NRC/Handelsblad 6 oktober 1983. Nu ook in Delpher terug te vinden. Delpher . Het is een repliek op Köbben, A. J. F. (1983). Had de professor een goed rapport? NRC Handelsblad 22-9-1983 Delpher. Repliek van H. 't Hart, en dupliek, 22-10-1983 Delpher. . Zie ook Köbben, A. J. F. (Red.) (1991). De weerbarstige waarheid. Opstellen over wetenschap (p. 134-144). Amsterdam: Prometheus.


De professor had een goed rapport. Repliek op Köbben

Ben Wilbrink


Rapport De professor had een goed rapport. De lezer van deze krant heeft de boodschap niet kunnen missen. Köbben heeft het onderzocht uit nieuwsgierigheid ('zuiver wetenschappelijke aandrift'). Toch was hij zich ervan bewust "dat veel hoogleraren gekant zijn tegen loting en derhalve belang hadden bij een resultaat van dit onderzoek, dat als waarschuwing tegen loten kan worden gezien." Nu zijn de resultaten van zijn onderzoek heel aardig, en het hoge gevonden cijfergemiddelde ' logenstraft een voorspelling die ik 8 jaar geleden deed. Met de strijdvraag 'loten ja, loten nee' heeft dat echter weinig van doen. Ondergetekende schreef Köbben destijds ook dat hoogleraren ongetwijfeld tot de groep met de hogere eindexamencijfers horen; voor mij was dat niet strijdig met mijn argumenten voor loten bij numerus fixus studies.

Nu voelt Köbben wel aan dat de interpretatie van zijn resultaten niet zo rechtlijning kan zijn, maar hij is niet in staat geweest de dreigende misvatting (een waarschuwing tegen loten) te voorkomen. Hij concludeert "hoogleraren beschikken blijkbaar door de bank genomen over een combinatie van eigenschappen die verrassend goed worden geïndiceerd door hoge eindexamencijfers." De woordkeuze is hier ongelukkig: de 'indicatie' is achterwaarts (wetend wie hoogleraar is geworden), niet voorspellend. Köbben heeft dat laatste overigens wel onderzocht: "Van de 37 personen uit onze controlegroep die een 7,5 of meer hebben behaald, is er, voorzover wij hebben kunnen nagaan, slechts één hoogleraar geworden." Omdat Köbben zijn bijdrage zo nadrukkelijk plaatst in de context van de selectie voor numerus fixus studies, had hij er best op mogen wijzen dat je op basis van eindexamencijfers geen hoogleraren kunt selecteren. Dat klinkt wonderlijk, maar het laat zich op twee manieren uitwerken.

Allereerst op deze wijze: wie uitloot voor geneeskunde kan altijd nog een andere studie kiezen, daar eventueel ook hoogleraar in worden. De breinbaasjes die uitloten gaan niet voor de wetenschap verloren. Zou dat wél zo zijn, dan zouden er in dit land nog maar weinig voorstanders van loten te vinden zijn. A propos, een voorstander van loten is dat niet in het algemeen, altijd en overal, maar bijvoorbeeld voor numerus fixus selectie voor een enkele studie in een onderwijssstelsel zoals wij dat in ons land hebben. Zo zijn er heel wat verklaarde tegenstanders van loten bij numerus fixus studies, die aan de operatietafel staand zullen loten wanneer zij geconfronteerd worden met twee ernstig gewonden waarvan er maar één geholpen kan worden (zie Winslow 'Triage and Justice, The ethics of rationing life-saving medical resources.' 1982). De tweede uitleg gaat als volgt. De hoogleraar geneeskunde die ten strijde trekt tegen loten bij 'zijn' studie,, doet dat vanuit een welbegrepen eigenbelang. Al selecteer je dan geen hoogleraren, je mag zeker verwachten dat studenten met betere eindexamencijfers het in deze studie ook beter zullen doen. Het argument dat zo'n verband er niet zou zijn, zo al ooit serieus geopperd, is onhoudbaar.

Er zijn twee wegen om te beargumenteren waarom selectie op cijfers dan toch ongewenst kan zijn. De eerste is: laten zien dat de te verwachten rendementswinst klein is, en niet opweegt tegen de nadelen van selectie op cijfers. Die betogen zijn moeizaam, en worden slecht begrepen. De tweede lijn van argumenteren is aardiger. Die begint met toegeven, for the sake of argument, dat er inderdaad een behoorlijk verband bestaat tussen succes bij het eindexamen en succes in willekeurig welke universitaire studie. Dat geldt voor geneeskunde dus evenzeer als voor biologie, psychologie, rechten of natuurkunde, allemaal studies die openliggen voor uitgelote geneeskunde gegadigden. Mag geneeskunde nu op cijfers selecteren, dan kan in die studie het rendement verbeteren, maar zal het rendement in andere studierichtingen verslechteren omdat daar de afgewezen geneeskunde gegadigden opgevangen worden. Geneeskundige tegenstanders van loten hebben gelijk, maar de overheid heeft meer gelijk wanneer zij de geneeskundigen brusqueert met een andere keuze.

De laatste lijn van argumenteren lag overigens geenszins voor de hand. Deskundigen op het gebied van de personeelsselectie hebben hem over het hoofd gezien. De fout was hardnekkig, en leidde ertoe dat nog onlangs het Cito meende een nuttige toelatingstoets voor numerus fixus studies te kunnen maken. Het is dit onderlinge gekrakeel van deskundigen dat Köbben ertoe aanzette zelf maar eens op onderzoek te gaan. Daar heeft hij dan wel een oude discussie mee opengebroken, precies op het moment dat het duidelijk gaat worden dat de geneeskundige opleidingen drastisch in capaciteit beperkt gaan worden. De numerus fixus zal daarmee ook formeel tot een structurele zaak worden. Over de dan even structurele wijze van selecteren mag best een tweede discussieronde gehouden worden.


Ben Wilbrink Muiden




januari-2021 \ contact ben apenstaartje benwilbrink.nl

> Valid HTML 4.01!   http://www.benwilbrink.nl/publicaties/83RapportNRC.htm