De samenleving in de middeleeuwen, vooral buiten de stad (waar de meerderheid van de bevolking leefde), is een feodale samenleving. Het zou nog tot de Verlichting en de strooptochten van Napoleon duren voordat de laatste evidente feodale trekken en instituties uit de samenleving verdwenen. Wat die feodaliteit nou precies is, dat is nog niet zo eenvoudig te beantwoorden. Oude schematische antwoorden zijn onbevredigend en allang wetenschappelijk verworpen, zoals die van de driedeling van ridders, priesters en boeren die de samenleving zouden bevolken. Het boeiende van de kwartierstaten is dat in de hoge generaties de feodaliteit opvallend aanwezig is, zonder dat het ons 21e-eeuwers meteen duidelijk is waar het allemaal op slaat. Zo is de 'welgeboren man' een veelvoorkomende maar toch vreemde eend in de bijt, ook voor historici trouwens: zij kunnen de maatschappelijke groep van de welgeborenen nog steeds niet helder duiden naar oorsprong, en naar hun relatie tot ministeriabelen (weer zo'n oude term) en ridderschap of adel (een pas later ontstane benaming). En dan hebben we het over de maatschappelijke bovenlagen, dus over de andere maatschappelijke groeperingen is waarschijnlijk nog minder bekend over hun relaties tot deze elites. Dat de ene maatschappelijke groepering uitgebuit werd door de andere, in feite 'horig' zou zijn aan of lijfeigene van de andere, is weer zo'n versimpeling van in werkelijkheid veel evenwichtiger maatschappelijke verhoudingen (moordenaars, oplichters, bandieten en schurken komen in alle lagen van de bevolking voor, natuurlijk, daar gaat het niet over).
Bij eerste kennismaking een wonderlijk fenomeen is dat van de welgeboren mannen. We hebben het dan over de mideeleeuwen, met de 16e en soms 17e eeuw, bij uitzondering komt de term ook in de 18e eeuw nog wel voor. Het gaat om een bijzondere klasse van lage adel, vooral of alleen op het platteland geworteld. Het is een aparte klasse omdat zij eigen rechten en verplichtingen, ook een eigen rechtspraak. De klasse die er figuurlijk maar ook wel letterlijk tegenover staat is die van de huislieden, in onze moderne oren een wat truttige term voor de gewone boeren en plattelandsbewoners. In Van den Arend (1993), een studie over baljuws in Holland, is er noodzakleijkerwijs veel aandacht voor de rol van deze welgeborenen. Antheun Janse (2001) geeft een recentere en mogelijk kritischer beschouwing van deze groep, en zijn herkomst.
Voor de genealoog is het van belang te weten of iemand inderdaad een welgeboren man is. De welgeboren mannen maken maar een klein deel van de plattelandsbevolking uit, Van den Arend schat het op vier tot vijf procent, en zij huwen bij voorkeur in eigen kring, wat gezien de animositeit tussen welgeborenen en huislieden ook al niet verwonderlijk is. Die animositeit heeft ermee te maken dat huislieden belastingen moeten opbrengen waar welgeborenen van zijn vrijgesteld. Voor die vrijstelling is een goede maar vooral historische reden: de verplichtingen van de welgeborenen betreffen bestuur en geweldsuitoefening, zij moeten ten oorlog trekken als ze daartoe worden opgeroepen, daarvoor een harnas en overige uitrusting bezitten, etcetera. Het probleem is dat die krijgsverplichting nauwelijsk meer drukt in de latere middeleeuwen, en zeker nauwelijks meer na 1500. Dat geeft scheve ogen, en hoop processen. Dankzij die processen is er een hoop voor de genealoog belangrijke informatie uit de 15e en 16e eeuw bewaard gebleven.
