4 \
Marjanne de Nijs: Kort vooraf. p. 3.
Marjanne heeft een nascholingscursus ‘wiskundige denkactiviteiten’ gevolgd. De wda’s gaan er kennelijk in als god’s woord in een ouderling. Ik mis een aankondiging om aan die wda’ in een komend nummer eens meer kritische aandacht te besteden.
Annelien Jonkman (mei 2015). Interview met Paul Drijvers. Euclides, 90 #6, 4-5.
( . . . )
Zijn doel is om wetenschappelijk gefundeerde kennis om te zetten naar iets waar de docent wat aan heeft.
Hier ligt dan wel een probleempje: zijn situationisme (zo noemen we de onderwijsvisie zoals in het citaat verwoord) kent geen wetenschappelijk fundament.
Alex van den Brandhof (2015). NL versus CH. Euclides, 90 #6, 7-8.
Alex geeft wiskunde op een Zwitsers gymnasium. Interessante hoe ze het in Zwitserland aanpakken!
Danny Beckers (2015). Euclides. Euclides, 90 #6, 10-12.
Een korte historie van het vakblad Euclides: het bestaat tenslotte 90 jaar.
Erik Korthof: ‘Ik zou het punt geven’. Verslag van het Examenforum. 4-9.
Ik moet er ooit eens stevig tijd voor uittrekken om de kwaliteit van de vraagstellingen in wiskunde-examens te analyseren. Neem Havo wiskunde A, de context ‘de huisarts’. Wat moet zo’n verhaal in een wiskunde-examen? Bovendien wordt de leerling hier herhaaldelijk door de tekst en de figuur op een verkeerd been gezet, door de presentatie van de ongelijke categorieën van ‘vrouwelijke huisartsen’ en ‘huisartsen’. Het is gewoon een strikvraag, dames en heren. De meeste kandidaten komen er wel uit, maar moeten wel degelijk tijd investeren in het signaleren en oplossen van dit probleem. Dit is een variant op het gebruiken van een ontkenning — niet, geen — in een examenvraag: die ontkenning moet worden benadrukt door hem vet of in hoofdletters te daf te drukken. Zo ook met de oneigenlijke tegenstelling tussen vrouwelijke huisartsen en huisartsen. Kijk eens naar het Nederlands van deze zin, waar toch echt staat dat de twee stijgingen onafhankelijk van elkaar zijn, terwijl toch de ene onderdeel is van de andere. De redacteur van een wetenschappelijk tijdschrift zou zoiets niet accepteren, zal ik maar zeggen. De p-waarde van deze vraag (zie pdf blz. 26) is .45, ik ben dus wel benieuwd naar een foutenanalyse bij deze vraag.
Floor van Lamoen: Het examen wiskunde C (pilot), 10-11
Ik moet hier aandacht aan schenken, omdat in het nieuwe programma logica en ‘vorm en ruimte’ zijn opgenomen. Om denkvermogen te testen?
Gerard Koolstra: Formules in wiskunde-examens, 13-15.
Ger Limpens, Melanie Steentjes, Jos Remijn, Ivo Claus, Sjoerd Crans & Ruud Stolwijk (2013). Examens wiskunde 2013, 1e tijdvak. pdf
Dit artikel kon niet meer in Euclides 89 #1 worden opgenomen, maar is op de website beschikbaar.
Bij het doorbladeren van dit nummer viel me weer eens op dat er veel wordt gepsychologiseerd, en dat de auteurs dat nogal vanzelfsprekend lijken te vinden. Voor mij ligt dat toch heel anders: ik struikel iedere keer weer over wat ik maar even aanduid als de ‘Euclides-psychologie’. Ik wil daar toch wel eens graag een samenhangend artikel over schrijven, en zou dat willen doen aan de hand van heel dit nummer 88-4. Ik begin op mijn website met een vingeroefening: een snelle inventarisatie, en dan een eerste impressie van de mij het meest in het oog springen problemen.
157 Marjanne de Nijs: Kort vooraf
De toets is de rekentoets-3F (of -2F), maar ook 3S (cie-Van de Craats) bevat twee delen met contextopgaven.
Het gaat mij hier even niet om het motiveren, hoewel dat bij uitstek psychologie is. Ik heb geen moeite met leraren die contexten gebruiken om de wiskunde te motiveren. Vanzelfsprekend is het niet, trouwens. In het eerste college analyse dat ik volgde weigerde de docent in te gaan op de vraag naar nut en noodzaak van deze wiskunde. Voor hem waren zijn wiskunde en de motivering ervan kennelijk werelden apart. Psychologisch gezien correct, trouwens: motivering van de wiskunde is meta-cognitief, zou je kunnen zeggen, terwijl wiskunde zelf cognitief is. Is dit een wonderlijke manier van spreken? Met ‘wiskunde is cognitief’ bedoel ik de wiskunde zoals mijn docent die kent en beheerst, of de kandidaat die zijn rekentoets gaat afleggen.
Het probleem in het citaat van Marjanne de Nijs zit hem in het voorbijgaan aan wat ik maar de psychologie van testen en toetsen zal noemen. Dat leraren contexten gebruiken om leerlingen te motiveren voor wiskunde, of de wiskunde te motiveren voor leerlingen, betekent niet dat een examen dan ook met contexten moet werken. Integendeel: als contexten in het wiskundeonderwijs hun motiverende werk hebben gedaan, moet de afsluitende toets juist zonder dergelijke contexten zijn. Motivernde contexten zijn als krukken bij het revalideren: revalidatie geslaagd, dan zonder krukken lopen. De contexten/krukken-kwestie is de vraag naar de validiteit van de rekentoets (Wilbrink, Hulshof, Pfaltzgraff, 2012 html).
Euclides, 84 # 7, . abstract
Anne van Streun (2009). Doorlopende leerlijnen rekenen en wiskunde deel 4: Wat werkt wel/niet en waarom dan? Euclides, 84 # 7, 242-9. abstract
Hier komen die idiote figuurtjes weer bovendrijven. Ik heb er geen geduld mee. Ha, de bron wordt genoemdL Richard Skemp, in Euclides 53(9), maar dat lijkt me geen rechtvaardiging voor het te onpas gebruiken van deze kringeltjes en dingeltjes. Anne belooft hier de didactiek en de psychologie achter die didactiek te behandelen. Zijn probleem: hij is een wiskunde-romanticus (oppervlakkige praat over wiskunde en werkelijkheid, in par. 4) en hij heeft wel veel psychologie tot zich genomen maar denkt niet psychologisch. Psychologie is een empirische wetenschap. Zonder de discipline van het empirisch onderzoek maar wat roepen over contexten (par. 5) is niet verantwoord. ‘Contexten als modellen voor functies’. Daar beantwoordt geen psychologie aan. Tot zijn romantische beeld hoort dat wiskunde en toepassen van wiskunde bij elkaar horen, ook in de didactiek van de wiskunde (par. 6). Daar volgt allerlei context-onzin uit. Onzin, omdat hier geen deugdelijke empirische ondersteuning is voor de claims van grotere doeltreffendheid. In par. 7 roept Anne de geest van Polya op, en gaat verder met zijn romantische betoog over wiskundig inzicht en authentieke contexten. Probeer eens om die begrippen scherp te krijgen aan de hand van de teksten van Van Streun! Als dat al dreigt te lukken, dan gaat het waarschijnlijk over cutting edge toegepast wiskundig onderzoek, niet over iets waar leerlingen in het VO contact mee kunnen maken. Zie verder ook mijn annotaties (werk in uitvoering) bij hoofdstuk 1 uit het Handboek didactiek van de wiskunde hier.
Euclides, 84 # 7, . abstract
Euclides, 84 # 7, . abstract
Euclides, 84 # 7, . abstract
Kees Buijs (2009). Werken aan rekenvaardigheid in het vmbo. Euclides, 84 # 8, 281-285.
Basiskennis is van belang, maar ja, we kunnen he die lerlingen niet aandoen om daar nog maar weer eens een keer de nadruk op te leggen. Dus wordt het het eindeloze gemier aan de hand van contextopgaven. Het mooie van dit artikel is dat Kees het uitvoerig documenteert (dat gemier, bedoel ik).
Bart Zevenhek & Nora Blom (2009). Een nieuwe wiskundemethode voor het gymnasium? Euclides, 84 # 8, 286-8.abstract
Een eigen methode voor de onderbouw.
Truus Dekker (2006). Centraal examen wiskunde vmbo-BB helemaal met de computer . . . het duurt nog even . . . Euclides, 82 #3, 86-88. pdf
Fred Goffree (2006). ’Bijles’ wiskunde havo 4B. over InstrumenteeL uItLeggen en begrIjpen. Euclides, 82 #3, 95-99 pdf
Hessel Pot (2005). Breuken, wat zijn dat eigenlijk voor dingen? Over rationale getallen, en hoe die te schrijven. Euclides, 81 nr 2, 51-5.
Hans Sterk & Jacob Perrenet (2005): Kunnen (wij op) onze kinderen rekenen? Euclides, 81 nr 2, 63-5.
O.a. rekenen in structuren; de rekenmachine.
Christian Bokhove, André Heck, Gerard Koolstra (2005): Intelligente feedback bij digitale toetsen en oefeningen Euclides, 81 nr 2, 70-74.
