Onderzoek van Onderwijs, 1974, jaargang 3 nummer 1, 3-5.


Standpunt Contactgroep Research Wetenschappelijk Onderwijs


BIJ BEPERKTE TOELATING BESLIST ALLEEN HET LOT


door Ben Wilbrink, COWO-Amsterdam, en
Hans van der Vleugel, Onderwijskundige Dienst TH-Delft



De machtigingswet geeft aan de minister van onderwijs de wettelijke bevoegdheid om binnen bepaalde voorwaarden voor telkens een jaar per studierichting een beperkte toelating in te voeren. De termijn, waarvoor het parlement die machtigingswet voor de duur van twee jaar heeft aanvaard, loopt wel dit jaar of, maar staatssecretaris dr. G. Klein heeft verlenging met nog minstens drie jaar reeds bij het parlement aanhangig gemaakt. De sombere voorspellingen, dat, als men die machtigingswet eenmaal in werking stelt, men er nooit meer vanaf komt en zij de werking van een inktvlek krijgt, dreigen daarmee in vervulling to gaan. De noodzaak van een zo perfect mogelijk mechanisme om zo objectief en rechtvaardig mogelijk te kunnen selecteren wie wel en wie niet kan worden toegelaten tot de studierichtingen met beperkte toelating, verliest daarmee haar tijdelijk karakter. Als blijvend verschijnsel eist die toelatingsselectie meer nog dan als incidentele maatregel de uiterste zorgvuldigheid. Direct bij de inwerkingtreding van de machtigingswet heeft de Academische Raad daartoe de werkgroep selectie wetenschappelijk onderwijs ingesteld onder voorzitterschap van prof. dr. S. Wiegersma. In zijn eindrapport komt de werkgroep-Wiegersma tot een aantal adviezen, waarvan de voornaamste:

de maximale onderwijscapaciteit wordt per (sub)faculteit berekend; kandidaten met een gemiddeld eindexamencijfer van 7,5 of meer moeten zonder meer tot de studie worden toegelaten;

over de dan nog resterende plaatsen wordt door loting beslist onder de overigen, die zich voor de studie hebben gemeld en over de vereiste vooropleiding beschikken;

de machtigingswet moet een tijdelijk karakter behouden, zodat alleen een wetsvoorstel tot verlenging voor nogmaals een termijn van beperkte duur bij het parlement kan worden ingediend.

De Contactgroep Research Wetenschappelijk Onderwijs, waarin de centra voor onderzoek en ontwikkeling van het wetenschappelijk onderwijs met de desbetreffende sectie van het SISWO zijn verenigd en die mede verantwoordelijk is voor de uitgave van Onderzoek van Onderwijs, heeft zich van het rapport-Wiegersma gedistantieerd. Het standpunt van de CRWO is:

iedere selectie op basis van eindexamencijfers moet worden afgewezen op grond van zowel maatschappelijke als onderwijskundige argumenten;

de meest aanvaardbare procedure voor selectie bij een beperkte toelating is die van loting onder allen, die zich met een voldoende vooropleiding als eerstejaars voor de studie aanmelden. Dit standpunt van de CRWO wordt hier nader toegelicht.




De Commissie Wiegersma maakt onderscheid tussen in de praktijk beperkt toelatingsrecht en absoluut toelatingsrecht. In haar rapport stelt zij dat 'mag worden aangenomen dat in Nederland het absolute toelatingsrecht in de onderwijswetgeving in de afzienbare toekomst zal worden gehandhaafd en zelfs zal worden uitgebreid als uitdrukking van een maatschappelijk principe'.

De CRWO onderschrijft deze mening als een juist en wenselijk uitgangspunt. Het hiervan afwijkende 'in de praktijk beperkt toelatingsrecht', zoals in de machtigingswet wordt vastgelegd, mag daarom slechts worden verdedigd op grond van de beperkte onderwijscapaciteit van bepaalde studierichtingen in het huidige wetenschappelijk onderwijs. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de volgende standpunten:


  1. Selectieve beslissingen op basis van studieresultaten hebben in de gegeven situatie een beperkte voorspellende waarde.
  2. Selectieve beslissingen op basis van studieresultaten in het secundair onderwijs hebben maatschappelijke consequenties, in het bijzonder voor de afgewezenen.
  3. De onderwijscapaciteit wordt vastgesteld door omrekening van een aantal opvattingen over wat elke afgestudeerde in ieder geval minimaal nodig heeft in zijn curriculum. Dergelijke opvattingen zijn voor discussie vatbaar.
  4. Het wetsvoorstel kan slechts als een tijdelijke maatregel worden beschouwd indien gelijktijdig maatregelen worden getroffen om zo snel mogelijk terug te keren naar een 'onbeperkte toelating'.


