dgeworth
illustratie: omslag van door Verloren in Hilversum uitgegeven studie over loterijen site. De auteurs laten zien hoe de wortels van de staatsloterij liggen in de oplossing van een verdelingsprobleem op de markt van Brugge: wie mag er een kraam plaatsen? Een numerus-fixus uit de middeleeuwen.
The illustration is the cover of a study on lotteries in the Netherlands site. Lotteries to collect money for the town or the country have their roots in a distribution problem regarding the market in Brugge (Flanders): how to allocate the small number of available places on this market among the merchants? A numerus clausus in the Middle Ages.
Ben Wilbrink
doorlopend geactualiseerd
Het materiaal bestaat uit parlementaire stukken, rapporten van commissies, publicaties van onderzoekers, adviezen, artikelen in de dag- en weekbladpers, krantenberichten, alles voorzover ook werkelijk in mijn archief aanwezig (tenzij anders aangegeven; van een enkel stuk weet ik van het bestaan, maar beschik ik er niet over). Het archief is wat stukken uit de dag- en weekbladpers betreft redelijk representatief, is mijn indruk. Parlementaire stukken zijn tot en met de opheffing van het COWO in 1986 ook tamelijk volledig, dankzij de zorg van de heer Overre van het Bureau Documentatie van de UvA. Het zou mij verbazen wanneer belangrijke rapporten niet in deze lijst voorkomen. Er zijn wederkerende publicaties zoals jaarverslagen en ook de verlenging van de Machtigingswet van jaar tot jaar, waar ik soms slechts over een enkel exemplaar beschik. Omdat het archief is opgebouwd in de COWO-jaren, ontbreken mogelijk belangrijke stukken en opvattingen uit het veld van het voorbereidend hoger onderwijs. Een kanttekening is ook nodig waar het het hbo betreft: tot voor kort waren hbo-instellingen vrij om de eigen toelating te regelen, waarvan een overzicht is te verkrijgen door de jaarlijkse publicatie over hbo-instellingen op dat punt te raadplegen (met per instelling de toelatingsprocedure, en vaak ook de verhouding tussen aantallen aanmeldingen en toegelatenen). Bovendien zijn er private instellingen en overheidsopleidingen die niet door OCenW worden bekostigd, die (nog steeds) eigen toelatingsregelingen kennen. Een voorbeeld van dat laatste is de zeer scherpe selectie voor de Nederlandse Politieacademie. Over deze sector staan mij weinig bronnen ter beschikking, maar ik ben wel zelf betrokken geweest bij een evaluatie-onderzoek over de selectie voor de NPA (html). Dan is er nog buitenlandse literatuur, waar niet stelselmatig naar is gezocht, maar voorzover aanwezig zijn titels genoemd in het chronologische bestand of in de toegevoegde literatuurlijst.
Veel bronnen zijn moeilijk of in het geheel niet publiek/online beschikbaar. Ik heb mij januari 2021 voorgenomen een goede poging te doen om over de gewogen loting een boek te schrijven, tenslotte ben ik in de unieke positie over heel veel kennis en bronnen te beschikken. Ik zal dat voorbereiden in een serie blogs, over een periode van naar schatting twee jaar. Tegelijk zal ik mijn wat chaotische archief ordenen, en moeilijk toegankelijke bronnen transcriberen en onbeschaamd op deze loten_nf pagina plaatsen. Niet alles is altijd even relevant, dus ik ga wel selectief te werk. Publicaties die ik niet onbeschaamd kan herpubliceren op deze pagina, zal ik samenvatten of er belangrijke citaten uit geven. Een belangrijk archief is Delpher, voor Nederlandse dagbladen tot circa 1990; het is publiek domein, is echt lastig om mee te werken, en dagbladen plegen gescand te zijn vanaf de leggers met als gevolg dat tekst-transcripties deels onbegrijpelijk zijn: van dat materiaal maak ik leesbare teksten aan de hand van mijn eigen knipselarchief of desnoods de scans zelf in Delpher.
Het materiaal is buitengewoon omvangrijk, maar ik moet er meteen de waarschuwing bij geven dat ik niet heb gestreefd naar volledigheid, want dat zou niet menselijk zijn. Alleen al de parlementaire behandeling heeft door de decennia heeft een Mount Everest aan verslagen en wetsteksten opgeleverd, veel daarvan is overigens met enige moeite online te vinden, een belangrijk verschil met het pre-internet tijdperk waarin je maar het geluk moest hebben van een Bureau Documentatie dat bestuurlijke stukken bijhield. Dat 'geluk' is merkbaar in de vele opinies waarvan de auteurs evident geen toegang hebben gehad of maar gezocht tot de relevante stukken.
Nogal wat stukken vallen in de categorie 'het kan toch niet waar zijn dat we niet beter kunnen doen dan gewogen loten, ik zal dat aantonen.' Dat is een ambitie van velen geweest, waaronder politici en bewindspersonen. Grondgedachte lijkt te zijn dat die selectiepsychologen die voor loten pleiten als het gaat om toelating tot numerus-fixusstudies wel heel dom moeten zijn (het 'domme' lot uitgebreid tot de personen die dat bepleiten). So far, so good. Ik zou ook zo beginnen. Maar vervolgens dan toch uitzoeken wat de argumenten zijn waarop die lui tot zo'n tegen-intuitief resultaat komen. In de hitte van het emotionele debat gebeurt evenwel niet dat laatste, maar worden pleitbezorgers voor loten (in deze bijzondere situatie) bestookt met argumenten waarom hun stelling wel dom moet zijn. Dat schiet niet op.