O.a. rekenen in structuren; de rekenmachine.
Bert Zwaneveld (2005): De spagaat van wiskunde op school Euclides, 81 nr 2, 76-7.
Het reken- en wiskundeonderwijs in Nederland typerende prietpraat. Lichtpuntje: wiskunde om te leren denken is een opvatting die volgens Zwaneveld nooit door onderzoek is gestaafd. Maar dat zou hem toch op het idee gebracht moeten hebben dat zoiets ook voor andere gangbare opvattingen zou kunnen gelden. Nou ja, vooruit met de geit.
Bert Zwaneveld: Kerndoelen en schoolautonomie. Euclides, 81 nr 3, 142-3.
Met weer de nodige tenenkrommende uitspraken. Ik citeer er een:
p. 143
Bewijzen en redeneren. Themanummer. pdf
Een mooie titel. Wiskunde is wiskunde. In de wiskunde is het het geval dat denken de vorm heeft van bewijzen. Natuurlijk wordt er ook in de wiskunde heel wat aangerotzooid voordat een bewijs netjes op papier staat, maar ook in dat creatieve proces, als we het zo willen noemen, zit een strikte orde. Misschien hebben wiskundigen het idee dat er zoiets als vrije creativiteit bestaat (maar ik vermoed dat Polya niet tot die verzameling behoort), maar psychologen die hier vakmatig over nadenken moeten kunnen uitleggen dat er sprake is van strikte orde. In ieder geval Stellan Ohlsson (2011) kan dat uitleggen, ondersteund door cognitief-psychologisch onderzoek van minstens een halve eeuw (o.a. A. D. de Groot, Herbert Simon, Alan Newell). Wie het hoofdstuk Probleemoplossen in mijn (1983) Toetsvragen ontwerpen leest, ziet dat ik daar het probleemoplossen behandel als iets dat strikt geordend moet zijn, als alles goed is tenminste. Oké, een prachtig thema dus. Wat heeft deze aflevering in het bijzonder te bieden?
Anne van Streun vervangt de wiskunde door psychologie. Als dat mooie en juiste psychologie is, is dat misschien nog niet zo’n gekke geachte. Maar dat is het dus niet. Zie verder Handboek wiskundedidactiek: Van Streun
(..)
Helder redeneren vereist dat de leerling zich er voortdurend rekenschap van geeft dat de dingen die hij zegt of opschrijft een betekenis hebben en zich lenen voor begrip en niet slechts voor toepassing van een aangeleerd recept.
blz. 159
De psychologische misvatting hier is dat de verstandige mens voortdurend begrijpend met de wereld omgaat en zich nooit zal verlaten op enig automatisme. Dit is natuurlijk nonsens. Ook Kleijne en al zijn romantische collega’s zullen zich, zoals goede wiskundigen betaamt, moeten realiseren dat er een grens is aan wat de mens ‘begrijpend’ aankan, en dat hij dus vooral denkt en handelt op basis van wat eerder al eens is begrepen en nu als kennis beschikbaar is.
blz. 164
Werkgroep 3TU (2006). Aansluiting vwo en technische universiteiten. Euclides, 81 nr 5, 242-247
tweet
Een mooie illustratie van effect van beschikbaar stellen van een extern geheugen (grafische rekenmachine, formulekaart) op de parate kennis van leerlingen/studenten: smelt als sneeuw voor de zon weg.
p. 243
Lauran van Oers (2006). Proefwerk nabespreken. Euclides, 81 nr 5, 254-5
Harrie Broekman (2006). ‘Vertalen’ in de wiskundeles. Aandacht besteden aan de vertaling van alledaagse taal. Euclides, 81 nr 5, 263-5.
Broekman is behoorlijk in de war over taal, welke dan ook. Zijn filosofie lijkt te zijn dat leerlingen het beroerde taalgebruik in tekstboeken en toetsen maar moeten leren hanteren. Aardig voorbeeldje: in een opgave is aprake van ‘de hoeveelheid gebruikte insecticide x per oogst’. Vraag van leerling: ‘Ja, ze zeggen het allemaal zo ingewikkeld. Opbrengst in kg, maar wat is x?’
In plaats van te concluderen dat tekstboekschrijvers en toetsenbakkers strafunten verdienen, dat de taligheid uit de wiskundeles moet, is dit de afsluitende alinea:
p. 265
Henk Broer (2006). Wiskunde als kritische succesfactor? Euclides, 81 nr 6, 282-285.
Broer is hoogleraar wiskunde, en lid van de cTWO.
p. 282
Metha Kamminga (2006). Digitaal toetsen met Maple T.A. Open vragen bij wiskunde zijn nu ok digitaal te toetsen. Euclides, 81 nr 6, 286-290.
Corine van den Boer en Dolly van Eerde (2006). De (verborgen) wiskundeproblematiek van taalzwakke leerlingen. Euclides, 81 nr 6, 292-296.
Het is al snel duidelijk uit welke hoek de wind waait. Pappen, nathouden, en cursusgeld verdienen. Nathouden: ‘Kenmerkend voor taalgericht vaknderwijs is dat het onderwijs contextrijk is.’ Dat is zoiets als brand bestrijden met olie spuiten. Afijn, de strijd is dus nog niet gestreden.
p. 292
Henk Pfaltzgraff (2006). De Wet van Benford. Tegen de verwachting in beginnen getallen vaker met een 1 dan met een 9. Hoe zit dat? Euclides, 81 nr 6, 301-303.
Interessant stuk. Mogelijk legt Henk Pfaltzgraff hier ook mee uit hoe het komt dat bij rekensommen met hogere cijfers (6, 7, 8, 9) vaker fouten worden gemaakt: (tenminste deels) omdat met deze getallen relatief minder is geoefend. Zie bijvoorbeeld Lebiere 1998, p. 4
Bert Zwaneveld (2006). Over getallen, rekenen en structuren. Euclides, 81 nr 6, 309-311.
Rekenen in praktische situaties. Heeft Zwaneveld in dit artikel de belangrijkste misvattingen op een rijtje (structuur!) gezet?
p. 309
Henk van der Kooij (2006). De wiskunde-examenprogramma’s havo en vwo vanaf 2007. Euclides, 81 nr 7, 322-326.
p. 323
p. 325-6
Rekenen rekenonderwijs. Themanummer. pdf
kopjes: Kleuterwiskunde - Leren van en met elkaar - Opdrachten die aan het denken zetten - De handigste manier - De rekenmachine - Wat mag je van brugklasleerlingen verwachten?
“Menig wiskundeleraar in de brugklas heeft inmiddels ontdekt dat de gemiddelde leerling niet eens meer het regeltje kent van ‘delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde’. Regeltjes aanleren of een vaste oplossingsmanier inslijpen door middel van lange rijen kale sommen, dat gebeurt niet meer op de basisschool.”
“Ook in de overige groepen van de basisschool is het reken-wiskundeonderwijs gebaseerd op de principes van het zogeheten constructivisme. Dat betekent dat kinderen onder leiding van de leerkracht hun eigen reken-wiskundige kennis construeren. ( .. )
Kinderen gaan met elkaar in gesprek, luisteren naar elkaars ideeën en komen zo vanzelf weer op nieuwe ideeën.”
[opgave: 6 × 249. Verschillende mogelijke uitwerkingen, 6 × 250 - 6 × 1 is de handigste.] “Misschien kunnen de kinderen zelf nog een paar vergelijkbare sommetjes verzinnen om deze handige aanpak nog eens extra te oefenen, dan worden ze zich meteen goed bewust voor welke sommen deze strategie geschikt. Er woden dus op de basisschool wel degelijk strategieën ingeoefend, maar daanaast krijgen kinderen de ruimte om zelf een eigen aanpak te kiezen. Op deze wijze worden ze flexibele rekenaars, die thuis zijn in de getallenwereld, allerlei rekenstrategieën kennen en zich bij elke som opnieuw afvragen: ‘Wat is in dit geval de handigste aanpak?’”
“Wat kun je nou doen, als wiskundeleraar, als het sommetje 7½ : ¾ nog steeds grote problemen oplevert in de brugklas? Dan jeuken je handen toch om even snel het regeltje te leren: ‘delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde’? Even trainen met een paar voorbeeldsommen en dan gauw verder. Tja, ik kan me voorstellen dat de verleiding groot is, maar misschie kunt u het toch eens op een andere manier proberen. Zet het vraagstuk in een context: Iemand heeft zelf 7½ liter wijn gemaakt en nu wil hij flessen gaan vullen. In elke fles gaat ¾ liter. Hoeveel flessen kan hij vullen?
Daar zal geen leerling voor terugschrikken. U moet dan echter zelf niet terugschrikken oor de verschillende oplossingsmanieren op verschillende niveaus, die de kinderen zullen aandragen.”
“Het rekenboek besteedt voorts aandacht aan het leren denken van de leerling.”
“Rekenen/wiskunde op realistische wijze gegeven is essentieel om de belangstelling voor bèta en techniek te laten goeien.”
