl deze briljante studenten toch in staat zouden moeten zijn in hoge mate hun eigen studie vorm te geven, waarbij ouderejaars jongeraarsgroepjes intensief begeleiden bijvoorbeeld.
Het zou voldoende moeten zijn een selecte groep studenten een aantal formele vrijheden te geven waarbinnen zij hun eigen ding kunnen doen, met toezicht op enige afstand, binnen overigens dezelfde budgettaire grenzen als gelden voor de overige studenten.
Ik vermoed dat men zich in Utrecht laat meeslepen door de selectie-ideologie, een soort onderbuikgevoelen over recht op meer aandacht dat de betere studenten zouden hebben:
In plaats van vormen van zelf-selectie te gebruiken, aangevuld door gebruik van resultaten die overigens toch beschikbaar komen in de eerste maanden van de studie, hanteert men in Utrecht een dure selectieprocedure.
In plaats van deze briljante studenten allereerst zichzelf te laten begeleiden, krijgen ze juist meer begeleiding dan andere studenten door waarschijnlijk ook nog de duurste stafleden.
In plaats van deze briljante studenten hun eigen extra activiteiten te laten ontwerpen en uitvoeren, worden ze door de faculteit aangeboden en bekostigd.
In plaats van een kwaliteitsimpuls met de introductie van kleinschalige colleges te geven, wordt de kwaliteit van het onderwijs in Utrecht belast door schaarse middelen buitenproportioneel toe te wijzen aan studenten die bij uitstek in staat moeten zijn het juist met proportioneel minder middelen veel beter te kunnen doen, mits bevrijd van formele restricties die voor andere studenten functioneel zijn.
Dit laat nog weer eens zien dat het denken van de gewone man over selectie zwaar is belast met associaties die op zich niets met selectie te maken hebben, maar wel met meer of minder bevoorrechte posities in de samenleving. Dit is bepaald niet de erfenis die de Verlichting ons zou hebben gebracht. Immers, bijzondere persoonlijke kwaliteiten horen in de samenleving erkend te worden omdat dat voor iedereen in die samenleving een beter leven oplevert (zie bv. Rawls' 'Theory of justice'), maar in hoge mate zijn dergelijke persoonlijke kwaliteiten geen eigen verdienste op basis waarvan de dragers een morele aanspraak op voorkeursbehandeling (een grotere hap uit de koek van schaarse middelen) zouden hebben.
Een vrijwel onbekende vorm van oneerlijkheid bij selectie aan de poort is dat er een behoorlijk groot effect van geboortemaand op toelatingskans is. In Nederland is het verschijnsel bekend waar het gaat om de kans op zittenblijven in het basisonderwijs: Klaas Doornbos heeft er in de zeventiger jaren een bekend proefschrift over geproduceerd. Testpsychologen zijn er beroepshalve mee bekend omdat intelligentietests in de regel leeftijds-afhankelijk worden gescoord, en wel tamelijk nauwkeurig, dus meest per geboortemaand onderscheiden.
Hoe groot kan dat geboortemaandeffect zijn bij selectie-aan-de-poort? Volgens een onderzoek waarvan de gegevens op 21 januari 2005 bekend zijn gemaakt in The Times Higher Education Supplement:
Birth date can boost entry by up to 20%
If every child had the same chance as those born in September, there would be an extra 12,000 undergraduates each year.
Hoe groot het effect is bij selectie-aan-de-poort zoals bij het University College, of bij de experimenten die de leidse universiteit ermee gaat houden, is niet eenvoudig te berekenen, maar dat er een substantieel effect is, dat staat vast. De ernst van het verschijnsel kan overigens de 20% genoemd door THES heel ver overtreffen: bij scherpere slectie, waar procentueel steeds minder geluksvogels worden gemaakt, zullen verhoudingsgewijs steeds meer in september geborenen tot die kleine groep gaan behoren. In een rapport uit 1994 heb ik laten zien hoe op zich geringe benadeling van bijvoorbeeld vrouwelijke kandidaten voor het schoolleiderschap, in een scherpe selectieprocedure tot bepaald behoorlijke achterstelling kan leiden.
Maar dat is voor mij dan ook het aardige aan selectie-problemen: het is nooit zo simpel als stakeholders met macht het voorstellen, en vaak op zijn minst geheel anders. Selectie-aan-de-poort veroorzaakt op zich het probleem niet, dat is de organisatie van het publieke onderwijs in brokken van een heel jaar, maar het verscherpt de problematiek in niet geringe mate.
