Afbeelding: Anneke Huisman & Johan Koppenol (1991). Daer compt de Lotery met trommels en trompetten! Loterijen in de Nederlanden tot 1726. Uitgeverij Verloren



de Lotery

Bakker, prof. te Leiden, 1974

NRC Handelsblad




Vooraf, bw


In maart 1973 had staatssecretaris Ger Klein op een spreekbeurt aangekondigd dat wat hem betreft bij de toelating tot numursus fixusstudies iedereen zou moeten loten, dus ook de kandidaten met hoge eindexamencijfers. Ik moet nog eens goed nakijken hoe dit precies in het nieuws is gekomen. Pal daarna verschien het aprilnummer van Onderzoek van Onderwijs waarin de gezamenlijke onderwijsresearch centra van de universiteiten een standpunt over loten bekend maakten (Wilbrink & Van der Vleugel, 'Bij beperkte toelating beslist alleen het lot digitaal. Een en ander leidde tot een storm van protesten, waaronder het protest van Bakker een wel heel prominente plaats kreeg in het Cultureel Supplement van redacteur K.L. Poll (NRC Handelsblad). Hieronder zijn artikel; en in een afzonderlijke blog zijn samenvatting van honderden reacties die meteen al bij de krant binnenkwamen digitaal [nog even geduld].


Primaire reacties op zo'n voorstel om de bevoorrechte positie van kandidaten met hoge eindexamencijfers te beëindigen zijn absoluut begrijpelijk. Maar wie de moeite neemt om de aard van het probleem toch maar iets verder te verkennen, moet kunnen inzien dat de positie voor integraal loten verdedigbaar is, ook al is dat niet voor iedereen overtuigend. Die bescheidenheid mist in de bijdrage van Bakker, die als hoogleraar reageert, maar evident niet op basis van zijn leeropdracht. Waarom zeg ik dat: Bakker is zo gretig om aan te tonen dat selectie op eindexamencijfers toch echt beter voor iedereen en voor het land is dan loten, dat hij vergeet dat dat het geen universiteits-breed probleem is, maar zich vooral beperkt tot geneeskundige opleidingen. Niemand wordt er een universitaire opleiding door ontzegd. Geen enkel talent hoeft erdoor in de knop te worden gebroken. Schrap ook de grote woorden die Bakker gebruikt.

Wat bij Bakker mist, evenals vele andere hoogleraren die op dit onderwerp in de pen zijn geklommen, is de nodige distantie tot tot de problemen die een numerus fixus stelt. Maatregelen om de schaarse plaatsen te verdelen, moeten passen binnen de systematiek van ons onderwijstelsel, binnen het recht, en binnen doelmatigheidsoverwegingen. De onderwijsresearchbureaus (CRWO) zijn op deze punten beter toegerust, het is immers hun vak. Het is dus ook hun taak om, zoals in het gepubliceerde standpunt, de relevante informatie te verschaffen die vervolgens door politici gewogen kan worden om bij hun beleid te betrekken, en door burgers benut om een eigen positie bepalen ten opzichte van wat de politiek aan oplossingen uitwerkt.


Ten overvloede: natuurlijk zijn er correlaties tussen eindexamencijfers en studieresultaten, niemand heeft dat ontkend. De tabellen van Bakker zijn ook in Mededelingen van het CBS te vinden, bv. een half jaar later: No. 76.15 januari 1975, en 7619, februari 1975. De betekenis van die cijfers is nog weer een verhaal apart, maar daar komen we wel uit.

Ik geef toch een voorbeeld. De universiteit moet geen ziekenhuis worden dat bij voorkeur de meest gezonde patiënten voor behandeling mag selecteren, al was het alleen maar omdat de grootste winst in gezonde levensjaren valt te behalen door de minder gezonde patiĆ«nten te prioriteren voor behandeling (de analogie dank ik aan Alexander Astin, bij uitstek de deskundige over toelating voor colleges en universiteiten in het selectieland-bij-uistek: de Verenigde Staten.