Bovendien is daar de rol van 'deskundigen' aan de orde, omdat in dit ondermaanse sommige deelnemers aan het maatschappelijke debat meer terzake deskundig zijn dan anderen. De minder deskundige deelnemers vinden dat heel vreemd, en accepteren zeker geen verwijten van ondeskundigheid. De aard van de problematiek zelf brengt dan met zich mee dat ook het debat zelf de minder deskundigen niet kan overtuigen van hun minder deskundige positie. Dat zou bij het schaakspel bepaald anders liggen: denken wel mee te kunnen doen op het niveau van de grootmeester, maar dat niet zijn, straft zichzelf onmiddellijk in het spel zelf af. In het debat over toelatingsprocedures is er niet een neutrale scheidsrechter in de vorm van de vooraf afgesproken regels van het spel. Dan kunnen er komische (of beschamende, net hoe men daar naar zit te kijken) situaties ontstaan, waarin een hoogleraar uit Delft een zaal met vooral ook veel selectiepsychologen gaat uitleggen dat hij ontdekt heeft dat de VS een instituut hebben, het ETS, dat perfect in staat is om selectietests voor het hoger onderwijs te maken en te marketen. Het gaat hier natuurlijk om de Duijker-lezing van selectiepsycholoog Pieter Drenth, in de Aula van de UvA, met een hoogleraar-ingenieur en een partijleider-politicus als opposanten (alles gepubliceerd in de NRC, 30-3-1995.). De beleefdheid wint het dan van het harde argument, precies waar een partij schaak geen gelegenheid toe zou geven. Zodoende krijgen bepaalde misvattingen het eeuwige leven, omdat er oppervlakkig gezien respectabele lieden achter staan, die alleen maar een respectabel verschil van mening zouden hebben met een—met alle respect—kleine kaste van zelfbenoemde deskundigen?
Moeten deskundigen het dan voor het zeggen hebben? Nee, natuurlijk niet, zij moeten in het publieke debat wel hun best blijven doen de politici en alle andere betrokkenen uit te leggen wat de belangrijke relaties en feiten zijn in dit dossier. Iedereen is vervolgens nog steeds vrij er een mening op na te houden die afwijkt van wat rationele en empirische analyse oplevert. Het zou voor iedereen heel wat prettiger zijn gewoon te kunnen zeggen dat de uitkomsten van rationele analyse gevoelsmatig niet lekker liggen, en dan het gevoel de doorslag te laten geven. Op zich levert dat ook weer een onderzoekbaar soort situatie op, voor een relevante analogie zie bijvoorbeeld Don A. Moore and Steven L. Blader (2007). Revisiting the Instrumentality of Voice: Having Voice in the Process Makes People Think They Will Get What They Want. paper. pdf. Zoals de titel al suggereert: ik weet rationeel wel dat een sollicitatiegesprek mij geen bijzonder voordeel zal geven boven mijn mededingers, maar het gevoel in beginsel wel invloed te kunnen hebben vind ik wel een erg prettig gevoel. Vandaar liever zo'n gesprek dan loten. Dat is OK, toch? Waar het dan mis gaat, is dat het emotionele argument niet als in zichzelf voldoende wordt beschouwd, dan komen er allerlei meer of minder leuk gevonden argumenten op tafel om het kracht bij te zetten op het rationele vlak. Maar daarmee wint niemand het van de selectiepsycholoog die resultaten van een eeuw van wetenschappelijk onderzoek van valkuilen en drogredenen in de bagage heeft.
Tot zover deze onbescheiden poging voor een kader voor het plaatsen van de literatuur en de knipsels. De problematiek zal altijd wel actueel blijven: deze pagina is, op die met genealogie na, een van de meest bezochte op mijn website.
Encyclopaedia Britannica:
Stewart, R. (1998). Public office in early Rome. Ritual procedure & political practice. Ann Arbor: University of Michigan Press.
Thomas Gataker (1627) (2008 ed. Conall Boyle). The nature and use of lotteries.. Imprint Academic site.
C. D. Andriesse (1993/2007). Titan kan niet slapen. Een biografie van Christiaan Huygens. Olympus.
Sassen, F. (1970). Studenten van de Illustre School te 's-Hertogenbosch 1636-1810. Ter reconstructie van het Album Studiosorum. Amsterdam: Noord-Hollandsche.
Dowlen, Oliver Dowlen (2008). The political potential of sortition. A study of the random selection of citizens for public office. Imprint Academic. isbn 9781845401795 — 264 pp paperback. Table of contents — Introduction — Plates [look this up!]
Het Gymnasium te Amsterdam. Verslag cursus 1853-1854. (Bezit van bibliotheek POW).
Fokker, G.A. (1862). Geschiedenis der loterijen in de Nederlanden. Amsterdam.
Francis Y. Edgeworth (1888). The statistics of examinations. Journal of the Royal Statistical Society, 51, 599-635. JSTOR read online free
Edgeworth, F. V. (1890) The element of chance in competitive examinations. Journal of the Royal Statistical Society, vol. LëI (1890), pp. 460-75 JSTOR read online free, 644-63 JSTOR read online free
John Rawls (1951). Outline of a decision procedure for ethics. Philosophical Review, 60, 177-197. Reprinted in Samuel Freeman (Ed.) (1999). John Rawls. Collected papers (pp. 1-19). Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press. pdf
J. J. Woldendorp (1955). Een bloemlezing uit loterijversjes te Zegwaart. In Leids Jaarboekje 1955 Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken zeven en veertigste deel. (p. 134-136)
A.D. de Groot (mei 1958). Een inleiding over de geschiktheid voor de universitaire studie gehouden door prof. dr. A.D.de Groot, hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. Universitair Contactorgaan. [mijn exemplaar is een fotokopie van Bureau Documentatie van de UvA, bw] transcriptie en annotatie
Statistiek van het hoger onderwijs. Studierendement van de kandidaatsstudie van enige na-oorlogse generaties (1948-1950). Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitgeversmaatschappij De Haan, Zeist, 1958. https://historisch.cbs.nl/detail.php?id=394884162
Interessante grafieken midden in het rapport.