Overigens heeft dit nummer van THES een catern dat volledig is gewijd aan de toelating tot hoger onderwijs in het VK. Het onderzoek is gedaan in opdracht van de Higher Education Funding Council for England (Hefce), en beschikbaar op de site www.hefce.ac.uk en www.hefce.ac.uk/polar.
Sebastian Braun & Nadja Dwenger (2009). Success in the university admission process in Germany: regional provenance matters. Higher Education, 58, 71-80.
See ../literature/admissions.htm#Germany
In Engeland maken ze al heel lang echt een zooi van de toelating tot instellingen voor hoger onderwijs. Het stelsel is fundamenteel instellings-gebaseerd, en dat vinden ze daar ook vanzelfsprekend (dat is makkelijk, hoef je dat niet ter discussie te stellen). Er is nu een dik rapport uit over eerlijke toelatingsmethoden. Ik moet het nog bestuderen - op het eerste gezicht is het het soort bullshit dat we in Nederland ook kennen van commissies en platforms, het rapport verwijst bv vooral naar andere rapporten en clubs - maar u kunt dat ook:
See http://www.benwilbrink.nl/literature/admissions.htm#UK
Ellis, Walter Ellis (1994). The Oxbridge conspiracy. How the ancient universities have kept their stranglehold on the establishment. London: Michael Joseph.
Hans Wansink (12 december 1997). Britse elite is brutaler en rijker dan ooit. De Volkskrant. Bespreking van: Andrew Adonis & Stephen Pollard: A Class Act — The Myth of Britain’s Classless Society. Hamish Hamilton. [Het boek zelf heb ik niet]
Selectiepsychologen die argumenten geven om bij de toelating tot numerus-fixusopleidingen enige vorm van loting te hanteren, wordt wel eens verweten niet op de hoogte te zijn hoe selectie voor universiteiten in Amerika in zijn werk gaat. Een verwijt dat ongelooflijk naief is. Hoe dat ook zij, wie wil horen van de schuldigen in hoogste instantie, namelijk de mensen die de instrumenten en procedures voor die Amerikaanse aanpak ontwerpen, hoe een en ander vandaag en vooral ook morgen in zijn werk gaat, kan terecht bij het volgende overzicht.
Philip J. Cook and Robert H. Frank (1993). The growing concentration of top students at elite schools. In Ch. T. Clotfelter & M. Rothschild (Eds.), Studies of supply and demand in higher education (p. 121-140). National Bureau of Economic Research / University of Chicago Press. This chapter available on http://books.google.com/
Ernest W. Kimmel is an educational assessment consultant. Prior to his retirement from ETS, he supervised the ETS Test Development Unit that developed all of these tests for the College Board."
Camara en Kimmel zijn dus met duizend gouden koorden gebonden aan de industrie die, vrijgesteld van belasting, enorme winsten genereert uit de handel in de tests die zo'n grote rol spelen bij de selectieslag voor het Amerikaanse hoger onderwijs. Bij de duivel te biecht dus. Voor een tegengeluid, dat in de bundel van Camara en Kimmel niet aan bod komt, zie het werk van Alexander W. Astin, op diverse andere plaatsen op deze website besproken en gebruikt.
Klik pagina voor de bespreking van de diverse bijdragen in de Camara/Kimmel bundel en bij ieder hoofdstuk bovendien een batterij links.
Christopher Avery, Andrew Fairbanks and Richard Zeckhauser (2003). The early admissions game. Joining the elite. Harvard University Press.
>
De Times Higher Education Supplement van 27 augustus 2004 gaat in op een actuele ontwikkeling om het begin van het studiejaar wat uit te stellen zodat de selectie-aan-de-poort kan gebeuren op basis van de werkelijk behaalde resultaten (post-qualifications admissions) in plaats van op de voorspelde resultaten (predictive admissions system). Het huidige stelsel brengt immers een soort gekkenhuis met zich mee op het moment dat de behaalde resultaten bekend worden, en kandidaten op basis daarvan alsnog toegang proberen te krijgen ('clearing') bij de opleiding waar ze graag willen gaan studeren omdat daar plaatsen leeg zijn gebleven.
De gekte raak je niet kwijt. Rector Eastwood (van East Anglia): "If universities want to do large numbers of interviews in August, that will change the lifestyles of much of the country." En zo is het maar net. Mensen blijven altijd bereid te betalen voor hun eigen oprechte misvattingen.