K. Bakker (31-5-1974). Selectie of loting. Onderzoek naar relatie tussen schoolcijfers en studieresultaten. NRC Handelsblad, Cultureel Supplement Delpher ook als blog


Het is een uitermate droeve zaak dat jonge mensen die wettelijk gerechtigd zijn om een universitaire studie te gaan volgen, en zich willen laten inschrijven aan een universiteit of hogeschool, nu stuiten op het probleem dat de opnamecapaciteit van deze instellingen beperkt is, en dat niet allen geplaatst kunnen worden.

Nu lijkt het me van essentieel belang dat er zorg voor wordt gedragen dat tenminste diegenen waarvan verwacht kan worden dat ze een grote kans maken op een goed of zelfs uitmuntend verloop van hun universitaire studie, in elk geval worden toegelaten. De maatschappij is dit aan zichzelf èn aan haar begaafde leden verplicht. Deze verwachting zou kunnen worden gegrond op de studieresultaten op de scholen voor VWO.

Tot dusverre bestond dan ook om die reden de regel dat adspirant studenten wier eindexamencijfers gemiddeld 7,5 of hoger waren, zonder meer werden ingeschreven, en niet mee hoefden te doen aan een loting.

Helaas blijkt nu, gezien de persberichten, dat staatssecretaris Klein deze regel niet wil handhaven in het komende jaar. Het argument dat door hem werd gehanteerd is, dat een hoog gemiddeld eindexamencijfer geen 'garantie' biedt voor een gunstig studieverloop.

Een dergelijk argument is moeilijk te weerleggen maar het is wel vals: natuurlijk kan geen 'garantie' worden gegeven, maar dit is ook niet aan de orde. Loting geeft in elk geval geen betere 'garantie'; integendeel de kans is zeker geringer. Het gaat hier immers om de grootte van de kans op een goed studieverloop. Op het hanteren het gemiddeld eindexamencijfer als maatstaf zijn allerlei aanmerkingen te maken: scholen zullen ongetwijfeld verschillen in de beoordeling van hun leerlingen. Ook kan men er terecht op wijzen, dat er jonge mensen zijn die maar matige schoolresultaten boeken en zich pas op de universiteit volledig ontplooien, en dat sommige goede VWO-leerlingen op de universiteit mislukken omdat het hun ontbreekt aan zelfstandigheid, doorzettingsvermogen, creativiteit en andere voor de studie belangrijke karaktereigenschappen.

Natuurlijk is het van het allergrootste belang te weten wat de voorspellende waarde is van eindexamencijfers. Hierover bestaat geen gelijkluidende mening. Bij gebrek aan voldoende statistisch betrouwbaar onderzoek is dat begrijpelijk. Naast onderzoekingen die aantonen dat er nauwelijks verband bestaat tussen eindexamencijfers en studieresultaten (gemeten aan het al of niet slagen voor de propaedeuse) zijn er andere die een zeer duidelijk verband laten zien. Het lijkt van belang om onderscheid te maken tussen verschillende studierichtinen om na te gaan of de tegengestelde meningen misschien voortkomen uit de totaal verschillende aard van de universitaire studies.

Een gemiddeld eindexamencijfer, dat berust op vakken die merendeels niet direct aansluiten op het gekozen studievak (psychologie, sociologie, antropologie) zal misschien weinig voorspellende waarde voor het studiesucces bezitten. Anders lijkt het voor VWO-vakken waarvan de studie een directe voortzetting is (wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie).

Door de faculteit der wiskunde en natuurwetenschappen van de rijksuniversiteit te Leiden is dit voorjaar een onderzoek ingesteld om na te gaan of er een verband is tussen het gemiddeld eindexamencijfer voor de genoemde 4 exacte vakken en het studieverloop gedurende het eerste jaar van studenten in de 7 studierichtingen van de faculteit. In bijgaande tabel zijn deze gegevens vermeld voor de biologie en de farmacie - studierichtingen waarvoor een studentenstop geldt en waar dus 'geloot' zal moeten worden - , en de scheikunde.

