Selectie voor hoger onderwijs is een onderwerp dat veel emoties los kan maken, en dat bepaald niet alleen in Nederland. In Amerika is deze selectie regelmatig onderwerp van principiële rechtszaken die tot in hoogste instantie worden uitgevochten, zoals recent in een zaak over voorrangsbeleid, affirmative action, waarin de Universiteit van Michigan is betrokken (Dworkin).
Extra selectie aan de poort stelt een probleem dat op veel manieren valt te onderzoeken en dat op veel manieren de opinies kan verdelen. Deze voordracht gaat niet over de technische kanten ervan (Wilbrink, 2004), maar benadrukt het selectieve onderwijsstelsel waarin het wordt gekatapulteerd, en wat in dat kader de betekenis van is van de stap naar extra selectie aan de poort. Aan de kant van het hoger onderwijs is er door de groeiende deelname aan universitair onderwijs toenemende druk om bijzondere opleidingen te creëren waarin de kinderen van de elite zich toch nog kunnen blijven onderscheiden (Wilbrink en Dronkers, 1993). De overheid doet er verstandig aan die druk te weerstaan, als het de kosten in de hand wil houden. Dat er ouders zijn die de kosten van een opleiding in Cambridge of Harvard willen betalen, dat houden we met een Harvard aan de IJssel toch niet tegen.
Het idee om extra selectie aan de poort van het hoger onderwijs toe te staan is incidentenpolitiek (Kolthoff, 2004; Hofstee, 2004a) en het mist verankering in de context ons onderwijsstelsel. Ook het voorbeeld van selectie voor Amerika's oudste college (Broome, 1903), Harvard, is door voorstanders gekozen omdat dat goed uitkomt. De selectie voor Harvard bestaat bij de gratie van het Amerikaanse stelsel (Astin, 1985) waar het is ingebed, wie dit glanzende facet van het Amerikaanse stelsel wil, importeert ook doffe facetten ervan. De kwaliteit van het Amerikaanse onderwijs is om te huilen (A nation at risk, 1983).
Omdat het om extra selectie gaat, is de dichtstbijzijnde context die van de permanente selectie in ons stelsel. Ik zal die permanente selectie uitlichten, want extra selectie aan de poort zal daar een zekere verharding in aanbrengen. Denk bij permanente selectie aan de Wet van Posthumus (1940), dat percentages zittenblijvers constant zijn, wat er ook in de wereld mag veranderen. Door deze permanente selectie bereikt een deel van iedere generatie niet het onderwijsniveau dat het had kunnen bereiken. Het onderwijs schiet op deze wijze tekort in het genereren van menselijk kapitaal (Blaug, 1987; Becker, 2003), wat zich op termijn keihard vertaalt in minder economische groei (Hanushek, 2003). Met dit economische gevolg, bij OCenW niet onbekend (HOOP 2004), wil ik alleen aangeven dat het bij permanente selectie niet gaat om een marginaal verschijnsel, of iets dat vooral voor theoretici interessant is, maar om een zaak die iedereen op termijn in de portemonnee raakt, en dus hoog op de politieke agenda hoort te staan.
In de Amerikaanse pikorde is Harvard het knapste jongetje van de klas. In de geschiedenis van het Westerse onderwijs hebben de knapste jongetjes altijd al de show gestolen. Na de middeleeuwen kregen zij prijsboeken, die nu worden aangeboden op boekenveilingen. Een kleine groep werd door prijzen en rangordenen aangemoedigd te presteren. De vroege humanisten rekenden zo af met een onderwijscultuur waarin het straffen en vernederen als pedagogisch instrument diende. In het Europese onderwijs is het belonen van prestaties echter verstard en verhard in de vroege vorm van de vergelijking van Jan, Piet en Marie met elkaar, in plaats van ieders prestatie vandaag te vergelijken met die van gisteren. Een lock-in heet dat in innovatie-jargon, denk aan het QWERTY-toetsenbord, MS-DOS en VHS-video. Door de eeuwen heen hebben opvoeders altijd wel gezien dat dit prijzenstelsel een minderheid motiveert en de overige leerlingen demotiveert. Toch zitten we er nog mee, omdat onze manier van beoordelen en cijfergeven een rechtstreekse voortzetting van het prijzenstelsel met zijn rangordes is (Wilbrink, 1997 a).