Voor een besluit om op grond van hoge eindexamencijfers studenten direct tot het hoger onderwijs toe te laten zijn een aantal overwegingen van belang:


  1. effecten, die de regeling kan hebben op het middelbaar onderwijs;
  2. de te verwachten verhoging van het rendement van het hoger onderwijs;
  3. de billijkheid van een dergelijke regeling.


Effecten middelbaar onderwijs


Verlenging van de regeling dat een cijfergemiddelde van 7,5 en hoger zonder meer toegang geeft tot studierichtingen waar een numerus fixus krachtens de machtigingswet van toepassing is, maakt haar tot een semi-permanente zaak. Dat zal onvermijdelijk van invloed zijn op het middelbaar onderwijs met name waar het gaat om keuze van examenvakken, het belang van het schoolonderzoek tegenover het schriftelijk deel van het eindexamen en een als ongewenst te kwalificeren streven naar hoge cijfers als op zich van grote waarde ongeacht de relevantie voor de gekozen studierichting. Behoefde met dergelijke effecten geen rekening gehouden te worden bij de eerste en tweede keer dat deze regeling gehanteerd werd, bij een herhaalde verlenging zal het een ernstig punt van overweging moeten zijn.


Verhoging rendement hoger onderwijs


De te verwachten verhoging van het rendement voor het hoger onderwijs, hoe ook berekend, houdt nauw verband met de verwachtingen, die we mogen hebben ten aanzien van de voorspellende waarde van eindexamencijfers. Over de hoogte van die voorspellende waarde (voor het hele universitaire onderwijs, niet alleen voor de propedeuse) bestaan weinig of geen gegevens, zodat volstaan moet worden met schattingen. Ook optimistische schattingen komen dan nog erg laag uit.
Daarnaast is van belang het percentage 'geschikten' bij de groep kandidaten en het effect dat direct toelaten van studenten met hoge cijfers heeft op het resultaat van loting uit de overblijvende groep. Berekeningen laten dan zien dat de winst in rendement zeer klein, of zelfs te verwaarlozen is (De Bruyne 1973, Wijnen 1973).


Billijkheid 7,5 regeling


Vatten wij billijkheid op in de betekenis, die daar door De Groot (1972) aan gegeven wordt, dan moeten we letten op objectiviteit, de rechtvaardigheid van toepassing in onderscheiden situaties (differentiële rechtvaardigbaarheid) en de doorzichtigheid (transparantie) van de 7,5 regeling. De transparantie is steeds gewaarborgd voor zover het schriftelijk deel van het eindexamen doorzichtig is. Ook de objectiviteit (in de beperkte betekenis zoals die door De Groot gehanteerd wordt) is volledig (computer) of redelijk (2e corrector) gewaarborgd. Met de differentiële rechtvaardigbaarheid staat het niet zo best: immers, het is niet zo dat er een groot verschil is in verwacht studiesucces tussen degenen die net beneden de grens van 7,5 zitten, en degenen er vlak boven. Wat dat betreft lijkt de 7,5 regel dus niet geheel billijk (en is in ieder geval minder billijk dan een loting voor iedereen). deze billijkheid wordt met voeten getreden, indien bepaalde groepen, zoals contractanten voor het Ministerie van Defensie, automatisch een plaats toegewezen krijgen in plaats van deel te nemen aan de standaardregeling, die voor iedereen geldt).

Conclusie uit voorgaande beschouwing, waarin de relevante argumenten helaas niet meer dan aangestipt konden worden, is dat toepassing van de 7,5 regeling (of in strekking daaraan gelijk zijnde regelingen) sterk afgeraden moet worden op grond van nadelige invloed op het aan het eindexamen voorafgaande onderwijs, te verwaarlozen rendement en onbillijkheid van deze regeling vergeleken met een volledige loting.