Uit de cijfers blijkt een duidelijke positieve correlatie tussen het gemiddeld eindexamencijfer voor de exacte vakken en het in één jaar behalen van de 'eerstejaarsverklaring' die nodig is om de studie voor het kandidaats te vervolgen. Ook blijkt dat het percentage van de studenten dat de studie staakt negatief gecorreleerd is met dit gemiddelde cijfer: hoe lager dit is, hoe hoger het percentage 'stakers'. Natuurlijk kan men opmerken dat het eerste jaar geen goede graadmeter is voor de geschiktheid van een student voor b.v. de biologie-studie, omdat het aandeel van de z.g. basisvakken voor de biologie (wiskunde, natuurkunde en scheikunde) in het eerste jaar relatief groot is, en er uitstekende biologen bestaan die niet sterk zijn in één of meer van deze vakken. Studenten die de 'eerstejaarsverklaring' niet in één jaar halen, kunnen het eerste jaar overdoen en alsnog met behoorlijke resultaten slagen, en daarna de studie voortzetten. Om dit bezwaar te ondervangen zou men b.v. kunnen kijken naar het verband tussen de resultaten bij het kandidaatsexamen en het gemiddeld eindexamencijfer. Echter, veel studenten staken de studie, vooral juist uit de categorieën met lagere eindexamencijfers. Het lijkt niet onaannemelijk dat door dit selectieproces een hoog percentage van de doorzetters het kandidaatsexamen haalt. Door dit uitvallen van relatief veel minder begaafde studenten zal het verband tussen studieresultaat en eindexamencijfer natuurlijk minder duidelijk zijn. De gegevens over de andere studierichtingen - binnen de fa-


Overzicht van de samenhang tussen behaalde eindexamenresultaten voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie, en het studieverloop in het eerste jaar van studenten aangekomen aan de Rijksuniversiteit te Leiden.

--------------------------------------------------------
Gemiddeld              Eerstejaarsverklaring      Studie Tot. 
eindexamencijfer       in 1 jaar | niet in 1 jaar gestaakt
                       gehaald   | gehaald 
--------------------------------------------------------
BIOLOGIESTUDENTEN (1968 t/m 1972) 
9 of hoger                9(90%)  O                1(10%)  10 
8 of hoger, lager dan 9  59(85%)  6(9%)            4( 6%)  69 
7 of hoger, lager dan 8 122(70%) 17(10%)          36(20%) 175 
6 of hoger, lager dan 7. 74(52%) 25(17%)          45(31%) 144 
5 of hoger, lager dan 6   9(32%)  9(32%)          10(36%)  28
SCHEIKUNDESTUDENTEN (1970 t/m 1972) 
9 of hoger                9(82%)  O                2(18%)  11 
8 of hoger, lager dan 9  31(59%)  8(15%)          14(26%)  53 
7 of hoger, lager dan 8  52(42%) 40(32%)          32(26%) 124
6 of hoger, lager dan 7  15(16%) 31(32%)          51(52%)  97 
5 of hoger, lager dan 6.  4(50%)  2(25%)           2(25%)   8 
FARMACIESTUDENTEN (1969 t/m 1972) 
8 of hoger               28(87%)  1( 3%)           3(10%)  32 
7 of hoger, lager dan 8  37(55%) 21(32%)           9(13%)  67 
6 of hoger, lager dan 7  15(17%) 54(61%)          20(22%)  89 
5 of hoger, lager dan 6   0      11(65%)           6(35%)  17
--------------------------------------------------------


culteit der wiskunde en natuurwetenschappen (wiskunde, sterrekunde, natuurkunde, en geologie) laten hetzelfde beeld zien als die over de biologie, farmacie en scheikunde. In een brief aan het College van Bestuur stelt de Faculteitsraad dan ook "dat op grond van deze gegevens het toelaten van studenten op basis van loting een minder goede oplossing is dan selectie op grond van eindexamencijfers, gezien de duidelijke samenhang tussen de eindexamencijfers en het studiesucces. De raad verzoekt dan ook bij toelating tot de studierichtingen van de faculteit eventueel nodige selectie toe te passen op basis van de eindexamencijfers voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie."


Dom en onrechtvaardig


Op grond van de mij bekende gegevens over onze eigen faculteit zou ik de volgende opmerkingen willen maken.

1. Toelating tot de genoemde studierichtingen door middel van loting is een domme procedure, waarbij men de toelating overlaat aan het toeval: men vlucht voor de verantwoordelijkheid te moeten kiezen (= selecteren) en daarvoor een zinnige norm te zoeken. Als men die verantwoordelijkheid niet wil dragen, moet men óf aantonen dat de gegevens niet goed zijn verzameld, óf motieven aanvoeren waarom men besluit er geen rekening mee te houden. Deze motieven behoren dan door de beleidsinstanties (i.c. de heer Klein) expliciet te worden gemaakt.