De neiging om Jan Piet en Marie vergelijkend te beoordelen is buitengewoon sterk, alleen met veel goede wil is deze cultuur niet te doorbreken. Deze cultuur hebben we met Amerika gemeen, daar is geen wezenlijk verschil (Becker, Geer en Hughes, 1968). Opvallend is dat ook wetenschappelijke disciplines als persoonlijkheidsleer (Hofstee, 2004b) en educational measurement, zeg maar beoordelen van studenten (Wilbrink, 1986), belast zijn met deze eenzijdige vergelijkende visie.
Hoe hard deze onderwijscultuur is laat het casus van de briljante uitgelote leerling zien, het meisje met alleen negens en tienen op haar eindlijst dat midden negentiger jaren bij herhaling uitloot voor de studie geneeskunde. Bestuurders, politici, journalisten en columnisten buitelen over elkaar heen om deze 'misstand' aan de kaak te stellen (Wilbrink, 1997 b). Stel je voor, het knapste meisje van de klas dat de prijs niet krijgt waar ze toch recht op heeft?
Wie dacht dat we toch in een beschaafd land leven, waarin de ene burger evenveel moreel recht heeft op een schaars goed dan een ander, vergist zich dus. Bij deze gelegenheid gaat het balletje rollen, start een reeks commissies (Drenth, Onderwijsraad, Sorgdrager) en maatregelen waarbij de knapste jongetjes en meisjes hun geboorterechten telkens een stukje meer terugkrijgen. Tot en met het huidige kabinetsvoornemen extra selectie aan de poort van het hoger onderwijs mogelijk te maken.
We zijn collectief zo gewend aan de vergelijkende beoordeling, dat deze eigenlijk alleen in vakkringen van psychologen en onderwijsonderzoekers serieus wordt bevochten. Het bekende 'Vijven en zessen' van De Groot (1965) heeft daar geen verandering in gebracht.
Het probleem van de vergelijkende beoordeling is dat de docent geen vast ankerpunt heeft. Is de klas slimmer, dan is de beoordeling strenger, en omgekeerd. Erger is dat onder deze condities leerlingen minder greep hebben op hun eigen cijfers. De individuele leerling kan door harder te werken een beter cijfer halen, maar als een grote groep leerlingen hetzelfde doet, werken ze wel harder maar halen de beloning niet binnen. Docenten en leerlingen hebben elkaar in een houdgreep, zonder zich dat goed bewust te zijn. De permanente selectie wordt een ordinaire afvalrace. Dit fenomeen doet zich natuurlijk evenzeer in het hoger onderwijs voor (Wilbrink, 1992).
Hoger opgeleiden, zoals u, docenten, en politici, staat het bepaald niet op het netvlies gebrand hoe sterk deze permanente vergelijkende beoordeling kan worden ervaren als ontmoedigend en vernederend. Natuurlijk, iedereen is wel eens onterecht beoordeeld, teruggewezen of afgewezen. Daar kom je wel overheen. Dat ligt heel anders wanneer die ervaring een dagelijkse is, schooljaar in, schooljaar uit. De vergelijkende selectie levert niet alleen over de jaren heen een zo groot aantal fouten op dat het een economische kostenpost van belang is, het demotiveert een belangrijk deel van iedere generatie jongeren. En die hebben het dan moeilijk optimaal profijt te trekken van de gelegenheid onderwijs te volgen. En zij zullen het onderwijs er eerder om verlaten. Laat comfortabel hoger opgeleiden eens ophouden met dat vroegtijdige schoolverlaten te noemen. Het is schoolfalen. Het onderwijs faalt.