Rationele selectie


In de publicatie 'Herstructurering zonder herprogrammering, onderwijskundig commentaar op het wetsontwerp herstructurering wetenschappelijk onderwijs' heeft de Contactgroep RWO zich al eerder uitgesproken over de mogelijkheid en wenselijkheid van selectie voor het hoger onderwijs. Van iedere vorm van selectie met de bedoeling aantallen te beperken, of zij gebaseerd is op eindexamencijfers, resultaten van een toelatingsexamen of resultaten van een propaedeutisch examen, moet voorshands aangenomen worden dat de te verwachten voorspellende waarde te klein zal zijn (CRWO, 1972).

Hoewel enige voorspellende waarde aanwezig is, kunnen of mogen deze eindexamencijfers toch niet gebruikt worden om er een toelatingsselectie op te baseren, omdat de voorspellende waarde voor studiesucces op lange termijn, meer nog voor succes in de beroepssituatie, nog veel geringer is of geheel afwezig. Dit gegeven, gecombineerd met dat andere dat bij selectie gebaseerd op eindexamencijfers de kans groot is dat geselecteerd wordt op specifieke persoonlijkheidskenmerken als dociliteit, of een eenzijdig pakket intellectuele begaafdheden en vaardigheden e.d., wijst naar mogelijk ongunstige en ongewenste consequenties van een dergelijke selectieopzet.

Daarnaast legt selectie op grond van studieprestaties een al te eenzijdige nadruk op aanpassing van de student aan het secundair onderwijs, een bescherming van traditionele onderwijspraktijken, die nieuwe ontwikkelingen niet bevordert.

Tenslotte zullen afgewezenen voor een bepaalde studie beschouwd worden als een negatief geselecteerde groep, waarbij de betrekkelijk grote foutenmarge gemakshalve wordt vergeten.


Capaciteit onderwijsinstellingen


Zonder de integriteit van betrokkenen te willen aantasten blijft gelden dat de onderwijscapaciteit een rekbaar begrip is. Een verschuiving in eisen op bepaalde punten b.v. van de verhoudingspercentages intern en extern te volgen co-assistenschappen kunnen een vrij drastische wijziging van de onderwijscapaciteit ten gevolge hebben.

Een als tijdelijk voorgestelde maatregel dient aan te geven op welke manier veranderingen worden aangebracht die kunnen leiden tot opheffen van de (nood)situatie. In het rapport wordt onvoldoende duidelijk hoe dit zal worden bereikt. Verwijzing naar het ingediende wetsontwerp 'herstructurering WO' is hier niet op zijn plaats, aangezien zelfs bij onverkorte aanname van het wetsontwerp verwacht mag worden dat de huidige onderwijscapaciteit voorlopig beperkt zal worden door enerzijds vereiste continuering van het onderwijs, terwijl anderzijds een nieuw curriculum zal moeten worden ontwikkeld. Met definitief vormgeven van een dergelijk curriculum zal naar schatting vijf tot acht jaar gemoeid zijn, alvorens een studieprogramma is opgebouwd, dat voldoet.


Conclusie


Zolang in Nederland in het middelbaar onderwijs dat voorbereidt op het hoger onderwijs, zo zwaar geselecteerd wordt als helaas nog steeds gebruikelijk is, mag niet verwacht worden dat op korte termijn enigerlei vorm van toelatingsselectie voor het hoger onderwijs, anders dan loting, gevonden kan worden die de toets der kritiek zal kunnen doorstaan.

Daarom is het van belang er hier nog eens op te wijzen dat loting, waar het gaat om een beperking van aantallen die noodzakelijk wordt geacht, voor alle gegadigden 'vooralsnog de meest aanvaardbare, de meest billijke en redelijk valide, de meest objectieve, de meest doelmatige en de meest doorzichtige oplossing' lijkt (W. Wijnen, 1973). Tevens moet worden aangegeven hoe in de toekomst terugkeer naar een absoluut toelatingsrecht kan worden gegarandeerd.


Herloting


Indien voor loting gekozen wordt is het noodzakelijk om vast te stellen welke procedure voor personen die uitgeloot worden in het jaar x gevolgd moet worden in de jaren x + 1, x + 2, etc. Twee strategieën zijn hiervoor denkbaar.