Voor toelating tot geneeskunde in Hamburg wordt een lotingsprocedure gebruikt. Zie Thelen (1975).
Tandartsstudenten moeten loten voor universiteit De Waarheid, 7-4-1960. delpher.nl
Wanneer zijn selectiepsychologen eigenlijk begonnen met proberen politici duidelijk te maken dat selectie-aan-de-poort niet zo'n goed idee is? Mogelijk 1961: Prof. Jhr Dr. D. J. van Lennep: 'De selektie van de student'. Universiteit & Hogeschool, 8, 82-96.
Dat U&H staat niet online (Google weet echt niet alles). Ik had een paar oude nummers opgeduikeld op een rommelmarkt, of zoiets. Maar dat artikel van Van Lennep had ik nog niet gelezen, en dus niet kunnen gebruiken in al mijn schrijverij sinds 1972 over de numerus-fixus. Jammer.
Van Lennep was hoogleraar clinische en industriële psychologie in Utrecht (het ICIP). (Kent u zijn vier-platen-test?) Personeelsselectie dus. Samen met o.a. De Groot en Snijders had hij in de 50er jaren uitgebreid de studieuitval in Delft onderzocht [Bakker (Red.) (1959) Mislukking en vertraging van de studie. Verslag van een onderzoek verricht aan de Technische Hogeschool te Delft 1953-1957]
Dit artikel is dus vrijwel onvindbaar, ik zal er een paar saillante uitspraken uit citeren. Afgezien van het taalgebruik van die tijd, zouden ze zomaar uit een recent stuk van bijvoorbeeld Pieter Drenth geplukt kunnen zijn https://pieterdrenth.wordpress.com/2013/09/23/loting-in-de-geneeskunde/#more-57.
"Het [eindexamen, bw] onderscheidt volgens wettelijke afspraken alleen tussen toelating of niet, maar zegt niets over de geschiktheid voor de Universiteit. Het is zelfs in hoge mate onwaarschijnlijk, dat het eindexamen ... een bijzonder valide selectiemiddel zou blijken te zijn."
"Ofschoon niemand een eindeloze studievertraging toejuicht, weet iedereen, dat de studieduur door zovele factoren bepaald wordt, dat geen zinnig mens er serieus aan denken zal, om te zeggen dat zij die de studie in een bepaalde tijd volbrengen de meest geschikte studenten zijn."
"Op dit ogenblik echter bestaan er voor de leeftijdsgroep waarom het hier gaat, geen betrouwbare, objectief toetsbrae, psychologische hulpmiddelen om met het oog op deze doelstellingen ['algemeen mentaal niveau', bw.] te selecteren. Het I.Q., een maatstaf die op deze leeftijd van weinig waare isvoor predictie der studieresultaten en dieweinig of niets zegt omtrent de waarschijnlijkheid, dat de candidaat zich in wetenschappelijke zin zal vormen, is op zichzelf genomen een te povere basis voor gerechtvaardigde beslissingen. We moeten niet vergeten, dat naarmate iemands ontwikkeling voortschrijdt, minder waarde gehecht kan worden aan antwoorden op vragen die gebouwd zijn volgens principes van relatief eenvoudige logische relaties, zoals dit het geval is bij onze intelligentietests.
Misschien zulen er stemmen opgaan om bij het zoeken van de criteria ook rekening te houden met de latere beroepsgeschiktheid. Mijns inziens is dit een geheel onbegonnen werk, afgezien nog van het feit, dat de latere beroepsgeschiktheid criteria zou opleveren, die bepaald vreemd zijn en misschien vreemd behoren te blijven aan geschiktheidsnormen voor de universitaire studie zelf. Het is m.i. een dwaling, dat de Universiteit tot taak heeft, latere beroeps-uitoefenaren af te leveren, die voldoen aan het criterium van het maatschappelijk succes. Het slagen of falen in de maatschappij is vooral van factoren afhankelijk, die weinig of niets met het genote onderwijs te maken hebben, of waarop dit onderwijs slechts een zeer geringe invoed kan uitoefenen."
"Er is bepaald geen evidentie aanwezig voor de juistheid van de vooronderstelling, dat er een hoge correlatie bestaat tussen de geslaagdheid in het maatschappelijk leven en het succes in de akademische studie en dit hoeft ons niet te verbazen. Het zou vreemd zijn indien het anders ware, en dit zal ook zo blijven zolang tenminste de voorstanders van het idee om van de universiteiten valscholen te maken niet de overhand krijgen."
"Misschien kan de inspanning [voor het ontwikkelen en uitvoeren van wetenschappelijk verantwoorde selectie, bw] beter worden besteed aan een didaktische ordening en verbeterig van het akademisch onderwijs zelf en aan pogingen en maatregelen om het potentiële maar nog niet benutte intellect, dat in bree lagen van one bevolking nog aanwezig moet zijn, de weg naar de universiteit mogelijk te maken." [NB: voor Van Lennep is ]intellect' bepaald iets anders dan de beperkte intelligentie zoals in intelligentietests geoperationaliseerd]
Hoe Van Lennep denkt over intelligentie is een afzonderlijke blog waard, zeker in contrast met de geharnaste positie van iemand als Luning Prak (IQ tests zijn overal voor geschikt, verschillen in IQ zijn vooral ook erfelijk bepaald, zoiets).