Er zijn er die zo'n verandering als verarming zien, bv Matthew Andrews, een admissions officer (om de Amerikaanse term maar even te gebruiken0 van Durham U.: "Across the sector at admissions-practitioner level there is scepticism about the benefits." "All the things that allow us to look at the applicant as an individual will be lost." Die laatste opvatting, dat het zo belangrijk is naar de kandidaat als individu te kijken, is een fallacy, of course, zie de literatuur over geldigheid van selectieprocedures. Maar ja, een admissions officer wil graag rustig slapen, en deze praktijk werkt goed als slaapmiddel.
Aantallen: in 2004 463929 aanmeldingen (bij Ucas, Universities and Colleges Admissions Service www.ucas.ac.uk), waarvan een vijfde voor clearing in aanmerking komt, resulterend in 20.000 telefoontjes de eerste twee dagen na bekend worden van de A-level cijfers.
NB: 'clearing' is als ik het goed heb in wezen een wie-het-eerst-komt-het-eerst-maalt procedure, evident een misplaatste procedure omdat latere aanmeldingen helemaal niet meer aan malen toekomen. Gekke lui die Britten.
Deutsch EnglishFrançais
The Times Higher Education Supplement February 4, 2005: EU rules on access basis. "Austrian universities could be forced to drop an 'education-for-all' policy for home students and introduce strict selection procedures if a European Court of Justice ruling forces them to accept students from abroad with basic qualifications."
"EU Justice Court Advocate General Francis Jacobs has recommended the court condemn Austria."
THE LEGISLATION ON ADMISSION TO AUSTRIAN UNIVERSITIES IS
CONTRARY TO COMMUNITY LAW. Judgment of the Court of Justice in Case C-147/03 pdf (press release July 7 2005)
Deze uitspraak gaat wel erg ver hoor. Waarschijnlijk betekent het dat studenten van lidstaat A voor toegang tot een opleiding in hun eigen land moeten concurreren met buitenlandse gegadigden. Wie weet hier meer over? Laat horen. Op de website van het Oostenrijkse departement van onderwijs vind ik er geen informatie over.
Hoi K. Suen & Qiong Wu (2006). Psychometric paradox of very high stakes assessment and solutions. KEDI Journal of Educational Policy, 3(1). pdf
De actualiteit anno 2004 is dat het Kabinet het idee van (ex-) Nijs heeft omhelsd om experimenten met selectie bij de toelating tot opleidingen in het Hoger Onderwijs toe te staan. De Tweede-Kamerfractie van de PvdA gaat zelfs nog verder, met steun van VVD en LPF: niks experimenteren, meteen in regelgeving vastleggen dat selectie mag. Het kabinet gaat waarschijnlijk nog dit najaar met een wetsvoorstel komen.
Om de gekte nog een beetje getemperd te krijgen hebben Pieter Drenth in NRC-Handelsblad en Kees Kolthoff in de Volkskrant (15 april 2004: PvdA steunt foute selectie) enkele argumenten in het spel gebracht. Deze stukken hebben een behoorlijke impact in het veld gehad, waar tot dan toe vooral de demagogie van OCenW en uit Leiden was doorgedrongen. Inderdaad: serieuze argumenten hebben Nijs en haar epigonen niet gegeven; het broddelwerk van de commissie Sorgdrager heb ik in 2003 van kritische commentaar voorzien in het artikel Decentrale toelating, eerste stap naar selectieve toelating HO? in het Tijdschrift voor Hoger Onderwijs. Ik heb mijn betoog uit 2003 verder uitgebouwd in een artikel ingediend voor een Onderzoek van Onderwijs themanummer over selectie aan de poort.
Mijn voornemen is om nog eens vanuit een geheel ander gezichtspunt te analyseren wat er speelt bij dit gerommel aan het toch redelijk uitgebalanceerde stelsel van selectie dat we in ons land voor het hoger onderwijs hebben. Uitgebalanceerd: selectie in het voortgezet onderwijs (eerder te veel selectie dan te weinig), toelating tot HO gekoppeld aan behalen van eindexamens, zelf-selectie van leerlingen naar specifieke opleidingen toe, zelf-selectie in het eerste jaar van het HO dat mede daarvoor door de wetgever ook is bedoeld.