“We zien duidelijk dat maatschappij en school vroeger gescheiden functioneerden: terwijl rekeninstrumenten overal in de maatschappij in een vroeg stadium van ontwikkeling werden geaccepteerd, deed het onderwijs er meer dan 100 jaar over om te erkennen dat door mensen uitgevoerde algoritmen net zo goed — en meestal zlelfs beter — door rekeninstrumenten kunnen worden uitgevoerd. De laatste jaren echter zet de trend door, dat onderwijs in rekenen en wiskunde steeds meer wordt ondersteund door tijdbesparende en visualiserende rekeninstrumenten zoals de grafische rekenmachine en gespecialiseerde computersoftware.” [conclusie, p. 177]
“Leerlingen die matig scoren op rekenen/wiskunde, blijken geen problemen te hebben met intuïtieve tegenstellingen in het rekenen met kommagetallen. We vermoeden dat dat te maken heeft met het leren rekenen met maatgetallen. Die maken het voor de leerlingen eenvoudig om te begrijpen wat er gebeurt als er gerekend wordt met kommagetallen. We pleiten er dan ook voor om in het vervolgonderwijs vooral vast te houden aan het rekenen met maatgetallen en niet met breuken, omdat die maatgetallen goed aansluiten bij de kennis van de leerlingen.”
Examennummer #1
Harm Jan Smid (2004). Aansluiting vwo-wo: drama of hype? Euclides, 80, #6, 90-3.
Harrie Broekman (2005). Helpen met leren helpt! Een hommage aan Pierre van Hiele. Euclides, 80, #6, 266-70.
Pauline Vos (2005). PISA en TIMSS. Hoe staat het Nederlandse wiskundeonderwijs er internationaal gezien voor? Euclides, 80, #6, 316-20.
Roel van Asselt (2005). En hoe nu verder .. Versterking van de wiskunde van binnenuit. Euclides, 80, #6, 328-9
p. 329
Onderzoeksvaardigheden en geïntegreerd onderwijs. Themanummer. pdf
Een eeuw Bottema 1901-1992 Een eeuw meetkunde! Themanummer. pdf
Bert Zwaneveld (1993). Wiskunde B op het vwo - verslag van een symposium. Euclides, 69, 10-12. pdf
(1993). Overzicht brugklasboeken voor de basisvorming. Euclides, 69, 67-77. pdf
Moderne Wiskunde - Getal en Ruimte - Netwerk - Wiskunde Lijn - AanZet.
Henk Mulder (1993). De toren van Snelson - een minimum in de kunst. Euclides, 69, 98-102. pdf
G. Bakker & F. J. Mahieu (1993). De wiskunde-examens vbo/mavo van 1993, eerste tijdvak. Euclides, 69, 103-110. pdf
Bram van der Wal (1993). Basisvorming getoetst. Euclides, 69, 117-120. Harm Boertien (1993). Reactie 'Basisvorming getoetst' 120-121. Bram van der Wal (1993). Een reactie op een reactie. 122s. pdf
E. M. Koerts (1994). Moraal in het wiskundelokaal? Euclides, 69, 137-142. pdf
Anne van Streun (1994). De wiskunde in de nieuwe vwo-profielen. Euclides, 69, 231-237. pdf
Zie vooral de Conclusies.
B. L. J. Braaksma & A. van Streun (1994). Wiskundigen aan het werk. Euclides, 69, 279-281. pdf
Behoorlijk naïef, zie bijvoorbeeld de paragraaf: Een terugblik op het universitair onderwijs.
Sectie Wiskunde Stedelijk Gymnasium Leiden (1992). Brief aan de voorzitter. [W12-16] Euclides, 68, 45-47. pdf
Jan Muthert (1992) Cijferen of ontcijferen, Wiskunde A of tekstverklaring? (vervolg). Euclides, 68, 51-53. pdf
Bram Lagerwerf (1992) Het gebruik van contexten. Euclides, 68, 56-59. pdf
Wat een onzin.
H. J. Smid (1992). W12-16 en de Bovenbouw Euclides, 68, 98-100. pdf
Bert Zwaneveld (1992). Freudenthals laatste boek. Euclides, 68, 236-239. pdf
Victor Schmidt (1993). Rekenen anno 2002. Euclides, 68, 250-253. pdf
Truus Dekker (1991). Eindexamens vwo en havo, eerste tijdvak 1991. Euclides, 67, 15-17. pdf
H. N. Schuring, C. Lagerwaard & J. W. Maassen (1991). Eindexamens vwo en havo, eerste tijdvak 1991. Euclides, 67, 34-39. pdf
Francis Meester & Joop van Dormolen (1991). Het nieuwe leerplan 12-16 (3). Euclides, 67, 50-52. pdf
H. J. Smid (1991). Onderwijs en resultaat. Euclides, 67, 85-88. pdf
E. J. J. Kremers & H. Boertien (1991). 'Onderwijs en resultaat' vanuit het Cito gezien. Euclides, 67, 88-92. [met dupliek van Harm Jan Smid] pdf
J. A. C. Kolk (1992). Het vwo-programma wiskunde B: een oproep tot verandering. Euclides, 67, 136-141. pdf
Ed de Moor (1992). Analyse, synthese en elegance. Euclides, 67, 147-151. pdf
Joost Meijer, Jacob Perrenet & Wim Groen (1992). Leerboekeffecten: verkeerd weergegeven feiten en onjuiste interpretaties van Anne van Streun. [Met repliek van Van Streun: p. 155] Euclides, 67, 152-155. pdf
Piet Verstappen (1992). Ter verheldering. pdf
De realist introduceert 'delen' als herhaald aftrekken, want daar komt een visuele voorstelling op neer. 7 : 2 is geen probleem, haal twee dingen tesa- men telkens van zeven dingen weg. Wat te doen echter met 2: 7? Zeven dingen telkens tesamen van twee dingen afhalen is de methode. Hoe is 7 herhaald aftrekbaar van 2? Door met tekorten te werken, zal de leerling denken als hij daarop getraind is en dan is hij volstrekt verdwaald in het donkere bos der werkelijkheid.
blz. 189
Agneta Aukema & Huub Jansen (1992). Twee ontwikkelaars [van W12-16] geven weerwoord. Euclides, 67, 194-199. pdf
Een aantal stevige ‘realistische’ uitspraken van Marja Meeder en George Schoemaker. Lees de hubris van deze ontwikkelaars, het kleineren van andersdenkenden.
In realistisch wiskundeonderwijs gaat het niet alleen om het toewerken naar een diploma, maar ook om het leren van wiskunde waar zowel goede als zwakke leerlingen voor de rest van hun leven wat aan hebben. Realistisch wiskundeonderwijs heeft aanrakingspunten met de wereld buiten de school en niet alleen met door wiskundigen of schoolboekenauteurs bedachte leerstof. Nuttige wiskunde staat soms haaks op wat nu nog in de examens wordt gevraagd. Wij vinden dat in het bestaande wiskundeonderwijs te veel getraind moet worden op het kunnen maken van standaardexamenopgaven. In de komende jaren moeten er examens ontwikkeld worden waarin zowel wiskunde die je nodig hebt voor het vervolgonderwijs als wiskunde die je kunt gebruiken in het dagelijkse leven beide gevraagd worden.
( .. )
‘Context-wiskunde is helemaal geen wiskunde!’, zeggen sommige leraren.
( .. ) Langzamerhand is iedereen er van overtuigd dat het nodig is om nieuwe begrippen, inzichten en vaardigheden vanuit concrete en voorstelbare situaties, contexten dus, te ontwikkelen.
Nieuw is het inzicht dat het toetsen van het geleerde zowel dient te gebeuren door het aanbieden van 'kale' opgaven als ook door het aanbieden van nieuwe situaties waarin de leerlingen de kennis die zij hebben opgedaan in andere situaties moeten gebruiken. In de experimenteerscholen hebben we gezien dat de leerlingen daar ook toe in staat zijn.
( .. )
Zakrekenmachine en computer
Voor het rekenen, maar ook voor de algebra hebben we materiaal ontwikkeld waarbij de rekenmachine gebruikt kan worden. Wij vinden dat de zakrekenmachine ook op het examen gebruikt mag worden en dat je al vanaf de eerste klas de leerlingen daarmee moet leren werken. Daaraan zal in het onderwijs aandacht besteed moeten worden. Er zijn echter leraren die met overtuiging beweren dat hun leerlingen eerst goed moeten leren rekenen voordat ze aan de zakrekenmachine toe zijn. Dat is hun goed recht, maar wij zijn het daar niet mee eens.
( .. )
Wij leggen minder nadruk op die rekenvaardigheden waarbij het resultaat met de zakrekenmachine of de computer sneller en beter kan worden bereikt (..).
N. H. M. Alink, M. Bos, H. G. B. Broekman, J. G. M. Donkers, W. E. Groen, L. T. J. M. van Schalkwijk, H. J. Smid, A. van Streun & A. Verweij (4 februari 1992). Open brief aan de voorzitter van de Commissie Ontwikkeling Wiskundeonderwijs Prof. dr. J. de Lange. Euclides, 67, 206-208. pdf
G. Bakker (1992). De wiskunde-examens lbo/mavo van 1991, eerste tijdvak. Euclides, 67, 218-224. pdf
Jan de Lange (1992). Nieuwe curricula 12-16: de basis gevormd. Euclides, 67, 259-262. pdf
Harm Jan Smid (1992). Overvloed en onbehagen. Euclides, 67, 284-288. pdf
Bij het voorgestelde meetkundeprogramma W12-16. De moeite waard om hier een paar citaten op een rij te zetten.