B. C. J. Lievegoed (vz) (1962). De selectie en ontwikkeling der meer begaafden. Een goede doorstroming van begaafdheden naar intellect, technisch vermogen en karakter, een eis van de moderne democratie. Rapport van de 12de studieconferentie, november 1962. Stichting Werkcomité voor Opvoeding tot Democratie. 142 pp. brochure
Nationaal Archief 203-205 Totstandkoming van het wetsontwerp inzake tijdelijke beperking van toelating van eerstejaarsstudenten aan de faculteit geneeskunde. 1963-1966 3 pakken In de datering is geen nadere cesuur aan te geven. 203 1963-1965 1963-1965 204 1965-1966 1965-1966 205 1966 1966 webpagina [Dit zijn stukken die in het NA raadpleegbaar zijn, dus niet online beschikbaar]
DuBois, P.H. (1965). A test-dominated society: China 1115 B.C. - 1905 A.D. Proceedings of the 1964 Invitational Conference on Testing Problems. Princeton.
Voor een artikel over toelating tot nf-studies is een stukje geschiedenis onmisbaar. Let er dan op dat in 1965 of 1966 een numerus fixus voor geneeskunde in de kamer aan de orde is geweest, en verworpen. Voor het departement betekende dat dat er een nieuwe faculteit bij moest komen om al die studenten op te vangen, dat werd Rotterdam.
Nationaal Archief 476 Behandeling van aangelegenheden met betrekking tot de voorbereiding voor de vestiging van de achtste medische faculteit. 1965-1969 1 pak pagina [opvraagbaar, maar dus niet online]
495 Behandeling van aangelegenheden met betrekking tot de oprichting van de RU. 1959-1970 1 pakpagina [opvraagbaar, maar dus niet online]
496 Totstandkoming en wijziging van de wet van 15 juni 1966, Stb. 267, houdende voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de vestiging te Rotterdam van een rijksinstelling voor wetenschappelijk onderwijs omvattende de faculteit der geneeskunde alsmede het besluit van 3 januari 1967, Stb. 3, tot uitvoering van deze wet. 1965-1972 1 pakpagina [opvraagbaar, maar dus niet online]
497 Behandeling van aangelegenheden met betrekking tot de overname van het Dijkzigt ziekenhuis van de gemeente Rotterdam ten behoeve van de medische faculteit. 1966-1971 1 pak pagina [opvraagbaar, maar dus niet online]
J. W. Foppen (1989). Gistend beleid. Veertig jaar universitaire onderwijspolitiek. Proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam. isbn 9052500517
In Nederland stelt minister Diepenhorst in 1966 de mogelijkheid van een numerus fixus voor, maar de Tweede kamer wees het wetsvoorstel af omdat zij het in strijd vond met de vrijheid van studiekeuze.
A, Postma (1995), Handboek van het Nederlandse onderwijsrecht (p. 367). Tjeenk Willink.
Nationaal Archief, Den Haag, Afdelingen Hoger Onderwijs, Hoger Onderwijs en Wetenschappen en het Directoraat-Generaal voor de Wetenschappen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, (1911) 1918 - 1975, nummer toegang 2.14.58 inventarisnummer 203-205. Totstandkoming van het wetsontwerp inzake tijdelijke beperking van toelating van eerstejaarsstudenten aan de faculteit geneeskunde. archiefplaats (geen scans beschikbaar)
Rolf Neuhaus (Hrsg.) (1968). Dokumente zur Gründung neuer Hochschulen. Anregungen des Wissenschatsrates, Empfehlungen und Denkschriften, auf Veranlassung von Ländern in der Bundesrepublik Deutschland in den jahren 1960-1966. Wiesbaden: Franz Steiner Verlag.
Numerus fixus in Leiden? Nee, zegt de rechter
“ .... vonnis van de President van de Rechtbank te ’s-Gravenhage, gewezen op 28 november 1968 met betrekking tot de invoering van een numerus fixus door de faculteit der geneeskunde te Leiden, in de vorm van een vergelijkend propaedeutisch examen. Voor de details zie men het vonnis zelf, N.J. 1968, no. 444 [Nederlands Juristenblad?]. In dit vonnis beval de President de vertegenwoordigers van genoemde faculteit de betreffende regeling in te trekken. Zeer summier gesteld heeft de President dit standpunt ingenomen: wie het propaedeutisch examen aflegt, heeft het recht de verdere universitaire opleiding te volgen.” Bron: Z. Szirmai, Nederlands Juristenblad, 4 september 1971, afl. 30.
Kongresboek '69 Aktie Demokratisering Subfaculteit Psychologie R.U. Groningen.
Hofstee, W. K. B. (1969). Selektie. Inaugurele rede. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Tinbergen, J. (1969). Onderwijsplan en numerus fixus. Universiteit en Hogeschool, 16 (3), 189-193. [hardcopy; niet online]
Aan de ene kant het vormen van monopolies voor bepaalde groepen die hun posities beschermen, door het aantal dergenen te beperken dat tot hun positie wordt opgeleid of toegelaten.
Aan de andere kant is het verwerpelijk dat sociale vooroordelen een rol spelen in de keuze van degenen die als de meest geschikte in elk beroep worden aangesteld of zelfs ook al tot de opleiding daartoe worden toegelaten.
over een numerus fixus, p. 191;
Er is inderdaad wat sommigen [P. de Wolff, Mogelijkheden tot het vaststellen van begaafdheidsreserves, Weekblad van het Genootschap van leraren aan Nederlandse gymnasia en lycea en de RLV, 57 (1963) blz. 327] een talentreserve, anderen [F. van Heek, Het verborgen talent, Meppel, 1968] latent talent hebben genoemd; d.w.z. een grote groep van jongeren die naar bepaalde maatstaven voor studie in aanmerking komen, doch in feite vroegtijdig stranden [J. H. N. Grandia, Uitdaging en antwoord, diss. Utrecht, 1968].