Globaal bezien gaat selectie over wie op welke schaarse maatschappelijke posities terechtkomen. Voor het Nederlandse staatshoofd is dat erfelijk geregeld. De Minister-President komt langs grillige wegen op die positie terecht. Een President-Directeur van een Nederlandse mulitnationale onderneming zal daarmee vergeleken een regelmatiger verlopen carrié hebben, maar ook daar zijn vele momenten aan te wijzen met invloed van toeval, afkomst, locatie, het hebben van een grote bek, opleiding, capaciteiten. Voor andere aantrekkelijke posities, waar de verdiensten, werkomstandigheden, status aantrekkelijk zijn, geldt hetzelfde, al is het drama minder naarmate de banen gewoner zijn.
Iedere tijd, ieder land, heeft zijn kenmerkende vormen en processen voor die maatschappelijke stoelendans. Grote ontwikkelingen daarin, door de tijd heen, zijn die van het relatieve belang van: traditie, erfelijkheid, afkomst, relaties, geld, onderwijs, opleiding, ervaring, capaciteiten, kwalificaties, leeftijd, rechtspositie, gezondheid, behoren tot bepaalde maatschappelijke of etnische groepen, vreemdeling zijn, eer, schuld, etcetera. Dwars daarop is het van belang hoe groot de verschillen zijn tussen de deelnemers aan de stoelendans: verschillen in opleiding, macht, gezondheid, etcetera. Doorheen alles is mede bepalend wat de beelden, opvattingen, vooroordelen zijn van de talrijke personen die bepalen wanneer wie wel, wie niet, naar begeerd onderwijs, een begeerde werkplek, een begeerde behandeling mogen.
Het mag duidelijk zijn dat geklets over een sollicitatiegesprek als selectie-aan-de-poort van de universiteit, een ongehoorde versimpeling van zaken is, en een botte verschuiving van de macht naar de bobo's die deze gesprekken zouden voeren. Zonder enthousiast te zijn over de selectie zoals die naar het havo/vwo eindexamen toe plaatsvindt, is het evident dat het geven van de vrije hand aan instellingen voor hoger onderwijs om daar nog een keer overheen te gaan, niet leidt tot minder wilekeur in het systeem. Daar zit de samenleving niet op te wachten, want het gegeven lijstje maakt al duidelijk dat er toch al, ondanks goede bedoelingen etcetera, een enorme hoge mate van toeval zit in de maatschappelijke stoelendans.
Het hier te geven verslag is een selectieve weergave, als ik dat zo mag zeggen, van gewisselde opmerkingen, en soms uitvoerige aantekeningen daarbij.
In de aanloop naar de bijeenkomst van 28 juni heb ik mijn oude, met Jaap Dronkers geschreven, studie over dilemma's bij groeiende deelname aan hoger onderwijs [html] nog eens van de plank gehaald. Op basis daarvan was mijn positie bij aanvang van het debat als volgt, en ik gebruik dat voor mijn verslag maar als een soort kader: het onderwijs verandert even heftig als de samenleving dat doet, is op zich al een systeem van vrije-markt werking waarbinnen de toegang tot schaarse aantrekkelijke maatschappelijke posities wordt bepaald, ten koste van misschien hoge ondoelmatigheden (overscholing, gering rendement op investeringen, waarbij sociaal en financieel kapitaal van het ouderlijk huis uit de middelen vormen voor het zich van de massa onderscheiden. Morrelen aan selectieve processen is om die reden riskant, het Utrechtse University College is daar op zich nog een redelijk onschuldig voorbeeld van, zoals in het debat ook wel bleek.
De laatste anderhalve eeuw is onderwijs een ongelooflijke grote rol in de samenleving gaan spelen. Ontwikkelingen in de samenleving, en die in het onderwijs, hebben veel met elkaar te maken, zonder dat daar eenvoudige oorzakelijke verbanden voor zijn aan te wijzen. Het is daarom altijd onzeker welke de maatschappelijke gevolgen zullen zijn van ingrepen in het onderwijs.
Binnen ons onderwijsstelsel zijn er twee kritische punten, scharnierpunten waar politici nog wel eens hefbomen op willen zetten: de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs, en de overgang(en) van voortgezet onderwijs naar hoger onderwijs (van secundair naar tertiair onderwijs, zo je wilt, dus inclusief die van vmbo naar mbo).