Ik denk dat het programma voor de wat betere leerling gewoon te weinig te bieden heeft.
Door de realistische inkleding van de stof begeef je je als docent voortdurend op het terrein van andere vakken. Freudenthal heeft wel eens gezegd dat er op een gegeven moment geen apart vak wiskunde in het onderwijs meer zou bestaan, maar dat dat in andere vakken zou zijn geïncorporeerd. Dat leek me sterk, maar nu lijkt het erop dat hij op een omgekeerde manier gelijk krijgt: wiskunde blijft wel als apart vak bestaan, maar is soms nauwelijks als zodanig te herkennen.
Het lijkt mij verder dat de gekozen opzet gemakkelijk leidt tot een vorm van onderwijs dat vooral bestaat uit grote aantallen losstaande problemen en probleempjes. Een samenhangend geheel aan kennis en vaardigheden, waarop later voortgebouwd kan worden, ontstaat op die manier niet.
Er wordt in de leerstofbeschrijving ook wel over redeneren gesproken. Dat is echter geen oplossing van het probleem. Redeneren wordt, hoop ik, in alle vakken gedaan, evenals argumenteren. Het leren begrijpen en hanteren van wiskundige bewijsvoering is echter meer, en kan slechts door expliciet onderwijs verworven worden. Dat kost moeite en tijd, en voor sommige leerlingen is dit wellicht te hoog gegrepen. Dat kan echter geen reden zijn om alle leerlingen dan maar met een onjuist beeld van wiskunde op te zadelen.
Tot slot: naar mijn inzicht leidt de geschetste opzet niet tot het doel, leerlingen die daartoe in staat zijn probleemoplossend met wiskunde om te laten gaan. Qnderzoek in het kader van de cognitieve psychologie naar zogenaamd expert-gedrag wijst steeds weer uit dat probleemoplossend vermogen voor een belangrijk deel berust op kennis van een uitgebreid arsenaal aan regels, methoden, voorbeelden, strategieën etc. Uiteraard is daarbij de organisatie, beschikbaarheid en wendbaarheid van die kennis van groot belang. Zonder die kennis kan het echter niet: sterker nog, deze is een noodzakelijk startpunt voor verdergaande activiteiten. Ik vrees dat het voorgestelde programma in dit opzicht te kort schiet.
M. C. van Hoorn (1990). Heuristiek en algoritmiek. Euclides, 66, 51-54. pdf
Over proefschrift, heuristiek, en Anne van Streun.
Anne van Streun (1990). Leerboeken: feiten en interpretaties. Euclides, 66, 55-60. pdf
Harm Jan Smid (1990). Twee stenen in de vijver Euclides, 66, 71-73. pdf
Discussie na een artikel van Anne van Streun (kritisch over aansluiting mavo-havo in relatie tot havo-A en havo-B wiskunde). Smid geeft commentaar op commentaren van Kindt en Meeder/Schoemaker.
A. Arnoldussen-Van der Lugt & O. A. van Herwaarden (1990). Wiskunde in de landbouwwetenschappen Euclides, 66, 105-110. pdf
Wulfert P. van den Brink (1990). Probleem oplossen en het wiskunde-onderwijs Euclides, 66, 114-125. pdf
Teleurstellend: Wulfert van den Brink maakt hier een potje van zijn psychologie. Waarom schrijft hij dit artikel eigenlijk? Een aantal uitspraken op een rijtje, rijp en groen (zin en onzin) door elkaar. De tenenkrommende concluderende paragraaf zou er in zijn geheel bij moeten, eigenlijk, maar ja: haal het artikel op, en lees het daar. Zie dan meteen de interessante literatuurlijst. Het probleem is dat Van den Brink nogal eens in algemeenheden spreekt, zoals ‘leren denken’ en ‘probleemoplossen’ waar geen psychologische werkelijkheden aan corresponderen, en dat afwisselt met terzake doende analyses en inzichten die aan specifieke wiskunde zijn gekoppeld. Ik kan niet uit de voeten met uitspraken als ‘doel van onderwijs is leren denken’ — juist de suggestie die ervan uitgaat dat iedereen toch wel weet wat ermee is bedoeld, is misleidend. Ik weet niet wat ermee is bedoeld, ik heb nog nooit zulk onderwijs gezien, maar ik weet wel dat er veel ideologen zijn die dat ‘leren denken’ voorp stellen en in een adem door beweren dat inhouden (kennis) eigenlijk niet zo belangrijk zijn. Dat laatste zegt Van den Brink zeker niet. Het artikel is dan toch een uitdaging, zou je denken.
Het is natuurlijk de vraag ofj e kunt leren denken in algemene zin.
Het wiskunde-onderwijs lijkt zeer geschikt om een bijdrage te leveren aan het leren denken.
Het wiskundig denken is vooral gebaseerd op het oplossen van problemen die een onafhankelijke, originele en creatieve aanpak vereisen en in veel mindere mate op het routinematig oplossen van standaardproblemen.
Wie problemen oplost in de wiskunde moet wiskundige kennis kunnen toepassen in nieuwe probleem-situaties waarvoor geen standaardoplossingen voorhanden zijn.
Daarvoor is een uitgebreide kennisbasis van declaratieve en procedurele kennis noodzakelijk. (..) en je moet beschikken over een groot aantal algoritmen waarmee standaardproblemen opgelost kunnen worden.
Een eerste vereiste om problemen op te kunnen lossen is kunnen denken. Maar daarnaast is ook inspiratie nodig. Invallen, plotselinge gedachten waarvan je niet precies weet waar ze vandaan ko- men, zijn bij veel problemen onmisbaar. De kennisbasis waarop die invallen gebaseerd zijn, zit in je hoofd. Het moet dus mogelijk zijn om die invallen voor te bereiden en uit te lokken. Het op de juiste wijze combineren van de kennis geeft de inval.
Het is natuurlijk de vraag of het expliciet onderwijzen van heuristieken betere probleemoplossers van de leerlingen maakt. Schoenfeld heeft in een aantal experimenten de effectiviteit van heuristisch wiskunde-onderwijs onderzocht. Hieruit blijkt dat heuristisch wiskunde-onderwijs effectief is mits de heuristieken zeer expliciet gemaakt worden engrondig bediscussieerd worden. Herhaling van de heuristieken is noodzakelijk en de leerlingen moe- ten aangespoord worden om ze te gebruiken.
Eerst zullen enkele klassieke fouten uit de school-wiskunde besproken worden: hoe ze ontstaan door mechanische training in deductief den- ken en hoe ze voorkomen kunnen worden met een meer heuristische aanpak. [par 3. Foutenanalyse]
Ook hier geldt weer: leer geen mechanische proce- durele regels aan maar los de opgaven begripsmatig op.
F. H. Simons (1991). Aansluitingproblematiek vwo - wo. Euclides, 66, 204-206. pdf
Joop van Dormolen en Francis Meester (1991). Een nieuw leerplan 12-16. Euclides, 66, 211-214. pdf
Over de ontwikkeling naar realistisch wiskundeonderwijs. De auteurs geloven in de wet van de schapenkudde: als een schaap over de dam is, en er meer volgen, moet het wel goed zijn:
Gert Bakker (1991). De wiskunde-examens lbo/mavo van 1990, eerste tijdvak. Euclides, 66, 215-221. pdf
Jeanette Lubbers & Jan Muthert (1991). Cijferen of ontcijferen. Wiskunde A of tekstverklaring? Euclides, 66, 275-284. pdf
Huub Jansen (1991). Wiskunde 12-16 nader bekeken. Euclides, 66, 258-263. pdf
Soms worden hierbij ook de problemen voor de docenten en auteurs van leerboeken gesignaleerd: het ontwerpen en maken van goede contextrjke opgaven is moeilijk en tijdrovend; in hoeverre contextrjk wiskundeonderwijs problemen zal gaan opleveren, valt nu nog niet te overzien, maar het vereist wel een andere houding van de docent.
Hier komt dus naar voren dat het werken met en vanuit contexten niet vanzelf leidt tot beter wiskundeonderwijs. Door één van de werkgroepen wordt hier aan toegevoegd: 'niet alleen intuïtieve en kwalitatieve wiskunde, maar óók deductieve en kwantitatieve wiskunde.'
(1989). Examen havo 1989 Wiskunde A. Euclides, 65, #1, 4-7. pdf
S. A. Bakker & H. Boertien (1989). Fair toetsen volgens het Cito. Euclides, 65, #3, 71-76. pdf
Sieb Kemme (1989). Wiskunde A doelgericht getoetst? Euclides, 65, #3, 71-76. pdf
G.R.Veldkamp (1990). De wiskundeakten. Euclides, 65, 100-107. pdf
H. W. van Tilburg (1990). En de boer, hij ploegde voort. Euclides, 65, 108-111. pdf
Zelfontdekking: onverantwoord grote tijdvreter.