Dit is een belangrijk vraagstuk waarvan meer en meer blijkt dat het niet in hoofdzaak van financiële aard is, doch eerder van culturele aard: de betrokkenen 'krijgen' uit hun milieu 'niet genoeg mee' om met succes het onderwijs te volgen waartoe zij op grond van andere maatstaven in staat zouden zijn.
De oplossing zal tijd kosten en ten dele ook de uitschakeling van zekere sociale vooroordelen vereisen, doch de precieze weg is nog door niemand uitgestippeld.
Altijd een grens.
Wat ik echter hier beklemtonen wil is dat, hoe men ook de zaak bekijkt, het aantal personen dat een gegeven opleiding moet volgen toch altijd een grens zal hebben. Wanneer wij de plananing van de maatschappelijke ontwikkeling als juist aanvaarden, volgt daaruit dat een zeker aantal leerlingen, studenten en afgestudeerden optimaal is en het daarbovenuitgaan sub-optimaal, dus minder goed, is.
In de best denkbare maatschappelijke ontwikkeling is het afwijzen van die meerderen daarom een onvermijdelijk element.
Men kan dus niet betogen dat een willekeurig aantal dat zich voor een bepaalde studie zou aanmelden altijd moet worden aanvaard. In die zin is een numerus fixus een noodzakelijk element van elk zo goed mogelijke geplande ontwikkeling. Dit is eveneens betoogd door Ph. J. Idenburg [Vereniging voor staathuishoudkunde, verslag van de algemene vergadering gehouden te Utrecht op zaterdag 30 november 1968, Den Haag, 1969, blz. 17].
Men kan de noodzakelijke beperkingen nog verdelen in twee categorieën. Er kunnen korte-termijnbeperkingen nodig zijn, omdat op een gegeven moment de onderwijsmiddelen (b.v. laboratoriumplaatsen) gegeven zijn en pas na verdere investeringen groter kunnen worden.
Er kunnen lange-termijn- (dus meer duurzame) beperkingen nodig zijn omdat de maatschappij niet meer mensen van een bepaalde opleiding nodig heeft en daartegenover wel andere.
In beide gevallen is het instrument van een vergelijkend examen het aangwezen insrument om op de beschikbare plaatsen de besten te krijgen. Het is moeilijk het anders te zien en niet met zichzelf in tegenspraak te komen. (...)
Welke criteria men echter ook zal aanvaarden, de beperktheid van het aantal personen dat bepaalde opleidingen volgt blijft een noodzakelijk element ook van de ideale ontwikkeling, ook wanneer men in acht neemt dat een zeker aantal studenten boven het uiteindelijk nodige kan worden toegelaten om een correctie op de, nooit volmaakte, selectiemethoden mogelijk te blijven maken. Een te grote reserve is echter juist voor de betrokkenen helemaal niet aantrekkelijk want degenen die op een bepaald ogenblik afvallen moeten zich omschakelen.
Om de hierboven uiteengezette redenen meen ik dan ook te mogen concluderen dat een strijd zonder nadere toelichting tegen elke vorm van numerus fixus niet kan worden verdedigd. Het is een verkeerd gekozen leuze."
W. K. B. Hofstee (z.d., ws 1969). Individuele verschillen, en averechtse toepassing. (stencil, 8 blz.) Gepubliceerd in Nederlands Tijdschrift v.d. Psychologie. 24 (1969): 482-493. Herdrukt in P. J. van Strien (Red.) (1976). Personeelsselectie in discussie. Meppel: Boom. isbn 9060092201 121-140
Voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten. Gedrukte Stukken, 1969-1970, br. 10327, 1-12. [niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
Voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten (10 327). Hand. ë 1969-1970, blz. 3108-3125, 3126-3137, 3216-3221, 3261-3262. [niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
Voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten (10 327). Hand. I 1969-1970, blz. 999-1009. (Aangenomen) [niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
De links naar resources van de KB zijn dood. In plaats daarvan staan de stukken nu op repository.overheid.nl, dat moet ik nog inwerken. 10327 1969-1970 Voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten; pdf
NB: alleen de eerste pagina, helaas.
10327 Nr. 5 4-2-1970 Memorie van antwoord. pdf
In antwoord op de vraag, of is overwogen de plaatsing op wachtlijsten te doen geschieden na het kandidaatsexamen wijst de ondergetekende erop. dat hij in § 3 van de nota uitvoerig heeft uiteengezet, dat en waarom hij met name het oriënterend propedeutisch examen een geschikt selectiemoment acht. Daarbij komt de praktische overweging dat beperking bij voorkeur dient plaats te vinden daar waar de knelpunten zich het eerste bij de studie voordoen. Dit is onder de gegeven omstandigheden het eerst het geval bij de praktische oefeningen en het overige onderwijs van het tweede cursusjaar. De commissieVerdam constateerde dat in deze pre-kandidaatsfase in enkele gevallen knelpunten optreden, die als zwakste schakels de kracht van de gehele opleidingsketen kunnen bepalen.