In ons Nederlandse stelsel zijn we gezegend met een kalme overgang van VO naar HO, vergeleken met diverse buitenlanden. Dat komt door de wettelijk vastgelegde toelaatbaarheid op basis van eindexamens. Nog niet zo gek lang geleden is ook het hbo onder dat regime van toelaatbaarheid gebracht, waarbij een wettelijke uitzonderingspositie is gecreerd voor de Hogere Hotelvakschool en diverse opleidingen in de kunstensector. In tegenstelling tot de suggestie die uit de PvdA-fractie komt, was het geen staatsgeheim dat de hotelschool en de kunstenopleidingen selecteren aan de poort. In mijn artikel in het Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 2003, verwijs ik naar onderzoek naar die selectieprocedures. Voor wo en hbo is er nog de uitzonderingswetgeving voor de numerus fixus: de ontwikkelingen hierin sinds 1995 vormen de aanloop tot de huidige politieke opgewondenheid over selectie-aan-de-poort.
Er zijn dus wat rimpelingen in de overigens 'kalme' overgangssituatie van VO haar HO. Het probleem met de liberalisering die de PvdA-fractie voorstaat is nu dat het huidige evenwicht verstoord raakt, en de overgang van VO naar HO net zo'n zootje wordt als het in Frankrijk, Engeland, en de VS is. Gelukkig blijkt Tichelaar gevoelig voor de waarschuwing dat procedures voor selectie-aan-de-poort kostbaar zijn, en middelen opslokken die vervolgens dus niet meer voor het primaire proces, voor de kwaliteit van het onderwijs, beschikbaar zijn.
In dit verband kwam Hofstee met de suggestie, als er dan toch geselecteerd moet worden, om dat op basis van eindexamencijfers te doen: die zijn toch al beschikbaar, en daar kunnen kandidaten hun motivatie ook goed in kwijt (door op school hard te werken). Dit voorstel lijkt eenvoudig te implementeren, omdat op de korte termijn niet is te verwachten dat er in belangrijke mate door instellingen gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid om aan de poort te selecteren. In het VO kan iedereen dan wennen aan het idee dat eindexamencijfers een sterkere surplus-betekenis krijgen, meer civiel effect dan tot nu toe (voor bijv. numerus-fixusstudies). Op langere termijn zijn er twee problemen mee: het wordt een heel circus om na het bekend worden van de eindexamencijfers iedereen te plaatsen (zie Engeland, waar dit systeem bestaat), en de eindexamencijfergeving komt onder druk te staan (vgl. de VS waar een fantastische inflatie van cijfers is te constateren).
Een probleem van andere orde bij selectie-aan-de-poort in plaats van de huidige selectie in het VO en zelf-selectie in de propedeuse, is het door Kolthoff ingebrachte punt: in het stelsel in zijn huidige vorm kunnen instellingen met elkaar concurreren op kwaliteit van hun onderwijsaanbod, door te zorgen dat hun onderwijs geschikt is voor de studenten die zich bij de poort melden. Bij het toestaan van selectie-aan-de-poort dreigt een omkering: uit de gegadigden worden degenen gekozen die het 'meest geschikt' zijn voor het onderwijs. Je kunt er op wachten dat teleurstellende studieprestaties dan worden toegeschreven aan falende studenten, niet aan falend onderwijs. Dat is dus niet de weg die je moet willen gaan.
Bij het verrommelen van de overgang van VO naar HO verdampen ook de mogelijkheden voor helder overheidsbeleid, nodig om kwaliteit en kosten van het geheel te beheersen. Dat diezelfde overheid al eerder heeft geblunderd (toestaan van het 5e studiejaar voor exacte opleidingen door Job Cohen; overhaaste invoering van de BaMa) is natuurlijk geen excuus om op die weg voort te gaan. Versnippering en vertroebeling van de overgang van VO naar HO maakt het voor de overheid minder eenvoudig conjunctuur-maatregelen op het systeem te zetten, zoals door Jo Ritzen nog als hoogleraar bepleit, zoals in tijden van conjuncturele neergang collegegelden verlagen en studiefinanciering verruimen. Niet dat de overheid altijd verstandig met die mogelijkheden omgaat, als minister heeft Ritzen het tegnovergestelde gedaan van wat hij als hoogleraar nog adviseerde.
Is dat overheidsbeleid nodig, dan, kan dat niet aan de markt worden overgelaten? Ja, dat kan, maar moet je dat willen? Bijna de helft van de jongeren begint aan een opleiding in het HO, en daarvan maakt bijna 90% ook een (mogelijk andere) HO-opleiding af. Het gaat hier dus om een enorm economisch belang, vanuit welke invalshoek je dat ook maar wilt bekijken. Houd dat dus overzichtelijk, laat het niet versplinteren.