  1. Directie toelating tot de studie in het volgende jaar (x + 1).
  2. Selectie op grond van loting over alle aanmeldingen voor een volgende cursus.


ad 1. Uit principiële overwegingen wordt gekozen voor deze strategie. Het is echter denkbaar dat op deze wijze de opleiding 'verstopt' raakt door een steeds grotere wachtlijst. De wachttijden zullen dan snel oplopen, analoog aan sommige specialistenopleidingen na het arts-examen.


ad 2. Indien uit angst voor de tweede strategie gekozen zou worden, dient de loting reeds vooraf verricht te worden. Dit wil zeggen gelijk na afloop van de eerste loting. Voor het aantal aanmeldingen in de volgende jaren valt in principe een schatting te maken, op basis hiervan kan uit de in het jaar x uitgelotenen wederom een aantal personen een plaats worden toegewezen in het jaar x + 1, x + 2, etc. Zij die wensen de studie dan alsnog aan te vangen weten dan bij voorbaat wanneer zij definitief de studie kunnen aanvangen. Zij kunnen dan eventueel een tijdelijke baan zoeken of eerst hun dienstplicht vervullen, in de wetenschap wanneer hun plaats beschikbaar komt. Uiteraard zijn tegen deze procedure een aantal bezwaren te maken, maar in principe komt het neer op een wachtlijstsituatie met een bekende hoewel per persoon variabele afloopdatum.


Literatuur:


Bruyne, H. de, Selektie op grond van examencijfers: een fictie. Onderzoek van Onderwijs, 1973 jaargang 2, 1.

Commissie Ontwikkeling Wetenschappelijk Onderwijs Selektie voor en in het hoger onderwijs, Den Haag 1972.

Hazewinkel, A. Enkele gedachten over selektie in het medisch hoger onderwijs (tweede versie), Medische Fakulteit Rotterdam, groep onderwijsresearch (z.j.).

Werkgroep selektie in verband met de machtigingswet inschrijving studenten, rapport januari 1973.

Werkgroep selektie in verband met de machtigingswet inschrijving studenten, rapport juni 1973.

Wijnen, W H. F. W. Wie mag in 1973 naar de universiteit, Groningen Universiteitskrant d.d. 31-1-1973.




Nawoord, maart 2003


De cultuur bij de Nederlandse bureaus voor onderwijsresearch, verenigd in de CRWO, was in de zeventiger jaren dat er op majeure ontwikkelingen voor het wetenschappelijk onderwijs, zoals eerder de Wet Herstructurering, een gezamenlijk standpunt werd geformuleerd en naar buiten gebracht. Over selectie bij numerus fixus gebeurde dat in 1979 nogmaals ('Loot om oud ijzer' html). Desondanks worden de boodschappers als eerste aangevallen, en in dit geval vooral door een hoogleraar biologie in Leiden, de heer Bakker, in NRC Handelsblad. Zijn heftige reactie leverde hem een stroom voornamelijk instemmende reacties op, en wederom een paginagroot artikel in NRC Handelsblad. Die gebeurtenissen gingen evenwel volkomen langs mij, en langs Hans van der Vleugel, heen: ik wist er niet van, niemand sprak mij erover aan. Het duurde dus vrij lang tot mij de commotie bekend werd. Uiteindelijk leidde dat in overleg met K. L. Poll tot een artikel in het Cultureel Supplement van de NRC Handelsblad html, en tot een vervolgartikel in Onderzoek van Onderwijs html, waarin bovendien nog een cijfermatige exercitie html. Het krantenartikel leverde weer nieuwe reacties op, met name van Leppink en Veldkamp, die hun ingezonden brief ondertekenden met hun hoogleraarstitel en leeropdrachten. Dat was tamelijk heftig. Collega's raadden mij aan om geen reactie in NRC Handelsblad te plaatsen, zoals gebeurde, maar waarvan ik altijd spijt heb gehad. Er is wel een briefwisseling met Leppink en Veldkamp geweest. Niet met Bakker, als ik mij goed herinner. Uitblijven van een dupliek werd door Adriaan de Groot opgevat als erkennen van een misser, later door Hans Crombag als een misvatting van Adriaan gesignaleerd html.




Toelating bij numerus fixus


projectpagina: The Dutch weighted lottery explained in English html

projectpagina: literatuur over numerus fixus en loten html

projectpagina: literatuur over (decentrale) selectie voor numerus fixus studies html

projectpagina: overzichtje loten bij VO-scholen met te weinig plaatsenhtml




6-9-2004 \ contact ben apenstaartje benwilbrink.nl

Valid HTML 4.01!       http://www.benwilbrink.nl/publicaties/74HetLotCRWO_OvO.htm