Er is in het onderwijs meer aan de hand dan alleen deze permanente selectie, natuurlijk. Maar permanente selectie is een woekering in het onderwijs, daar moeten we vanaf. Leerlingen en hun onderwijs moeten op een fatsoenlijke manier bij elkaar worden gebracht, dat is voor velen al hard genoeg. Iedere mogelijkheid moet worden benut om deze permanente selectie om te buigen, alles moet worden gedaan om verharding van deze permanente selectie te voorkomen.
Op de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs vormt de Citotoets, de Eindtoets Basisonderwijs, zo'n verharding van de selectieve cultuur. Ironisch genoeg is deze toets in de zestiger jaren door De Groot, van 'Vijven en zessen,' gepropageerd, ontwikkeld, en in een eigen instituut ondergebracht. Meer dan dertig jaar ervaring heeft evenwel geen wijsheid gebracht, de toets wordt nu bovendien gebruikt om er scholen op af te rekenen. Heel Amerikaans, waar deze vorm van high stakes testing populair is bij politici. Maar de kwaliteit van het onderwijs draait erop stuk, de professionaliteit van docenten wordt erdoor ondergraven (Corbett en Wilson, 1991).
De politiek heeft de keuze om extra selectie aan de poort van het hoger onderwijs toe te staan. Het mag nu duidelijk zijn dat dit een keuze wordt voor verharding van de permanente selectie in ons onderwijsstelsel. Het zal het moeilijker maken in het komende decennium de kwaliteit en kwantiteit op te krikken van het menselijk kapitaal dat ons onderwijsstelsel in zijn geheel levert.
Denk niet dat wat aan de poort van het hoger onderwijs gebeurt, voor misschien een handvol opleidingen, geen invloed heeft op basis- en voortgezet onderwijs. Historisch hebben zij zich altijd in reactie op elkaar ontwikkeld. Dat is ook in Amerika gebeurd, en hoe verschillend de situatie in Amerika ook lijkt, de selectieve processen zijn er in hoge gelijk aan die in ons eigen stelsel. Behalve dat Nederland niet groot genoeg is om via differentiatie te groeien naar een situatie met een of twee research-universiteiten met een krans van onderwijs-universiteiten en hogescholen eromheen (Clark, 1995).
A nation at risk (1983). An Open Letter to the American People. A Nation At Risk: The Imperative For Educational Reform. www.ed.gov/pubs/NatAtRisk/
Becker, Gary S. (2003). The age of human capital. In Edward P. Lazear (Ed.). Education in the Twenty-first Century. Stanford: Hoover Books. http://www-hoover.stanford.edu/publications/books/ed21st.html
Becker, H., Geer, B., & Hughes, E.C. (1968). Making the grade: the academic side of college life. New York: Wiley.
Astin, Alexander W. (1985). Achieving educational excellence. San Francisco: Jossey-Bass.
Blaug, Mark (1987). The economics of education and the education of an economist. Aldershot Hants England: Elward Elgar.
Broome, Edwin Cornelius (1903/1963 reprint). A historical and critical discussion of college admission requirements. Princeton, New Jersey: College Entrance Examination Board.
Clark, Burton R. (1995). Places of inquiry. Research and advanced education in modern universities. Berkeley: University of California Press.
Corbett, H. Dickson, & Bruce L. Wilson (1991). Testing, reform, and rebellion. Norwood, New Jersey: Ablex.
Drenth, P. J. D. (voorzitter) (1997). Gewogen loting gewogen. Advies van de Commissie Toelating Numerus Fixusopleidingen. Met Bijlage. Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen / Den Haag: Sdu Servicecentrum.