Kortom, laten we de zegeningen van het bestaande regime van overgang van VO naar HO tellen, en niet onvoorzichtig daarin een ongewisse andere toekomst gaan kiezen.
Het volgen van hoger onderwijs en vooral van een opleiding die afwijkt van een standaardopleiding is een investering in jezelf. Het ligt voor de hand daar meer voor te betalen.
Martijn van Dam en Jacques Tichelaar: Subsidieer student in plaats van instelling. De Volkskrant 10 maart 2004 p. 13
Tichelaar poneert dat het CPB heeft uitgerekend dat het persoonlijk rendement op investeren in hoger onderwijs tussen 9 en 12% ligt. (Hij haalt dat waarschijnlijk uit CPB 2003, de Macro Economische Verkenning 2004 pdf 3.5 Mb, tenminste, daar haalt Webbink (2004) (zie ook Erik Canton, Dinand Webbink, Michèle Belot (2004) Private bijdragen voor hoger onderwijs; profiteren van het profijtbeginsel. CPB haal pdf), merk op hoe weinig neutraal deze titel is) het cijfer van 88% vandaan. Zoeken in het document levert evenwel geen resultaat. Het blijft mysterieus.) Dat lijkt me twijfelachtig, omdat deze rendementen in de zeventiger- en tachtiger jaren behoorlijk zijn gedaald. Sindsdien zijn rendementen zeker niet verbeterd. In Dronkers & Wilbrink (1993) is een kritische analyse van deze human capital benadering gegeven, en die analyse is vandaag nog steeds van belang om de pretenties van het profijtbeginsel te kunnen testen. Dat zal dus nog moeten gebeuren, een mooi thema voor een mogelijke WBS-conferentie in het najaar. (Ook van belang: Bas Jacobs (2001). Het betwistbare nut van hogere onderwijsuitgaven. Socialisme en Democratie, 58 #2, 20-26.)
Van belang is voor de inschatting van dat persoonlijk rendement om een goede becijfering te maken van wat een gemiddelde opleiding in het hbo resp. het wo de student kost, in termen van eigen bijdrage, gederfd inkomen [let op: in publicaties van het CPB is gederfd inkomen buiten beschouwing gelaten waar het gaat om de kosten van en investeringen in opleidingen], opgebouwde schuld. Eventueel gedifferentieerd naar verschillende typen opleiding, ook in relatie tot de fractie-wens om collegegelddifferentiatie toe te staan. Een klein probleempje is dan nog welk deel van de inkomsten na afstuderen is toe te schrijven aan de investering in de afgeronde opleiding, en hoe hoog die inkomsten zullen zijn (gemiddeld, een punt is natuurlijk dat er een enorme spreiding in inkomsten is). Dan zijn we er nog niet, want de voorgaande berekeningen zijn luchtfietserij wanneer afgezien wordt van de alternatieven die beschikbaar zijn: geen opleiding in het ho volgen, maar meteen de arbeidsmarkt op of zelf gaan ondernemen. Economen kunnen met deze analyse slecht uit de voeten, omdat ze niet begrijpen dat voor succes in de wereld persoonlijke capaciteiten van groot belang zijn: dezelfde capaciteiten die succes in trajecten via ho bepalen, bepalen ook succes in trajecten buiten het ho om. Wanneer de kandidaten dat zelf ook niet zouden begrijpen, zou dat nog niet zo'n probleem zijn. Maar jongeren begrijpen zelf waarschijnlijk heel goed dat ze het met de eigen capaciteiten moeten doen, en maken op basis daarvan hun keuze. En dan is het helemaal niet zo vanzelfsprekend dat de keuze meestal voor HO gemaakt wordt. Overigens past de hele redenering ook naadloos op keuzen die binnen het HO worden gemaakt.
Een paar kanttekeningen zijn van belang. Allereerst die van de inhoudelijke motivering van (studie)keuzen: het is maar een kleine groep die de studiekeuze vooral laat bepalen door financiële overwegingen, de anderen zijn niet zo toegankelijk voor financiële prikkels, en dat is maar goed ook.
In de huidige situatie is het evident dat scholieren niet meer kiezen voor exacte opleidingen, waar ze dat een tien- tot twintigtal jaren eerder nog wel zouden hebben gedaan, en dat dat heeft te maken met de studieschuld die wordt opgebouwd (geen tijd voor baantjes, langere studieduur, hoog afbreukrisico, arbeidsmarktonzekerheid, negatieve bruidsschat).