Naar aanleiding van het verzoek te willen verduidelijken wat bedoeld wordt met ,,de laatste beschikbare plaatsen" in artikel 5, lid 1, welke bij loting over geslaagden met gelijke examenresultaten kunnen worden verdeeld, merkt de ondergetekende het volgende op. Men zou zich kunnen voorstellen dat een regeling wordt getroffen waarbij, indien het totaal aantal voor het propedeutisch examen aan een bepaalde subfaculteit geslaagden dat der plaatsen in het tweede studiejaar aan die faculteit overtreft, de beschikbare plaatsen groepsgewijze worden toegewezen aan de geslaagden met het hoogste cijfergemiddeldc, daarna aan die met het op één na hoogste cijfergemiddelde enz. tot een groep is bereikt welke in omvang het nog beschikbare aantal plaatsen overtreft. Om de overblijvende plaatsen zal dan worden geloot tussen alle nog niet geplaatste geslaagden. De grens tussen onmiddellijke plaatsing in het tweede jaar en loten zal afhankelijk van de mogelijkheid tot beoordeiingsdifferentiatie zo laag mogelijk getrokken moelen worden teneinde de lotingsgroep klein te houden. (....)
In aansluiting op deze beschouwingen zou hij er op willen wijzen, dat het hier bedoeld onderscheid tussen het normale en het op getalsbasis selecterende vergelijkende propedeutische examen slechts van belang is voor het examen en de uitslag daarvan, wanneer dat examen en die uitslag op zich zelf worden beschouwd, los van de vraag van de gevolgen in de zin van al dan niet vertraagde voortzetting van de studie. De noodzaak van beperking van het aantal studenten, die de praktika van het tweede en de volgende jaren volgen, is immers een gegeven feit en het gaat dus voor wat de toelating tot het tweede jaar betreft alleen maar om de methode van de beperking. Meer in het bijzonder komt daarbij de vraag aan de orde of die beperking al dan niet reeds aanstonds bij de bepaling van de uitslag van het examen zal worden aangebracht door het aantal van degenen die voor dat examen slagen, te beperken - dan wel afzonderlijk in het daarop volgende stadium. De in de nota en in de memorie van toelichting aangehaalde rechterlijke uitspraak in kort geding betekende dat de medische faculteiten volgens de rechter onregelmatig zouden handelen wanneer zij de eisen bij het examineren opzettelijk zouden opvoeren met de bedoeling het aantal geslaagden te beperken met het oog op de ontoereikende opleidingscapaciteit in het tweede cursusjaar en volgende jaren van de medische studie. De rechter heeft in de overwegingen van zijn vonnis echter duidelijk te verstaan gegeven dat het naar zijn oordeel gaat om de objectieve vaststelling van de geschiktheid voor de voortzetting van de geneeskundige studie en dat de faculteiten in beginsel wèl het recht hebben onder bepaalde omstandigheden noodmaatregelen van andere aard te nemen ter beperking van het aantal studenten in verband met ontoereikende opleidingscapaciteit, waarbij hij uitdrukkelijk op de mogelijkheid van invoering van wachtlijsten heeft gewezen.
10327 Nr. 6. 17-4-1970 Eindverslag pdf
10327 Nr. 130 (TK) Eerste Kamer Gewijzigd ontwerp van wet. pdf
2. Diegenen van de in het eerste lid bedoelde studenten, die niet in de gelegenheid kunnen worden gesteld het onderwijs van het tweede cursusjaar in het eerstvolgende studiejaar volledig te volgen, worden, indien zij de wens daartoe vóór een door Onze Minister te bepalen tijdstip te kennen geven, in de gelegenheid gesteld dat onderwijs in het daarop volgende studiejaar alsnog te volgen.
10327 Nr. 130a 12-6-1970 Eerste Kamer. Eindverslag pdf
Dezelfde leden hadden er begrip voor, dat de noodzaak om tot een betere organisatie van de studie in de geneeskunde te komen, het nemen van noodmaatregelen kan rechtvaardigen.
Zij wezen erop, dat dit ontwerp een nieuw element bevat, nl. dat naast een verkregen recht op grond van een met goed gevolg afgelegd examen de opleidingscapaciteit de mogelijkheid van directe voortzetting der studie bepaalt.
De aan het woord zijnde leden zagen in de selectie, zoals die in dit ontwerp wordt voorgesteld, een mogelijkheid tot aanpassing van het aantal studenten aan de opleidingscapaciteit derhalve als een compromis tussen studievrijheid en numerus fixus.
De behoefte is niet ter sprake gekomen, aangezien hierom-trent geen nauwkeurige gegevens bestaan. Niettemin zal, aldus deze leden, zodra de opleidingscapaciteit verruimd is en ten aanzien van de behoefte exacter prognoses bekend zijn, de Regering te eniger tijd voor de vraag gesteld worden om de opleidingscapaciteit aan te passen; hetzij aan het aanbod van studenten, hetzij aan de behoefte aan artsen.
10327 Nr. 160. 6-7-1970 Eerste Kamer BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Onderwerp: Toezending Projectenlijst i.v.m. wachttijd pdf
Wet van 1 juli 1970, houdende voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten. Stb. 1970, nr. 348.
Nationaal Archief (zie boven) NL-HaNA, OKW / Hoger Onderwijs, 2.14.58, inv.nr. 212. Totstandkoming van de wet van 1 juli 1970, Stb. 348, houdende voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten. archiefplaats
wachtlijsten
“Voor de medische faculteiten is de kwestie van wachtlijsten geregeld (voor een periode die eindigt uiterlijk op 31 augustus 1974) bij de wet van 1 juli 1979. Stb. 348.” Bron: Z. Szirmai, Nederlands Juristenblad, 4 september 1971, afl. 30.
Nota medisch wetenschappelijk onderwijs. Zitting 1969-1970, kamerstuk 10 309 nr 2. pdf
Voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten. Kamerstuk 10 327.