Dworkin, Ronald (2003). The Court and the University. The New York Review of Books, may 15. html
Dyck, M. van (Red.) (1997). Toegankelijkheid van het Nederlandse onderwijs. Den Haag; Onderwijsraad.
Groot, A. D. de (1965). Vijven en zessen. Groningen: Noordhoff.
Hanushek, Eric A. (2003). The Importance of School Quality. In Paul E. Peterson (Ed.). Our schools and our future: are we still at risk? Stanford: Hoover Books.
Hofstee, Wim (2004). Hoger onderwijs: sociaaldemocratie en selectie aan de poort. Socialisme en Democratie, te verschijnen. a
Hofstee, Willem K. B. (2004). Personality: Romantic, Rational, or Realistic? Keynote address, 12th European Conference on Personality, July 18-22, University of Groningen, Netherlands. b
Kolthoff, Kees (2004). PvdA steunt foute selectie. De Volkskrant, 15 april.
Kuyper, H., en M. P. C. van der Werf (2001). Inventarisatie van het verloop van leerlingstromen in het voortgezet onderwijs. Studie in opdracht van de Onderwijsraad. Groningen: Gion; Den Haag: Onderwijsraad. pdf-versie op site Onderwijsraad
Onderwijsraad (1998). Decentrale toelating. Advies. Den Haag: Onderwijsraad.
Posthumus, K. (1940). Middelbaar onderwijs en schifting. De Gids, 104 deel 2, 24-42. integraal op dbnl.nl
Sorgdrager, W. (voorzitter) (2003). De juiste student op de juiste plaats. Eindrapportage van de Begeleidingscommissie Decentrale Toelating. www. minocw. nl/onderwijs/hogeronderwijs. nl
Vries, G. C. de (1993). Schoolverzuim en schooluitval in het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Swets & Zeitlinger.
Wilbrink, Ben (1986). Toetsen en testen in het onderwijs. In S.V.O. Jaarverslag / Jaarboek 1985. Den Haag: S.V.O., 275-288. html
Wilbrink, Ben (1992). The first year examination as negotiation; an application of Coleman's social system theory to law education data. In Tj. Plomp, J. M. Pieters & A. Feteris (Eds.), European Conference on Educational Research (pp. 1149-1152). Enschede: University of Twente. Paper: auteur. html
Wilbrink, Ben (1997). Assessment in historical perspective. Studies in Educational Evaluation, 23, 31-48. a html
Wilbrink, Ben (1997). Samenvatting van de opsomming van de discussie over toelating bij numerus fixusstudies. In: Gewogen loting gewogen. Advies van de Commissie Toelating Numerus Fixusopleidingen, 82-89. b html
Wilbrink, Ben (2004). Extra selectie aan de poort: wanneer is genoeg genoeg? Onderzoek van Onderwijs, te verschijnen. html
Wilbrink, Ben, en Jaap Dronkers (1993). Dilemma's bij de groei van de deelname aan hoger onderwijs. Zoetermeer: reeks Achtergrondstudies van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.pdf
F. Meijers, M. Kuijpers & J. Bakker (Februari 2006). Over leerloopbanen en loopbaanleren. Loopbaancompetenties in het (v)mbo. pdf
Herbert W. Marsh and Sabina Kleitman (2002). Extracurricular school activities: The Good, the Bad, and the Nonlinear. Harvard Educational Review, 72, 464-511. abstract
Paul F. Barton (2005). One-third of a nation: Rising dropout rates and declining opportunities. Report number PIC-ONETHIRD. Educational Testing Service. http://www.ets.org/portal/site/ets/ voor de pdf
Jeannie Oakes (2005). Keeping track. How schools structure inequality. Yale University Press, second edition 2005 (new preface, extra chapters discussing the 'tracking wars' of the last 20 years) (1st 1985),
Maureen T. Hallinan (2004). The detracking movement. html
Leo Prick (2006)
http://www.benwilbrink.nl/publicaties/04PermanenteSelectieUvT.htm