H.N. Schuring, C. Lagerwaard, W. Kleijne & J.W. Maassen (1990). Eindexamens vwo en havo eerste tijdvak 1989. Euclides, 65, 114-118. pdf
(1990). Regionale besprekingen wiskunde vwo en havo 1989 Euclides, 65, 118-119. pdf
G. Bakker & J. G. Nijenhuis (1990). De wiskunde-examens lbo/mavo in 1990. Euclides, 65, 163. pdf
Toestemming om het aantal meerkeuzevragen te verminderen tot de helft van de te behalen punten.
Jacob Perrenet & Wim Groen (1990). Transfertest afgerond. Euclides, 65, 174-180. pdf
Anne van Streun (1990). Wishful thinking en nieuwe leerplannen. Euclides, 65, 186-189. pdf
G. Bakker & J. G. Nijenhuis (1990). De wiskunde-examens lbo/mavo van 1989 I Euclides, 65, 190-195. pdf
Percentages onvoldoendes is wel opvallend.
Hans ter Heege (1990). Op het grensvlak van basisschool en brugklas. Euclides, 65, 278-282. pdf
De zakrekenmachine.
Henk Sissing (1988). Reken- en wiskundeonderwijs in het I.B.O. [Individueel Beroeps Onderwijs] Euclides, 64, #2, 39-47. pdf
Informatief artikel. Literatuurlijst geeft onderzoeken en andere belangrijke publicaties uit voorgaande jaren.
Joop van Dormolen (1988). Milan Kundera en de Werkgriep Zestien Min - Zestien Plus. (Serie: Auteurs in beeld)Euclides, 64, #2, 50-56. pdf
Leon van den Broek (1988). De Wageningse Methode [Auteurs in beeld]. Euclides, 64, #4, 114-120. pdf
Jan van de Craats (1988). Een standbeeld voor Leibniz. Euclides, 64, #4, 100-108. pdf
Henk van Tijum & Anne van Streun (1989). Schrijven aan WISKUNDE LIJN [Auteurs in beeld]. Euclides, 64, #5, 145-152. pdf
G. Bakker (1989). De schriftelijke eindexamens wiskunde lbo/mavo eerste tijdvak 1988 Euclides, 64, #6, 160-163. pdf
Mogen we van Gert Bakker, medewerker Cito, kritische geluiden verwachten? Het is zeker de moeite waard deze bespreking te lezen. Ook al omdat we hier een examen hebben dat voor het merendeel uit meerkeuzevragen bestaat. Hoe gek kunnen we het maken? Schijnt een maatregel van Ginjaar-Maas te zijn. Direct hierna:
NN (1989). Examenbesprekingen wiskunde C- en D-programma voor lbo en mavo. Euclides, 64, #6, 164-166. pdf
M. C. van Hoorn (1989). Over de mavo/lbo-examens van 1988. Euclides, 64, #6, 167-176. pdf
NN (1989). Sigma [Auteurs in beeld]. Euclides, 64, #6, 178-185. pdf
Zie op blz. 183 een serie uitgesproken observaties en opvattingen (van Brouwer en Van der Maaten)
Bas van Cranenburgh (1989). Wiskunde voor het middelbaar beroepsonderwijs [Auteurs in beeld] Euclides, 64, #7, 206-209. pdf
S. P. van 't Riet (1989). Wiskundeonderwijs nu [boekbeschouwing; Bram Lagerwerf] Euclides, 64, #7, 210-215. pdf
Sieb Kemme (1989). Boekbeschouwing [proefschrift Jan de Lange] Euclides, 64, #8, 230-234. pdf
Par 4: Hoe kunnen we geschikte toetsen bij het wiskunde-A-programma ontwerpen? (het toetsen van wiskunde-A)
Jan Postema (1989). Pluspunt [Auteurs in beeld] Euclides, 64, #8, 238-243. pdf
Pluspunt is een nieuwe rekenmethode voor het IBO.
Leen Bozuwa (1987). Kan men nog rekenen op de Pabo? Euclides, 63, #2, 39-42. pdf
Jacob Perrenet & Wim Groen (1987). Transfertest halfweg. Euclides, 63, #2, 43-50. pdf
G. Bakker (1988). De Centraal Schriftelijke Examens wiskunde lbo/mavo eerste tijdvak 1987. Euclides, 63, #5, 121-122. pdf
Bestaande uit telkens 30 meerkeuzevragen (2 punten elk) en 3 open vragen (10 punten elk). Hoe verzin je het. Maar er kwam dan ook verzet tegen.
Bestuur NVvW (1988). Enquêtes examens wiskunde mavo/lbo 1987. Euclides, 63, #5, 123-131. pdf
Bram van der Wal (1988). Het examen wiskunde lbo/mavo 1987. Euclides, 63, #5, 132-136. pdf
J. ter Pelle (1988). Jet laatste nieuws [Commissie Ontwikkeling Wiskundeonderwijs COW]. . Euclides, 63, #7, 199-204. pdf
“In de volgende beschouwing schetst de COW haar inhoudelijke standpunt t.a.v.eindtermen.” Vervolgens is het schrikken! Context-dogmatiek. Vooral paragraaf 4 Globale bakens als toetscriteria van ontwikkelwerk is om gek van te worden. Afijn, leest u het zelf.
Leren van en leren met Joop van Dormolen, in gesprek met Fred Goffree. Euclides, 63, #9, 252-265. pdf
Vertelt (p. 259) over de actie WISKOBAH van zijn collega Dick van den Haak
Diverse mensen wilden hem met tegen-artikelen te lijf, maar in de didactiek-commissie besloten we tot een positievere actie. Hij had immers gelijk, dat je leerlingen de gelegenheid moet geven goede algoritmische vaardigheden te verwerven. Maar wat zijn goede vaardigheden? Die vraag was de aanleiding om te zoeken naar operationele criteria en zo is ‘Vaardigheden, 1001 oorzaken waarom leerlingen geen (goede) routine hebben’ (IOWO 1975) ontstaan.
Bestuur NVvW (8 juni 1988). Brief aan de Staatssecretaris. Euclides, 63, #9, 274. pdf
Fundamentele bezwaren tegen het gebruik van meerkeuzetoetsen voor het vak wiskunde bij de eindexamens voor lbo en mavo op C- en D-niveau. Ik vind het overigens inhoudelijk niet sterk beargumenteerd.
H. N. Schuring (1986). Toetsperikelen. Euclides, 62, #3, 79-84 pdf
Nou nou, wel erg stellig allemaal! Over de voordelen van meerkeuzetoetsen.
Anne van Streun (1987). Nieuwe didactische wiskundelijnen. Euclides, 62, #4, 105-111. pdf
Anne van Streun (1987). A BAS EUCLIDE! Weg met de verzamelingen .. . Euclides, 62, #6, 161-165. pdf
Nanda Querelle (1987). Multiple choice. Euclides, 62, #6, 167-170. pdf
Hans ter Heege (1987). Over de grens. [wiskundige aardrijkskunde] Euclides, 62, #6, 171-174. pdf
Harrie Broekman (1987). Structuur aanbrengen door leerlingen. Euclides, 62, #6, 179-185. pdf
Sieb Kemme (1987). Is het wiskundeonderwijs in Nederland nog niet af? Euclides, 62, #7, 193-198. pdf
P. G. J. Vredenduin (1987). Veranderingen in het wiskundeonderwijs. Euclides, 62, #7, 213-222. pdf
H. Boertien (1987). Doelen en toetsing bij toegepaste wiskunde: Een verkenning I. Euclides, 62, #8, 237-242. pdf
Is dit een schakel in de verschuiving naar contextopgaven bij het Cito? Ging het Cito daar alleen over?
H. Boertien (1987). Doelen en toetsing bij toegepaste wiskunde: Een verkenning II. Euclides, 62, #9, 271-277. pdf
Speciaal nummer over het IEA Tweede Wiskunde Project. Euclides, 61, #2. pdf
Het gaat hier om een voorloper van TIMSS. Het is niet het eerste project, welke zou dat geweest zijn: een afname in 1963, gerapporteerd door Groen en Wiegersma (zeg ik uit mijn hoofd). Het is een interessante aflevering, met veel opgaven uit de gebruikte toetsen ook, onderscheiden naar leerlingen uit havo/vwo, mavo, lto en lhno. Bijdragen zijn geschreven door
Harrie Broekman & Johan M. J. Weterings (1985). Interpretatie en evaluatie van het tweede wiskunde project. Euclides, 61, #3, 97-105. pdf
Een tweede vermoeden dat we uit willen spreken betreft de 'bekendheid' van dit soort opgaven. Ondanks het vele werk yan Wiskobas en anderen komt de vernieuwing van het reken-wiskunde- onderwijs voor 4 tot 12 jarigen vrij langzaam op gang. Een gevolg hiervan is dat het rekenen nog vaak plaats vindt aan de hand van 'kale opgaven' zonder steunpunten voor het denken vanuit realistische situaties. Voor veel van de getoetste leerlingen zullen deze opgaven 'nieuw' geweest zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ze daar minder goed scoren.