Politiek, vooral voor de sociaal-democratie, is van belang dat de omgang met financiële risico's verschilt naar sociale klasse. Jongere kamerleden zijn met deze gedachte kennelijk niet vertrouwd. De reden is plat en simpel: wanneer je ouders niet over behoorlijke financiële reserves beschikken, is het niet zo vanzelfsprekend dat je voor een onzekere onderneming als een universitaire studie wel even een behoorlijke studieschuld kunt opbouwen. Zeker niet in een politiek tijdsgewricht waarin de overheid zich bij herhaling onbetrouwbaar betoont (Kok, bij de WAO; Balkenende, bij pensioenen en zorgvoorzieningen), en een toezegging van een soepele terugbetalingsregeling dus geen moer voorstelt.
Ik ben dus benieuwd naar die berekening van het CPB, misschien kan iemand me die berekening leveren, anders ga ik zelf op zoek.
Ik hoorde overigens nog een claim van Tichelaar dat de overheid 88% van de opleidingskosten in het huidige stelsel voor zijn rekening zou nemen. Ook daar zou ik graag de berekening van zien, want voor mega-opleidingen als rechten geldt al bijna dat het onderwijsaanbod uit de collegegelden gefinancierd zou kunnen worden, terwijl vrijwel alle kosten van levensonderhoud ook al voor rekening van de student komen. Misschien heb ik hem verkeerd verstaan, en bedoelde hij dat 88% van de directe kosten (exclusief inkomensderving) door de student zelf wordt gedragen.
p. 103 in J. Odink: Het private rendement van studeren in beweging? In J. Hartog en J. M. M. Ritzen (red.) (1986). Economische aspecten van onderwijs. Vereniging van Onderwijs Research (ORD 1986). Lisse: Swets & Zeitlinger (101-110)
Kort is door Hofstee aangegeven dat deze selectie-aan-de-poort geen verbetering van studierendementen op zal leveren: als er al enig effect is, dan is dat nauwelijks waarneembaar; zelfs grote effecten blijken kortstondig omdat oude evenwichten zich herstellen.
Wie desondanks volhoudt dat het voor een bepaalde opleiding voordeel op kan leveren, kan van Hofstee het voordeel van de twijfel krijgen, maar dan treedt plan 2 van zijn argumentatie in werking: selecteren op intellect betekent dat dat intellect dus niet elders gaat studeren. Met andere woorden: het voordeel voor opleiding A gaat ten koste van opleidingen B t/m Z. Maatschappelijk gezien is ook dan het rendement dus nul, en het maatschappelijke is waar de politiek zich op heeft te richten.
Het denken binnen de PvdA is sinds het kabinet Den Uyl gedomineerd geweest door het sociologisch gedachtengoed van Van Kemenade en vele anderen. Daar zit inderdaad een bijna ideologische vooronderstelling in dat ongelijkheden tussen mensen ontstaan door de omgeving, en door ingrijpen in die omgeving ongedaan gemaakt zouden kunnen worden. In die zin bevooroordeeld onderzoek uit Groningen (Meijnen, Peschar) heeft een ongelooflijk stempel gedrukt op het Nederlandse onderwijsbeleid, waarvan de basisvorming van Kees Schuyt (WRR) en Wallage (OCW) een wel heel directe vertaling is geweest. Een totaal ander concept dan bijvoorbeeld de grondwettelijke gelijkheid voor de wet, maar ook iets geheel anders dan begrippen als solidariteit en sociale cohesie.
Mensen verschillen dus weer van elkaar, in talenten, ambities, belangstelling, en wat niet al. Voor psychologen als Hofstee is dat natuurlijk nooit een geheim geweest: zijn vak gaat over persoonlijke verschillen. Voor de samenleving is het een groot goed dat er verschillen zijn, maar tegelijk stelt het de opgave daar goed mee om te gaan: wat is de politieke agenda? Dwars door alle politieke stromingen heen staat de opvatting dat het onderwijs mensen de gelegenheid moet bieden zich te vormen, autonomie te verwerven, talenten te ontplooien. In deze zin is onderwijs een 'gelijkmaker,' omdat de bedoeling is dat dat onderwijs wordt aangeboden zonder acht te slaan op achtergronden van leerlingen. De praktijk is natuurlijk anders, omdat de leerlingen niet met evenveel 'sociaal kapitaal' dat onderwijs doorlopen, en er daarom niet evenveel profijt van zullen hebben ook al zouden hun talenten overigens gelijk zijn. Hier hebben (Franse) sociologen overigens wel belangrijk onderzoek gedaan.