2. Loting is ten opzichte van begaafde VWO-leerlingen een grove onrechtvaardigheid: degenen die hoge eindexamencijfers hebben weten te behalen hebben deze toch zeker te danken aan een combinatie van intelligentie, inspanning en motivatie. Men kan toch moeilijk volhouden dat een goed eindexamencijfer op zichzelf een voldoende honorering is van deze kwaliteiten en dat het niet nodig is hier verdere consequenties aan te verbinden, zoals het zonder loting toelaten van studenten met een goed eindexamen. Immers, men stelt dan dat de genoemde eigenschappen niet van belang zijn voor een universitaire studie.

3. Natuurlijk zullen er onder de adspirant-studenten die met lagere cijfers hun eindexamen


-----------------------------------------------------------------

De verhouding tussen geslaagden en niet-geslaagden na 1 jaar voor alle studierichtingen aan de Leidse faculteit der wiskunde en natuurwetenschappen, bij een gemiddeld eindexamencijfer voor de exacte vakken

hoger dan 9      20:1 
tussen 8 en 9     9:1 
tussen 7 en 8     3:1 
tussen 6 en 7     3:2 
lager dan 6       2:3


hebben gehaald zeer velen zijn die dit resultaat alleen hebben kunnen bereiken door een grote inspanning. Daarnaast zullen er velen zijn die wèl de capaciteiten hebben maar die niet voldoende 'gemotiveerd' waren om zich volledig voor allerlei vakken op school in te zetten. Men kan hen dit moeilijk kwalijk nemen.

Toch lijkt het me bijzonder onredelijk om degenen die dit wèl wisten op te brengen en bovendien goede resultaten behaalden hieronder te laten lijden door hen 'gelijk te schakelen' bij de toelating tot de studie. Het is waarschijnlijk dat gemotiveerde scholieren een hoger percentage gemotiveerde studenten opleveren dan een 'lukraak' monster. Ook de maatschappij bewijst men er geen dienst mee, begaafde studenten niet de beste kansen te geven.

4. Bij de huidige enorme toeloop naar de Universiteit en de toenemende werkloosheid onder afgestudeerde academici lijkt het alleszins redelijk een zodanige selectie bij de toelating toe te passen dat de kans om de studie met goede resultaten te voltooien zo groot mogelijk is. Ik zou er de voorkeur aan geven alle adspirant-studenten toe te laten en de selectie na het eerste jaar te doen plaatsvinden, maar dat blijkt in veel studierichtingen om allerlei praktische redenen onmogelijk. Zolang er geen beter selectiemiddel bestaat dan de eindexamens geef ik hieraan verre de voorkeur boven een procedure waarbij helemaal niet wordt geselecteerd.

5. Het voorstel om te loten, ook al zou er een goede selectienorm zijn, is, dacht ik, gebaseerd op twee grondgedachten:

  1. Selecteren is uit den boze. Als dat zo is moet elke vorm van examen worden afgewezen. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat er iemand is die denkt dat we daar iets mee opschieten (denk aan rechters, artsen, piloten, voetballers, enz.).
  2. Er moeten 'gelijke kansen' zijn. Dit is een zeer juist principe, maar hier niet relevant. Het zijn namelijk ongelijke kansen voor degenen die reeds getoond hebben boven het minimum uit te komen. Mensen verschillen nu eenmaal. De enorme bijdrage die de maatschappij aan het wetenschappelijk onderwijs levert en de inspanning van het universitaire personeel moeten daar worden besteed waar de meeste kans op resultaat is. Hoewel het trekken van vergelijkingen vaak gevaren inhoudt zou ik toch willen vragen of de voorstanders van loting deze procedure óók zouden toepassen op de toelating van leerlingen aan een conservatorium. Hun argument zou dan moeten zijn dat onder de middelmatige leerlingen toch wel een 'Herman Krebbers' kan schuilen die alleen tijdens zijn puberteit niet zo hard heeft gestudeerd omdat hij liever ging voetballen.