Jacob Perrenet (1985). Een transfertest voor wiskunde. Euclides, 61, #4, 137-144.. pdf
(1985). Examen vwo wiskunde A 1984, 1e periode. Euclides, 60, #2, 108-112. pdf
Gijs Piret (1985). Wiskunde = denken. Wiskundig Nederland, let op uw saeck! Euclides, 60, #3, 140. pdf
Over het advies van het Cito dat het grootste deel van wiskunde kan worden getoetst met keuzevragen.
Jan van Maanen (1985). Over het verdelen van aangeslibd land. Een brugklas projekt. Euclides, 60, #4, 161-168. pdf
Redactie (1986). Het lbo- en het mavo-examen wiskunde. Euclides, 60, #6, 218-224. pdf
Informatief stuk door de redactie van Euclides. Hoe komen examens tot stand? Tendensen met betrekking tot het eindexamen. Het verschil tussen C- en D-niveau. De cesuurbepaling. De toetsmatrijs.
F. F. J. Gaillard & L. Bozuwa (1986). Examenbesprekingen lbo/mavo-C en mavo-D wiskunde 1984. Euclides, 60, #6, 226-229. pdf
Anne van Streun (1986). Het onderzoeksproject 'Heuristisch wiskundeonderwijs'. Euclides, 60, #7, 257-262. pdf
W. J. Bos (1986). Gebruik je hersens! Euclides, 60, #7, 263-268. pdf
P. M. van Hiele (1986). Op weg naar oplosmethoden met ruime toepasbaarheid. Euclides, 60, #10, 339-342. pdf
Interessante bespiegeling: het toetsen van inzicht / wat is een nieuwe situatie? Verrassend.
L. Streefland (1986). Probleemoplossen, heuristieken en realistisch wiskunde-onderwijs. Euclides, 60, #10, 343-347. pdf
(1986). Examen vwo Wiskunde A 1985, 1e periode. Euclides, 60, #10, 348-351. Examen vwo Wiskunde A 1985, 1e periode. Euclides, 60, #10, 351. pdf
Werkgroep HEWET in de onderbouw (1986). HEWET in de onderbouw? Euclides, 61, #8, 268-272. pdf
Lees voor uzelf de gekkigheid. Zelfontdekkend leren.
Pieter de Roest (1983). Wiskunde A examen voor vwo. Euclides, 59, #3, 185-187. pdf
Een kritische noot over HEWET, een wiskundemethode die berust op contexten. Die verdient wel meer dan een kritische noot, zou men denken. Op deze kritische noot is venijnig gereageerd, o.a. in Euclides nr 9 van deze jaargang door Van Streun (hij laat even het achterste van zijn tong zien als het over contexten gaat) en medewerkers aan HEWET; daarop reageerde de redactie van Euclides dan weer, mat een aansporing tot juist meer discussie. Is die er ook gekomen?
Examennummer. Euclides, 59, #4. pdf
Ton Lecluse (1984). Kanttekeningen bij het examen wiskunde II, 1983-I. Euclides, 59, #5, 241-243. pdf
Over inkonsekwente normeringen, zie hierover ook Buijs, in # 7.
Dick Buijs (1984). Inkonsekwente normeringen. Euclides, 59, #7, 335-338. pdf
Joh. H. Wansink (1984). [Gesprek van Goffree met Wansink, bij diens 90e verjaarrdag] Euclides, 59, #8, 358-387`. pdf
A. van Streun (1984). Schijn bedriegt! Euclides, 59, #9, 428-429. pdf
Hier bekent Van Streun zich tot context-wiskunde, situationisme dus, ofwel HEWET.
Van Oosten, Scholten en Van der Valle (1984). Een reactie. Euclides, 59, #9, 430-431. pdf
Evenals bovengenoemd stukje van Van Streun is dit een reactie op een kritische bespreking van HEWET door Pieter de Roest, in #3 van deze jaargang van Euclides. Op blz. 431 ook een korte dupliek van Pieter van de Roest, en aan wat langere commentaar van de redactie van Euclides op deze discussie, waarin de reageerders een tikje onaangename stijl hanteren. En inderdaad, het betekent nogal wat wanneer wiskundeonderwijs wordt ingeruild tegen iets onbestemds in onbestemde contexten. De redactie vermoedt dat het hier gaat om een zaak die veel meer discussie verdient dan tot dan in gang is gezet. En terecht (als ik dat ook eens mag roepen)!.
P. G. J. Vredenduin (1984). De Wageningse methode. Euclides, 59, #10, 459-470. pdf
Een realistische wiskundemethode. Situationisme uitgewerkt in een complete wiskundemethode. Vredenduin vindt het prachtig?
Examennummer. Euclides, 58, #4. [NB: omslag vermeldt abusievelijk, ook in de online-versie: jaargang 57, 1981/1982] pdf
A. van Streun (1981). Het leren oplossen van wiskundige problemen. Euclides, 57, #1, 3-13. pdf
P. G. J. Vredenduin (1981). Leerplanontwikkeling onderweg 2a en 2b. Euclides, 57, #2, 41-60. pdf
Vredenduin bespreekt hier de twee leerplanpublicaties. Dit is situationisme in optima forma, het feest van de contextopgaven voor rekenen en wiskunde. Het is onduidelijk van wie de hierbeneden geciteerde uitspraak is, kennelijk van iemand in het IOWO. Het is een psychologisch naïef idee, wat op zich geen probleem hoeft te zijn als er maar empirisch toetsend onderzoek op wordt gezet. Helaas, dat laatste is nooit gebeurt. We hebben hier dus met ideologie te maken., een ideologie die een enorme impact op het onderwijs heeft gekregen, tot schade van de kwaliteit van het onderwijs. Want een en ander leidt tot verspilling van tijd en moeite, dag in, dag uit, jaar in, jaar uit, voor de vrijwel de gehele Nederlandse schoolbevolking.
blz. 59
Examennummer. Euclides, 57, 5/6. pdf
N. van 't Riet & B. Zwaneveld (1982). Wiskundige houding.. Euclides, 57, #9, 333-346. pdf
Contexten. De misvatting dat dat wiskunde niet over wiskundige, maar over het dagelijks leven gaat. Of zoiets. Alsof er geen zaakvakken zijn waar wiskunde functioneel wordt ingezet. Nou ja. Droevig.
A. Vermandel (1980). Wiskundig denken in de kals. Euclides, 56, 2, 55-64. pdf
Uitvoerig artikel, maar ik kan hier dus niets mee. Verwijst vooral naar Galperin, wat moeten we daarmee?
Examennummer. Euclides, 56, #5. pdf
Arthur Engel (1968). Systematic use of applications in mathematics teaching. Euclides, 44, 65-85. pdf
De eindexamens 1969. Euclides, 44, 272-279. [Opgavenexperimenterende vwo-scholen; en mavo-3 programma B] pdf
E. J. Dijksterhuis (1966). De plaats van de geschiedenis in de studie der wiskunde. Euclides, 42, 1-11. [Dit is de oorspronkelijke Nederlandse tekst van The place of history in the training of a mathematics teacher, in L. H. N. Bunt (Red.) (1962). (rapport nr 7 van de Nederlnadse onderwijscommissie voor wiskunde)] pdf
M. Euwe (1967). Kennis van computer en automatisering als vak bij het middelbaar onderwijs. Euclides, 42, 257-268. pdf
Joh. H. Wansink (1967). Rondom het gelijkteken. Euclides, 42, 269-277. [equals sign]
J. Snoep (1965). Het wiskunde-onderwijs op de Engelse middelbare scholen. Euclides, 41 #1, 20-27 (met eindexamens 1963 G.C.E., vertaald). pdf
Engelse examens nieuwe stijl. Euclides, 41 #3, 67-83 [opgaven School Mathematics project, zie ook hier onmiddellijk beneden] pdf
W. O. Storer (1966). Modernization of school mathematics in England. Euclides, 41 #6 161-168. [eigen bezit: (1964-1971) School Mathematics Project Cambridge University Press. Some reprints (Metric) Book & (1964), Books 1-4 (#5 lacking, of dat zou het volume T moeten zijn) isbn 0521076684 0521076706 0521076714] pdf
Joh. H. Wansink (1964). Aspecten van de opleiding tot wiskundeleraar in Nedeland - anno 1963. Euclides, 40, 1-21. pdf
D. J. Struik (1964). On ancient Chinese mathematics. Euclides, 40, #3, 65-78. pdf
Lucas N. H. (1964). Statistics in schools. Basic notions for testing a hypothesis. Euclides, 40, #3, 97-117. pdf
A. J. E. M. Smeur (1964). As I was going to St. Ives, I met a man with seven wives. Euclides, 40, #3, 129-136. pdf
Bruno Ernst (1964). Is invoering van de rekenliniaal bij het VHMO gewenst? Euclides, 39, 200-207.