Nota naar aanleiding van het eindverslag van de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen omtrent het ontwerp van wet houdende voorzieningen van tijdelijke aard inzake de regeling van de toelating tot het bijwonen van het onderwijs in de faculteiten der geneeskunde van de universiteiten (Ingezonden 24 juni 1970). Gedrukte stukken, Eerste Kamer, 1969-1970, nr. 130b (nr 10.327 Tweede Kamer). [Niet in mijn bezit, nog niet online gezocht.]
Bergenhenegouwen, G. J. (1970). De Nota Posthumus in discussie. Een analyse van standpunten. SISWO Sector Onderzoek Wetenschappelijk Onderwijs & OTO Overlegcommissie Tertiair Onderwijs.
Maurits de Vroede, (1970). Van schoolmeester tot onderwijzer. De opleiding van de leerkrachten in België en Luxemburg, van het eind van de 18de eeuw tot omstreeks 1842. Leuven: Universiteitsbibliotheek.
Wachtlijsten tweedejaarsstudenten in de geneeskunde, Stcrt. 1971, 237.
Nationaal Archief 500 Totstandkoming van de wet van 17 januari 1973, Stb. 8, houdende voorzieningen met betrekking tot de vestiging van een RU te Rotterdam, alsmede de besluiten tot uitvoering van deze wet (Wet Rijksuniversiteit Rotterdam). 1971-1973 1 pak pagina [opvraagbaar, maar dus niet online]
Voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de inschrijving van studenten aan de Nederlandse universiteitene en hogescholen. (Machtigingswet inschrijving studenten). Gedrukte stukken, 1971-1972, nr 11 830, 1-25. [Niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
Voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de inschrijving van studenten aan de Nederlandse universiteitene en hogescholen. (Machtigingswet inschrijving studenten). (11 830). Hand. I, 1971-1972, blz. 1142-1146;1159-1163; 1167-1168. (Zonder hoofdelijke stemming aangenomen) [Niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
Voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de inschrijving van studenten aan de Nederlandse universiteitene en hogescholen. (Machtigingswet inschrijving studenten). (11 830). Hand. ë, 1971-1972, blz. 3840-3863; 3914-3930. (Aangenomen) [Niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
Verslag van een mondeling overleg tussen de vaste Commissie voor Wetenschapsbeleid en Wetenschappelijk Onderwijs en de Minister zonder Portefeuille, belast met het Wetenschapsbeleid en Wetenschappelijk Onderwijs, over de beperkende maatregelen, die aan verschillende universiteiten zijn genomen ten aanzien van de aantallen eerstejaarsstudenten. Gedrukte stukken, 1971-1972, nr. 11.592, 1. [Heb ik zelf dit stuk?]
Wetenchappelijk onderwijs. Toestroming van studenten indammen. Beperking aantal leerstoelen en specialisaties. (Betreft herwaardering overheidsuitgaven). Niet in het regeerakkoord vastgelegde afspraken. Gedrukte stukken, 1971-1972, nr. 11 745, 1, blz. 2. [niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]. Zitting 1971-1972 - 11 592 nr 1 (1 november 1971) statengeneraaldigitaal.nl pdf
Aad Hazewinkel (28 oktober 1971). Selektie van studenten. rapport Afdeling Onderwijs-Research, Medische Faculteit Rotterdam, mei 1971 (2e versie) [zie ook transcriptie van het voorwoord, hierbeneden] Een uitgebreidere versie in Jos de Mulder Red.) (1974). 'Selektie van studenten' p. 176-191. (met reactie van Begeer, p. 192-197). volledige transcriptie (zonder de reactie van Begeer).
In zijn geheel ook geblogd als https://benwilbrink.wordpress.com/2021/03/01/alle-geslaagden-zijn-geschikt-hazewinkel-legt-het-uit-in-1974/
De oerversie van dit artikel is een rapport van het onderwijsresearchbureau van de Erasmus Universiteit, waar Hazewinkel hoofd van was. Het presenteert een lijn van modelleren van selektie zoals in de internationale literatuur gebruikelijk, en ook in 2021 nog steeds gebruikelijk is. Zie bijvoorbeeld de testpsychologie van Don Mellenbergh en Wulfert van den Brink. Of de testpsychologie van Pieter Drenth. Maar er zijn andere manieren van modelleren die mogelijk meer recht doen aan selektiesituaties.
Het model van Hazewinkel berust op de aanname dat de groep kandidaten/studenten na selektie is te verdelen in zij die terecht zijn toegelaten of afgewezen, en zij die ten onrechte zijn toegelaten of afgewezen. Hoe kunnen we dat weten? Dat kunnen we alleen weten na een volledig onderzoek naar de voorspellende validiteit: laat iedereen toe, en turf dan wie uiteindelijk ook afstudeert, en wie dat niet doet, en zoek uit of er mogelijk een samenhang is met 'voorspellers' zoals eindexamencijfers, leeftijd, persoonlijkheid, whatever. Komt dat over als een technocratische benadering? Dat is het ook. Het abstraheert van diepe kwesties van wat eerlijk is, wie op basis van wat bepaalde rechten kan hebben, wat maatschappelijke kosten en opbrengsten zijn. En dus ook van de wettelijke, maatschappelijke en sociale kenmerken van de specifiek Nederlandse situatie.
Wie vertrouwd is met besliskundige benaderingen zal opmerken dat dit model waar Hazewinkel mee werkt een nogal primitief onderscheid (drempelnut) maakt tussen onderscheiden deelgroepen, en dat die onderscheidingen een rare mix vormen van wat platonisch is (wat terecht of onterecht zal blijken te zijn, dat kunnen we niet weten op het moment van selektie) en wat operationeel gedefinieerd is (wie behaalt het diploma, en wie niet).