Het trouwen in eigen kring van deze welgeborenen is van groot belang, en mogelijk is dat een gewoonte die zich tot heel recent heeft doorgezet. In de kwartierstaat Dijkxhoorn is in de oudere generaties goed te zien dat het aantal dubbelingen enorm is, ontstaan door families die nauwe relaties met elkaar lijken te onderhouden, of tenminste een welbegrepen eigenbelang hebben om huwelijkspartners binnen deze kring te (laten) zoeken. Bedenk dat we het hebben over de rijkere boeren in Holland. Zij konden die rijkdom aan land overigens ook behouden, in de middeleeuwen althans, door het erfrecht dat voor deze rgoep gold, en waarbij boerderij en landerijen niet werden verdeeld onder alle kinderen, maar naar de oudste zoon ginen, of naar de oudste dochter wanneer er geen zonen waren. Voor de huislieden was het erfrecht heel anders, met als gevolg dat in deze klasse een rijke familie tot armoede kon vervallen via herhaaldelijke erfdelingen van het bezit. We hebben het dan wel over de mannelijke hoofdlijn in de familie, want de jongelui die buiten de boot vielen moesten voor hun kostje dan echt iets anders verzinnen (visserij, handel, het klooster), waarschijnlijk ook wat huwelijkspartners betreft. Het welgeboren zijn werd weliswaar in mannelijke lijn doorgegeven, maar het bezit ging alleen naar de oudste mannelijke erfgenaam. Het gevolg is een steeds groter aantal verarmde boeren of poorters die formeel welgeboren mannen zijn, en geneigd zijn de daaraan verbonden rechten zo lang mogelijk te claimen.
Wat voor deze lage adel geldt, is in het algemeen ook de tendens bij de hoge adel, de werkelijk riddermatigen (Antheun Janse, 2001). Ook daar moeten jongere broers en zusters zich anders in de samenleving zien te redden. De geneloog heeft dan ook kans in de oudste generaties zowel lage als hoge adel tegen te komen, en verhoudingsgewijs natuurlijk veel te veel. Natuurlijk: omdat de 'gewone' bevolking gemiddeld minder draagkrachtig is, en minder notariële en andere archiefsporen nalaat.
Wie nieuwsgierig is naar de afkomst van deze groep welgeborenen, kan zijn hart ophalen aan verschillende meningen daarover. Niet onwaarschijnlijk is dat het gaat om een pre-feodale adel (zoals Van der Arend dat noemt). Het is niet onmogelijk dat Karel de Grote er iets mee heeft te maken: in Holland komen de welgeborenen vooral voor op de gronden van zijn domeinen, wat leidt tot de speculatie dat Karel destijds vazalllen heeft beloond door ze gronden in deze domeinen (Monster, Rijswijk, Velzen) te lenen. Historisch-demografische studie lijkt in die richting te wijzen.
Antheun Janse (2001). Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite in de late middeleeuwen. Hilversum: Verloren. [schets van de Hollandse feodaliteit naar de laatste stand van onze historische kennis]
B. K. S. Koene (2003). Welgeboren in Holland: een weerwoord en een aanvulling. De Nederlandsche Leeuw, 120 maartr-a[ril, k. 115-119. [Een weerwoord op Antheun Janse, die hem een stellingname toedicht die onjuist is. Koene is het met de kritiek van Antheun Janse eens.]
B. K. S. Koene (1997). Welgeboren iun Holland. In Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 51, 3-49.
Geertruida Moor (1994). Verborgen en geborgen. Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574). Hilversum: Verloren. [Een klooster voor de dochters van de ridderschap]
H. A. van Foreest (1950). Het oude geslacht Van Foreest 1250-1570. Assen: Van Gorcum. [De eerste studie die gedetailleerd de maatschappelijke positie van een vroeg-adellijk Nederlands geslacht portretteert]
Gosses, I. H. (1926). Welgeborenen en huislieden onderzoekingen over standen en staat in het graafschap Holland. 's-Gravenhage. [Achterhaalde speculatie over de oorsprong van de groep 'welgeborenen']
Wolfgang Metz (1960). Das karolingische Reichsgut. Walter de Gruyter. — 266 pp. cloth, no dj, fine €
Marc Bloch (1939/1968). La société féodale. La formation des liens de dépendance. Les classes et le gouvernement de dépendance. Éditions Albin Michel. [het grote werk op dit onderwerp]
Susan Reynolds (1994). Fiefs and vassals. The medieval evidence reinterpreted. Oxford University Press. [een meer recente studie]
D. E. H. de Boer, E. H. P. Cordfunke en H. Sarfatij (Red) (1996). Wi Florens. De Hollandse graaf Floris V in de samenleving van de 13e eeuw. Utrecht: Stichting Matrijs. Hierin o.a. E. H. P. Cordfunke: Familierelaties en dynastieke belangen. J. M. Bos: Landschap en politiek. Het gemaakte landschap van de dertiende eeuw. Antheun Janse: Adel en ridderschap in de tweede helft van de dertiende eeuw. P. M. C. Hoppenbrouwers: Op zoek naar de 'kerels.' De dorpsgemeente in de dagen van graaf Floris V.