B. Meulenbeld (1964). De rekenliniaal op de middelbare school. Euclides, 39, 207-209. pdf
L. N. H. Bunt (1964). Verslag van de "International Working Session on New Methods in the Teaching of Mathematics" van de O.E.S.O. Euclides Maandblad voor de Didactiek van de Wiskunde, 39e jaargang 1963/1964, X - 15 juli 1964, pp 289-302. In het thema situationisme zijn aanbevelingen XI en XII interessant, zie hier voor de tekst. pdf
P. G J. Vredenduin: De contrapositie en het bewijs uit het ongerijmde. 20-222. pdf
H. K. Schppers: Een instructie uit het jaar 1817. 50-52. pdf
A. B. Menk: De rekenliniaal op de scholen voor V.H.M.O. 71-74. pdf
P. Wijdenes: Pool en poollijn. 141-150. pdf
E. W. Beth (1963). Logische en denkpsychologische aspecten van de vernieuwing van het wiskundeonderwijs. 179-187. pdf
J. G. Kemeny: Which subjects in modern mathematics and which applications can find a place in programs of secondary school instruction? 193-212. pdf
H. J. Jacobs, Jr. (1960). Welke ontwikkelingsmomenten zijn er in het werk van de wiskunde werkgroep van de afgelopen 25 jaar op te merken? Euclides, 37, #I, 1-10. pdf
L. N. H. Bunt (1961). Vernieuwing van het wiskudne-onderwijs in de Verenigde Staten. Euclides, 37, #II, 35-53. pdf
P. Woestenenk (1962). Het vak rekenen op de kweekschool. Een oriëntatie. Euclides, 37, #VI, 187-198. pdf
W. Peremans (1961). Het doel van het onderwijs in de wiskunde bij het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs. Euclides, 36, V, 145-163. pdf
H. J. A. Duparc (1961). Welke gevolgen brengt de veanderde plaats der wiskunde in de maatschappij met zich mede? Euclides, 36, VI, 177-200. pdf
Themanummer over algebraonderwijs
N. H. Kuiper (1961). Welke gevolgen voor het V.H. en <.O. brengt de moderne ontwikkeling der wiskundige wetenschappen met zich mede? Euclides, 36, VIII, 257-284. pdf
Verslag van de Nomenclatuurcommissie. Euclides, 35, 49-78 en Euclides, 35, 49-78 en 187-189. pdf
P. M. van Hiele (1960). Nieuwe onderwerpen in de wiskunde. Mogelijkheden en criteria. Euclides, 35, 177-186. pdf
bz.177
Leeman, Bunt & Vredendui (1960). Verslag van het seminarium New Thinking in School Mathematics van de O.E.E.S. [OECD] [‘Royaumont’] Euclides, 35, 218-228. pdf
P. G. J. Vredenduin (1960). Historische achtergronden van de infinitesimaalrekening. Euclides, 35, 305-328. pdf [vgl. Boyer: The history of the calculus]
P. G. J. Vredenduin (1958). De academische opleiding van de leraar in de exacte vakken. Euclides, 34, I, 2-25. pdf
H. W. Lenstra (1959). Het nieuwe wiskundeproramma. + publicatie in Het Staatsblad 1958, 431. Euclides, 34, III, 65-72. pdf
J. F. Hufferman (1959). Uit de voorgeschiedenis van het wiskunde onderwijs aan onze middelbare scholen. Euclides, 34, III, 83-89. pdf
J. C. H. Gerretsen (1959). Doelstelling van het wiskundeonderwijs. Euclides, 34, III, 90-93. pdf
E. M. Bruins (1959). De algebra der oudheid en der middeleeuwen. Euclides, 34, V, 131-159. pdf
J. Jacobs, Jr. (1959). De dissertaties van de Van Hiele’s. Euclides, 34, VIII, 246-253. pdf
E. W. Beth (1959). Moderne logica 257-266. Euclides, 34, IX. pdf
H. Streefkerk (1959). De toekomst van ons wiskundeonderwijs. Euclides, 34, IX, 267-277. pdf
H. Streefkerk (1959). Voorstel voor een nieuw leerplan met moderne onderwerpen uit de wiskunde, voor athenaeum en gymnasium. Euclides, 34, IX, 278-286. pdf
H. Freudenthal (1959). Report on a comparative study of methods of initiation into geometry. Euclides, 34, X, 289-306 pdf
P. M. van Hiele & D. van Hiele-Geldof (1957). Een fenomenologische inleiding tot de meetkunde. Euclides, 34, II, 33-46. pdf
J. W. Dekker (1957). Het onderwijs in de differentiaal- en integraalrekening in verband met de natuurwetenschappen. Euclides, 34, III, 67-77. pdf
D. van Hiele-Geldof (1958). De didaktiek van de meetkunde in het begin van het tweede leerjaar van het V.H.M.O. De overgang naar het tweede denkniveau. Euclides, 34, VIII, 233-254. pdf
H. Turkstra (1957). Een onderzoek over de correlatie tussen de vorderingen voor algebra en meetkunde in de eerste klas van de middelbare school en het cijfer voor rekenen op de l.s. en op het toelatingsexamen voor de middelbare school. Euclides, 32, 161-172. pdf
Ik zal uit dit artikel van Turkstra de relevante informatie over de in de vijftiger jaren gebruikte rekentoetsen overnemen (o.a. toelatingsexamen rekenen 1955 Hilversum). Waarschijnlijk zal blijken dat een deel van de verwarring over het rekenen kennelijk van alle tijden is (‘leren denken’, samenhang met verschillen in intelligentie).
De laatste van de serie scans hierbeneden geeft voor een enkele klas leerlingen de cijfers die zij voor rekenen op hun laatste rapport van de lagere school hadden. Aan die cijfers is te zien dat deze klas een topselectie uit de Hilversumse leerlingen vormen. Laten we zeggen dat deze leerlingen behoren tot de top 15% van de 12 jarigen. Dit gegeven is niet onbelangrijk voor de interpretatie van de onderzoekgegevens van Turkstra. In diezelfde scan ook de scores voor respectievelijk deel I en II van de toelatingstoets rekenen. Deel I is een toets op wat Turkstra ‘technisch’ rekenen noemt; met een beetje fantasie zou je kunnen zeggen dat Turkstra hier een rekentoets op niveau 3S heeft gemaakt. Ik ben benieuwd of Jan van de Craats, voorzitter van de commissie-3S, aan kan geven welke interessante verschillen en overeenkomsten hij ziet. De uitslagen op deze rekentoets I geven enig houvast. Ik neem aan dat het cijfer voor deze rekentoets I gelijk is aan het aantal goed beantwoorde opgaven. [Dit is een malle regel, die als enig voordeel heeft dat iedereen weet waar hij of zij aan toe is. Psychometrici zullen ook als voordeel zien dat zodoende de scores goed spreiden, maar of dat verdedigbaar onderwijsbeleid is, waag ik aan te vechten. B.W.]
Rekentoets II is niet een toets met traditionele redactiesommen. Evenmin zijn het contextopgaven avant la lettre. Deze opgaven zijn bedoeld om de intelligentie van de leerlingen te testen. Het is interessant om een studie van dit testje te maken, in vergelijking met sommige opgaven uit de voorbeeldrekentoetsen van het Cito/CvE, en bedenk dan dat de scores op dit testje (in de laatste scan gegeven) afkomstig zijn van een topgroep van ca. 15% uit de bevolking van twaalfjarigen. Merk op dat de rekentest I met hoge scores wordt gemaakt, en dat er op de intelligentietest II een grote spreiding van scores is. Daar valt heel wat over te filosoferen, maar dat zal ik hier niet doen, anders dan de filosofie van Turkstra en anderen kort uitleggen.
Opgave 5 is een algebrasom. Althans, ik zie niet in hoe deze valt uit te rekenen anders dan door algebraïsch te redeneren (voorbeeld van de regel dat deklen door een breuk gelijk staat aan het vermenigvuldigen met het omgekeerde va die breuk). Voor de oorlog is er een pittige discussie geweest over redactiesommen die veel beter algebraïsch zijn op te lossen dan door ze uit te rekenen: doe dat dan ook algebraïsch, in het lager onderwijs (voorstel van o.a. Philip Kohnstamm, als ik me goed herinner).
Het is wel grappig om te zien hoe Turkstra worstelt met de gegevens die hij in de eigen school in een reeks klassen heeft verzameld. Hij noemt het correlatieonderzoek, maar hij berekent werkelijk geen enkele correlatie. Geweldig zinvol is heel zijn exercitie op voorhand al niet, als het hem erom is te doen voor de groep toegelaten leerlingen de wiskundeprestaties te voorspellen op basis van de scores op zijn tests Rekenen I en Rekenen II. Hij zit met zijn data opgesloten binnen een selecte en geselecteerde groep leerlingen: daarbinnen zijn de correlaties niet hoog door de restriction of range die het gevolg is van de zelf-selectie van de kandidaten, en de selectie binnen de groep kandidaten. Wie de validiteit van een selectietest wil leren kennen, moet dat in beginsel onderzoeken binnen een niet-geselecteerde groep. Als we de zelf-selectie buiten beschouwing laten, dus de groep aanmelders voor de toelatingsselectie als uitgangspunt nemen, dan doe je zo’n onderzoek door een keer de hele aangemelde groep zowel te testen (en de resultaten daarvan geheim te houden bij een notaris) als de hele groep toe te laten. En dan zien hoe de balletjes gaan rollen. In de 19e eeuw was er een prachtige kans, die niet benut is: in de eerste jaren van de HBS van Thorbecke was er geen toelatingsselectie.