Selectieve processen in het onderwijs zijn mensenwerk, er is ruimte om ze zo in te richten dat ze de voordelen van het meegebrachte 'sociaal kapitaal' versterken, neutraal zijn, of compenserend werken. Hofstee wijst erop dat de samenleving de keuze heeft tussen versterken van de posities van toch al bevoorrechte groepen (polariseren, uitsluiten) of het versterken van posities van overige groepen (samenbinden, insluiten), waarbij de positie van de sociaal-democratie duidelijk behoort te zijn, en vandaag niet anders dan gisteren. De geschiedenis van selectie en selectie-processen is een boeiende mix van emanciperende ontwikkelingen en strijd om behoud van uitverkoren posities. Het zorgelijke in het fractie-idee van selectie-aan-de-poort is dat het een vorm is van 'winner takes all', van het recht van de sterkste, een positie waarnaar juist de liberalen in de loop van de tijd waren afgezakt.
Selectie en selectie zijn twee. Het probleem is dat selectie per definitie gaat over groepen of actoren met belangentegenstellingen. Anders zou er geen selectie zijn, immers. Welnu, partijen met belangen laten niet altijd het achterste van hun tong zien, doen zich wel eens anders voor dan ze zijn, geven niet altijd inzicht in hun handelwijze, dekken zich in tegen weer andere machten. Een paar voorbeelden.
Wanneer in de VS voor WO II een aantal instellingen voor hoger onderwijs overgaan op het gebruik van tests, en daarmee op geformaliseerde selectie-aan-de-poort, doen ze dat niet om briljante studenten te selecteren, maar om joodse kandidaten uit te sluiten:
Karabel, Jerome (1984). Status-group struggle, organizational interests, and the limits of institutional autonomy: The transformation of Harvard, Yale, and Princeton, 1918-1940. Theory and Society, 13, 1-40. preview
Synnott, Marcia Graham (1979). The half-opened door: discrimination and admissions at Harvard, Yale, and Princeton, 1900-1970. Westport, Conn.: Greenwood Press.
Leo Coïni, Job van de Groep, Jelle Kamerbeek (2007). Selectie. Handboek voor schooldecanen. Opleidingen middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Houten: EPN.
Het zou aardig zijn enige geannoteerde literatuur op het thema selectie beschikbaar te hebben. Voor de Commissie Drenth (1998) is iets dergelijks al eens gedaan [bestand]. De literatuur komt op een afzonderlijke pagina. Als begin alvast deze titel:
Bakker, H. Th. (Red.) (1959). Mislukking en vertraging van de studie. Verslag van een onderzoek verricht aan de Technische Hogeschool te Delft 1953-1957. Delft: Technische Hogeschool. 106 pp. + 32 pp. brochure klein octavo.
p. 25: De betekenis van studiemislukking als probleem. Alle gegevens van dit hoofdstuk overwegende krijgt men de indruk, dat de schade door het staken van de studie in de eerste 4 jaar, aangebracht aan de belangen van de maatschappij, de T.H. en de jongelui zelf, eigenlijk nogal meevalt. Zeker de helft blijkt door het overstappen nar een andere faculteit of door het gaan volgen van een dagstudie op iets lager niveau de juiste bestemming wel te vinden. (...) De overigen, die geen volledige dagstudie meer gaan volgen, hebben van de tijd aan de T.H. voor het merendeel toch geen nadeel maar eerder voordeel in hun verdere loopbaan ondervonden. Hier ligt echter een probleem zowel voor de maatschappij als voor de betrokkenen zelf, want er blijken studenten te zijn, die wel de capaciteiten bezitten om de studie aan de T.H. met succes te volgen, maar die door omstandigheden van buiten gedwongen worden de studie te staken.)
Anderson, R. D. (1989). Education & opportunity in Victorian Scotland. Edinburgh: Edinburgh University Press.
Liqun Liu & William S. Nelson (2011). High scores but low skills. Economics of Education Review, 30, 507-516.
Wayne J. Camara en Ernest W. Kimmel (Eds) (2005). Choosing students. Higher education admissions tools for the 21st century. London: Lawrence Erlbaum Associates. isbn 0805847529.
29-3-2004: LsvB: Volkskrant-artikel over selectie is insinuerend
nog behandelen: http://www.tcrecord.org/Content.asp?ContentID=11784
UK's Office for Fair Access OFFA site
http://www.benwilbrink.nl/projecten/selectie.htm