J. M. van Winter (1965). Ridderschap. Ideaal en werkelijkheid. Bussum: van Dishoeck. Fibulareeks 11.
Arend, O. van den (1993). Zeven lokale baljuwschappen in Holland. Hilversum: Verloren.
Rechtshistorische opstellen aan geboden aan S. J. Fockema Andreae. Haarlem: De Erven F. Bohn. (oa: R. Fruin Opmerkingen over de oudste bewaarde keur van Zeeland - W. A. Beelaerts van Blokland: Enkele leenrechtelijke aantekeningen - J. van Kuyk: Germaansch- en Romeinsch rechts in de 16e eeuw - Th. van Riemsdijk: Het vierendeelen en zevendeel leggen na doodslag - A. S. de Blécourt: Wandelend land - J. Wessels Boer: Oevelganck in Drente - J. G. C. Joosting: De ondergang der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht - S. Muller fz.: Het forum academicum der utrechtse hoogeschool - A. de Bussy: Het tiendrecht van den eigenaar - J. C. Overvoorde: De Leidsche ambachtsbroederschappen - D. G. Rengers Hora Siccama: Over welgeborenschap en schotbaarheid)
J. Ph. de Monté ver Loren (1967). Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling. Utrecht: De Vroede. vierde, herziene en vermeerderde druk, 228 blz. (latere meer uitgebreide edities bezorgd door J. E. Spruit) (Het vóór-middeleeuwse tijdperk - De Middeleeuwen - Het na-middeleeuwse tijdperk)
J. Ph. de Monté ver Loren (1949). Grondbezit en standen in het oosten des lands vóór de feodalisering. Utrecht: De Vroede. Tweede, herziene druk, 1949, 157 blz. (De buurschappen als grondslag van de middeleeuwse samenleving - De hoven - De exploitatie van grootgrondbezit in de middeleeuwen - Grondheerlijke buurschappen Almelo, Goor, Uffelte - Buurschappen welke niet aan één grondheer behoorden - De standen)
J. Ph. de Monté ver Loren (1929). De historische ontwikkeling van de begrippen bezit en eigendom in de landsheerlijke rechtspraak over onroerend goed in Holland Utrecht: Kemink. proefschrift RU Utrecht. 768 blz. (I. De begrenzing van het terrein van onderzoek [1300-1500] - De verschillende betekenissen van de woorden eigendom en bezit [eigendom in de betekenis van allodium staat tegenover leen in de ruime zin van "herengoed": 'vrijeyghen'; eigendom in de zin van petitoir recht - eigendom als naam voor een bepaald zakelijk recht]
Het woord 'eygen' in den zin van allodium duidt aan, dat men geen 'heer' boven zich heeft, wiens 'man' men wegens het goed is. In de verhouding van 'heer' en 'man' ligt opgesloten, dat de 'heer' rechter is en de 'mannen' het gerecht vormen voor de hun betreffende feodale zaken. zie verder p. 4
- etcetera) (Het boek bevat wel een zakelijke index, maar geen index op personen of opde talrijke archiefstukken die geheel of gedeeltelijk in de tekst zijn gebruikt)
J. J. A. WIJS (1939). Bijdrage tot de kennis van het leenstelsel in de Republiek Holland. 's-Gravenhage 1939. proefschrift [heb ik nog niet gezien]
I. H. Gosses & R. R. Post (1959/1979). Handboek tot de staatkundige geschiedenis der Nederlanden. Deel I De Middeleeuwen. ’s-Gravenhage: Nijhoff.