6. Degenen die mij zullen verwijten dat ik hier preek voor een 'prestatiemoraal' en daar klaarblijkelijk iets onfatsoenlijks in zien kan ik alleen maar zeggen dat ik overtuigd ben van het plezier dat een mens heeft van de prestatie die hij levert, op welk gebied dan ook. De maatschappij moet die prestatie erkennen door er zorg voor te dragen dat begaafde jonge mensen in staat worden gesteld zich verder te bekwamen in het vak van hun keuze. Het ontmoedigen van mensen is een heel kwalijk beleid. Heel vaak wordt 'prestatiemoraal' gekoppeld aan 'streberei', concurrentiegeest en ellebogen-mentaliteit. Ik hoop dat ik in het voorgaande duidelijk heb gemaakt dat ik hier niet voor pleit.

7. Het standpunt dat door de Contactgroep Research Wetenschappelijk Onderwijs wordt onderschreven*, nl. dat loting 'vooralsnog de meest aanvaardbare, de meest billijke en redelijk valide, de meest objektieve, de meest doelmatige en de meest doorzichtige oplossing' lijkt, wordt voor de exacte wetenschappen niet duidelijk geargumenteerd. Bedenkelijk is, dat deze Contactgroep wèl toegeeft dat 'enige voorspellende waarde aanwezig is' bij het gebruik van eindexamencijfers, maar vervolgens een ongefundeerde aanval op het VWO (en de leerlingen die hier goede resultaten behalen) doet door te zeggen dat 'de kans groot is dat geselecteerd wordt op specifieke persoonlijkheidskenmerken als dociliteit, of een eenzijdig pakket intellectuele begaafdheden en vaardigheden'. Bewijzen voor deze stelling ontbreken. Ook wordt door hen niet waar gemaakt dat 'selectie op studieprestaties een al te eenzijdige nadruk op aanpassing van de student aan het secundair onderwijs' legt, die de 'traditionele onderwijspraktijken' beschermt en 'nieuwe ontwikkelingen niet bevordert'. Ik hoop erg dat deze aantijgingen door VWO-deskundigen zullen worden ontzenuwd.

8. De opmerkingen van de Contactgroep geven overigens wel te denken: er mankeert vast iets aan die briljante leerlingen van het VWO. Ze zijn dociel, en missen allerlei belangrijke begaafdheden buiten de intellectuele. Welke zouden dit nu wel zijn? Ik kan er zo wel een paar bedenken: ze zijn niet sportief, ze missen teamgeest, ze laten hun artistieke begaafdheden - zo ze die al hebben - verdorren, hun gevoelsleven is onderontwikkeld; ze lijden aan contactarmoede, hun sociaal gedragspatroon is stumperig en ze zijn zeker niet maatschappelijk geëngageerd. Het wordt, dacht ik, hoog, tijd dat een gekwalificeerd team van sociologen en psychologen de werkelijke motieven eens ging onderzoeken waarop de leden van de Contactgroep en al degenen die achter hun denkbeelden staan hun irrationele voorkeur voor loting baseren. Ik ben benieuwd naar het resultaat.

9. De academische wereld zal zich moeten afvragen of zij in geweten mee kan werken aan deze gang van zaken. Ik heb in mijn omgeving gemerkt, dat men erg défaitistisch is en het als een onafwendbaar noodlot beschouwt: 'het gaat toch door, ook al is het nog zo onredelijk'. Zelf wil ik hier niet zonder meer in berusten. Willen degenen die er ook zo over denken mij dit laten weten?

PROF. DR. K: BAKKER

Zoölogisch Laboratorium,

Kaiserstraat 63, Leiden.



noot * 'Onderzoek van Onderwijs', 3 april 1974. digitaal

Publicaties in de vroege discussie over toelating bij numerus fixusstudies zijn vooral moeilijk te vinden, want dit is nog het papieren tijdperk. Ik ben zo vrij om de belangrijkste publicaties als transcripties online beschikbaar te maken, zonder daar toestemming voor te vragen. Auteurs die bezwaar hebben: laat het mij weten, dan haal ik de tekst uit het publieke domein.




maart 2021 \

Valid HTML 4.01!   http://www.benwilbrink.nl/projecten/loten_nf_Bakker_NRC.htm