Allemaal gekheid, natuurlijk. Wat wel serieus is: dat wiskundigen altijd maar weer flirten met de ‘denkpschologie’, en vervolgens daar vreemde dingen mee gaan doen. Turkstra doet het. Pierre van Hiele doet het (zie NAW juni 2012), Freudenthal en heel zijn groep doen het. Niemand komt op het idee om de psychologie van het reken- en wiskundeonderwijs te beleggen waar ze thuishoort: bij psychologen.
Concreet. Als je verschillen in intelligentie wilt testen, doe dat dan niet met een Rekentest II die de indruk wekt over rekenen te gaan. Gebruik een intelligentietest. Noem desnoods je test met rekenproblemen ‘intelligentietest’.
De actualiteit van deze thematiek is natuurlijk dat niet alleen de voorbeeldrekentoetsen wemelen van de kenmerken die wijzen op meting van verschillen in intelligentie (werkgeheugen, zie ook hierbeneden), maar dat er in het rekenwereldje nog steeds bij voorkeur wordt gesproken over ‘begrijpen, inzicht en probleemoplossen’, wat categorieën zijn die beter passen bij intelligentietesterij dan bij het rekenonderwijs.
Rekenen I ( . . . ) is eigenlijk een toets, dat iedere candidaat eenvoudig technisch rekenwerk vlot kan verrichten, kan hoofdrekenen met niet te grote getallen en nauwkeurig kan cijferen. Het is de minimumeis, die men kan en mag stellen. Zonder deze kennis en vaardigheid kan men eenvoudig geen wiskunde in klas 1 van de M.S. beoefenen. Maar het examen moet meer inhouden dan enkel een toetsing van de techniek der verworven kennis.
Vandaar dat in Rekenen II een onderzoek wordt ingesteld naar het logisch en zinvol inzien van het verband tussen de beschikbare gegevens in eenvoudige denkvraagstukken. De candidaat moet zich weten te redden met opgaven, waarin gevallen en situaties voorkomen, die hij nog niet eerder is tegengekomen, waarop hij ook niet kan worden afgericht. Daartoe dienden, zoals we in par. 1 zagen, het soort opgaven als tot nu toe door het Nutsseminarium werden opgesteld. Echter eenvoudige opgaven, die een appèl doen op het ordenend vermogen, het combinatievermogen, het critisch inzicht e.d. In par. 91 van onze Rekendidactiek [Turkstra & Timmer. B.W.] somden wij er een aantal hele eenvoudige op (minimumeis), waarvan ik er enkele hier weergeef:
2 20 52 3 30 ..
| Jan | Piet | Kees | Henk | Arie | Wim jaren ..| 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 kg . . .| 42 | 47 | 48 | 52 | 54 | 60
Zet op een horizontale lijn vanuit een bepaald beginpunt de jaren naar rechts uit en vanuit hetzelfde punt op een verticale lijn de kg naar boven. Welke van deze jongens is de lichtste? Welke is voor zijn leeftijd de lichtste? Welke is de zwaarste? Welke is voor zijn leeftijd de zwaarste? (dit komt dus neer op een eenvoudige grafiek kunnen lezen).
Het correct oplossen van dit soort vraagstukjes vordert naast een beheerste rekentechniek ook een critisch inzicht en een zeker ordenend vermogen. En dat juist hebben we nodig bij ons wiskundeonderwijs in de eerste klas van de M.S.
Turkstra, 1957, p. 164-165.
De straks genoemde Toelatingscommissie had in 1929 behalve de traditionele ook enkele z.g. ‘ongewone’ vraagstukken opgegeven en ze heeft nagegaan hoe het verloop der vorderingen voor wiskunde was van die candidaten, die deze afwijkende vraagstukken (waarop de candidaten dus niet waren afgericht) goed hadden opgelost. Het bleek, zo rapporteert de commissie, dat deze over ’t algemeen goede leerlingen voor het vak wiskunde waren.
Ook in de volgende jaren heeft men dergelijke proeven gedaan, nu eens met minder dan met meer succes. Door deze resultaten gestimuleerd, kwam in het najaar van 1983, door ovrleg van de wiskundegroep van de W.V.O. (werkgemeenschap voor vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs) en het Nutsseminarium voor Paedagogiek, een wiskundewerkgroep tot stand, onder leiding van Prof. Kohnstamm, die zich ten doel stelde vragen van wiskunde-didactiek, in ’t bijzonder betrekking hadden op de aansluiting L.O.—M.O., te onderzoeken. Deze commissie, waarin vertegenwoordigers van het L.O. en van het M.O. zitting hadden, heeft sindsdien de taak toebedeeld gekregen om elk jaar rekenopgaven voor het toelatingsexamen op te stellen, de U bekende Rekenopgaven van het Nutsseminarium. Als medewerker in deze commissie heb ik van nabij mogen kennis nemen van de nieuwe inzichten, volgens welk de commissie zich laat leiden. Getracht wordt n.l. op de grondslag van de psychologie van het denken (denkpsychologische school), speciaal van het mathematische denken, opgaven op te stellen, die afwijken van het oude type ‘denksommen’. Men zal in deze opgaven dan ook niet aantreffen de bekende foefjes en handigheidjes uit de oude denksommen, waarop nu eenmaal iedere leerling perfect kan wordenafgericht (appèl op het gehuegen) en die dus èn als selectiemiddel èn als intelligentietest ten enemale waardeloos zijn. Maar er wordt ernstig naar gestreefd, door dit werk bepaalde intelligentiecriteria, als b.v. het ordenen van de gegevens, combinatie van de juiste gegevens, selectie bij het overzien van de gegevens (ordenend vermogen, combinatievermogen, selectief vermogen ofwel critisch inzicht, enz.) te testen. Of ons dat elk jaar in voldoende mate is gelukt, is natuurlijk zeer de vraag.
Over de in 1948 door de candidaten gemaakte examenopgaven, heeft het Nutsseminarium een uitgebreid onderzoek ingesteld naar de correlatie met de rapportcijfers voor wiskunde en het gemiddelde rapportcijfer in de eerste klas en de uitslag van de overgang naar de tweede klas.
Dit onderzoek heeft niet opgeleverd wat wij er van hadden verwacht. Wel bleek over het algemeen, dat met dit werk de knappe en de domme leerlingen er vrij behoorlijk uit waren te halen, maar omtrent de grote middenmoot heeft het ons niet verder gebracht. [Heeft men zich werkelijk laten misleiden door de ana;yse niet behoorlijk statistisch uit te voeren? B.W.] Misschien lag het aan het feit, dat deze opgaven vaak te moeilijk waren gesteld, n.l. boven het kinderlijke bevattingsvermogen. Met het oog hierop is is de commissie de laatste jaren ertoe overgegaan om naast de stellen van 3 lange tekstopgaven ook stellen van 5 of meer kleinere opgaven, met enkelvoudige rekendenkelementen, op te stellen, zonder te vervallen in de traditionele oude denksommen van het genre weg-, werk- en kraansommen, waar de candidaten nu eenmaal perfect op kunnen worden afgericht.
Turkstra, 1957, p. 161-162.
Wat betreft de aard van het tegenwoordige rekenonderwijs op de L.S., daar is natuurlijk een artikel op zich zelf wel over te schrijven. Dat zou ons echter te ver voeren. Hoofdzaak is, dat wij weten, dathet rekenonderwijs op de L.S. de laatste jaren sterk invloed heeft ondervonden van de nieuwe inzichten in de rekendidactiek [en de realisten in de Freudenthal-groep maar roepen dat zij de eerste zijn die die de didactiek van het rekenonderwijs op de kaart hebben gezet. B.W.] Wie de moeite neemt om de nieuwe rekenmethodes, die op de L.S. gebruikt worden, eens aandachtig door te bladeren, zal het opvallen, dat de leerlingen een heel ander soort rekenen voorgezet krijgen dan b.v. een 20 jaar geleden. Geen weg-, werk- en kraansommen, geen onpractische levensvreemde vraagstukken, maar opgaven in de trant van:
het opstellen van schema’s uit opsommingen;
het invullen van open plaatsen in een schema;
het tekenen van een grafiek naar aanleiding van een gegeven schema of tabel;
het afronden van een onnauwkeurig antwoord;
het schatten en controleren van het antwoord en meer dergelijke rekencriteria en natuurlijk ook gewoon technisch rekenen.
Meer kan ik er in dit korte bestek niet over schrijven. Uitvoerig hebben we onze ideeën over een neiuwe rekendidactiek weergegeven in ons werk ‘Rekendidactiek in 2 delen, Turkstra en Timmer, uitg. Wolters, Groningen’.
Turkstra, 1957, p. 163-164.
Ik begin te vermoeden dat deze intelligentietest-achtige rekenopgaven wel eens resultaten kunnen geven die behoorlijk voorspelbaar zijn op basis van de kenmerken van het werkgeheugen van de betreffende leerlingen: heeft dat werkgeheugen wat meer capaciteit, dan is het meteen een stuk makkelijker om al die nieuwe informatie overzichtelijk op te nemen dan voor leerlingen bij wie dat werkgeheugen minder aankan. Zie voor een recente publicatie over dit fenomeen:
J. J. W. Berghuys (1957). De intuïtie der meetkunde. Euclides, 32, 173-183.
\ \ \ http://www.benwilbrink.nl/projecten/Euclides.htm http://goo.gl/vTRrT