R. H. Hilton (1975). The English peasantry in the later middle ages. Oxford: Clarendon Press.
Georges Duby (1973). Hommes et structures du moyen age. Paris/La Haye: Mouton. lccc 72-87939 (Recherches sur l'évolution des institutions judiciaires pendant le Xe et le XIe siècle dans le Sud de la Bourgogne - Le budget de l'abbaye de Cluny entre 1080 et 1155. économie domaniale et économie monétaire - Géographie ou chronologie du servage? Note sur les 'servi' en Forez et en Mâconnais du Xe au XIIe siècle - Un inventaire des profits de la seigneurie clunisienne à la mort de Pierre le Vénérabel - La féodalité? Une mentalité médiévale - - Le grand domaine de la fin du moyen âge en France - La noblesse dans la France médiévale. Une enquête à poursuivre - La seigneurie et l'économie paysanne. Alpes du Sud, 1338 - Les chanoines réguliers et la vie économique des XIe et XIIe siècles - Les 'jeunes' dans la société aristocratique dans la France du nord-Ouest au XIIe siècle - Les laïcs et la paix de Dieu - Le problème des techniques agricoles - Recherches récentes sur la vie rurale en provence au XIVe siècle - Structures de parenté et noblesse dans la France du Nord aux XIe et XIIe siècles - Remarques sur la littérature généalogique en France aux XIe et XIIe siècles - La vulgarisation des modèles culturels dans la société médiévale - Les origines de la chevalerie - situation de la noblesse en France au début du XIIIe siècle - Histoire et sociologie de l'Occident médiéval. Résultats et recherches - Les sociétés médiévales. Une approche d'ensemble - Le monachisme et l'économie rurale - Lignage, noblesse et chevalerie au XIIe siècle dans la région mâconnaise. Une révision)
J. Ph. de Monté ver Loren (1967). Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling. Utrecht: De Vroede. (Het vóór-middeleeuwse tijdperk - De Middeleeuwen - Het na-middeleeuwse tijdperk)
J. Ph. de Monté ver Loren (1949). Grondbezit en standen in het oosten des lands vóór de feodalisering. Utrecht: De Vroede. Tweede, herziene druk, 1949, 157 blz. ingenaaid, veel onderstrepingen met zwarte pen (De buurschappen als grondslag van de middeleeuwse samenleving - De hoven - De exploitatie van grootgrondbezit in de middeleeuwen - Grondheerlijke buurschappen Almelo, Goor, Uffelte - Buurschappen welke niet aan één grondheer behoorden - De standen)
J. Ph. de Monté ver Loren (1929). De historische ontwikkeling van de begrippen bezit en eigendom in de landsheerlijke rechtspraak over onroerend goed in Holland Utrecht: Kemink. proefschrift RU Utrecht. 768 blz. ingenaaid, bladzijden schoon, rug verbleekt en gekreukt, boekblok strak, € 80
B. H. Slicher van Bath, e.a. (Red.) (1970). Geschiedenis van Overijssel. Deventer: Kluwer. (o.a. Th. van der Hammen en G. C. Maarleveld: De bodemgeschiedenis van Salland en Twente - W. Jappe Alberts: De middeleeuwen, staatkundig beschouwd - G. J. ter Kule: Rechtskundige verschijnselen in de middeleeuwen. - K. de Vries: De middeleeuwse stadsrechten - B. H. Slicher van Bath: Welvaart op wankele basis: De sociaal-economische omstandigheden gedurende de middeleeuwen - R. R. Post: De kerk in het midden: de middeleeuwse kerk - G. J. ter Kuile: Rechtskundige verschijnselen in de nieuwere tijd - H. B. Slicher van Bath: Landbouw, textiel en turf - B. H. Slicher van Bath: Van vrije naar gebonden economie - S. J. Fockema Andreae: Waterschappen en marken in Overijssel - K. Heerema: De taalgeschiedenis van Overijssel - A. L. Hulshoff: Van torens en tinnen; de versterkte edelmanshuizen - J. Schepers en E. Jans: Balken und Deelen; alte ländliche baukunst - W. Jappe Alberts: Historiografie van Overijssel)
C. A. van Kalveen (1965). Het polderdistrict Veluwe in de Middeleeuwen. In Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, deel 79. Groningen: Wolters. 219-334.