Wie selektie wil begrijpen, zal linksom of rechtsom zich een model willen/moeten vormen. Het is helemaal niet slecht om daarmee te eginnen zoals Hazewinkel hier doet, en zoals in mainstream psychometrie gebruikelijk is. Daarna is het meteen een stuk makkelijker om de tekorten van het model te signaleren, en voorzichtig te zijn met trekken van conclusies. Ik geef een voorbeeld: bij selektie op basis van eindexamencijfers trekt de selekteur ergens een grens, laten we zeggen bij 7,5, waarboven directe toelating wordt gegeven, waarbeneden er wordt geloot (de toelating in het eerste jaar van de numerus fixus bij geneeskunde, was dat niet '72-'73?). Een fractie verschil, bij 7,4, en die directe toelating gaat niet door. Maar zo'n ingrijpend andere beslissing bij zo'n minimaal verschil in 'verdienste' is niet valide, volgens iedere code die in de testpsychologie actueel is. We kunnen het wel met elkaar afspreken dat het zo moet, maar dat heeft niets met validiteit te maken, het is louter een spelregel. En die kan dan ook als heel oneerlijk worden ervaren. Afijn, ik laat mijn introductie hierbij, u hebt nu een klein beetje een theoretisch kader waar de presentatie van Hazewinkel in past.
Sta me nog een opmerking toe. Wat Hazewinkel hier al redenerend probeert aan te tonen, is decennia later ook nog eens aangetoond door een commissie die zich boog over het voornemen van het CvB van de universiteit Leiden om aan selektie aan de poort te gaan doen (ongeveer ten tijde van staatssecretaris Nijs). De commissie, vz. Wim van der Linden, begeleidde onderzoeken bij enkele studierichtingen naar de voor- en nadelen van een dergelijke selectie. Het liep erop uit dat het CvB erkende dat in deze Nederlandse situatie selektie-aan-de-poort geen win-win-situatie kan opleveren: het was gedaan met dat dappere voornemen. [Rapportages van het ICLON, Dato de Gruijter, online beschikbaar, bijv. https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/handle/1887/7811 ]
Over selectie voor universitair onderwijs en meer in het bijzonder medisch onderwijs wordt de laatste tijd zeer veel gezegd en geschreven. De hier volgende nota heeft weinig pretenties. Zij is bedoeld als een hulpmiddel ter ordening van de discussie over dit belangrijke onderwerp. Daartoe wordt in paragraaf 1 een poging gedaan tot verheldering van de motieven voor selectie terwijl in paragraaf 2 geattendeerd wordt op enkele gevaren van selectief onderwijs. In paragraaf 3 worden enkele algemene problemen van selectie van meer technisch standpunt uit bezien. Deze beschouwingen zijn enerzijds bedoeld om de lezer enkele begrippen te verschaffen die voor een zakelijk denken over deze problematiek absoluut noodzakelijk zijn, anderzijds worden enkele conclusies getrokken die van direct belang zijn voor een keuze tussen selectie vooraf of na een jaar en voor zulke procedures als de judicium abeundi-regeling in Rotterdam, In paragraaf 4 worden enkele conclusies getrokken, terwijl In een slotparagraaf gepoogd is om de essentie van de nota zo kernachtig mogelijk samen te vatten.
Voorwoord tot de tweede, enigszins herziene, versie.
De vraag naar dit pretentieloze, als interne nota bedoelde, stuk bleek vooral ook buiten de MFR groter te zijn dan verwacht werd. De verklaring daarvoor moet mijns inziens gezocht worden in de grote belangstelling voor het probleem van selectie van studenten voor het hoger onderwijs. Enkele waardevolle kritische opmerkingen op deze nota van de kant van mijn collega Crombag is de voornaamste aanleiding geweest tot de beslissing om voor deze herdruk enkele wijzigingen in de oorspronkelijke versie aan te brengen.
A. Hazewinkel, Rotterdam, mei 1971.
Beperkende maatregelen, die aan verschillende universiteiten zijn genomen ten aanzien van de aantallen eerstejaarsstudenten. Zitting 1971-1972 - 11 592 nr 1 (1 november 1971) [De Brauw stuurt verslagen van plaatsingscommissies. Nedergelegd in de bibliotheek, ter inzage voor de leden van de Kamer] pdf
DeWitt, Laurence B. (1971). A lottery system for higher education. Notes on the Future of Education, volume 2 issue 3, summer 1971, 9-12. A publication of the Educational policy Research Center at Syracuse.
Volkskrant (9 september 1971). Studentenstop is onwettig. Minister waarschuwt alle universiteiten. Delpher en mijn aantekeningen, ook als blog
Groeiende deelname aan hoger onderwijs is geen nieuw probleem, en het zou inderdaad een blijvend probleem blijken. Ik schreef er met Jaap Dronkers een studie over, in 1993:
Opvallend is dat er wordt gesproken over toegang tot universiteiten en hogescholen, niet over toegang tot slechts bepaalde studies. De machtigingswetten in latere jaren hebben betrekking op specifieke studies die een door de overheid gesanctioneerde numerus fixus hebben. Maar nog vele jaren zal in de publieke discussie gesproken worden over de toegang tot 'de universiteit' die voor veel studenten afgesneden zou worden. Ten onrechte dus. Hoewel in dit artikel een opsomming wordt gegeven van studies in Utrecht en Amsterdam die capaciteitsproblemen hebben, waaruit de indruk kan ontstaan dat de hele universiteit aan het overkoken is. Niet dus.
Groenman, Sj. (28 september 1971). Overmacht rechtvaardigt studierem. Utrechts rector magnificus prof. Groenman antwoordt prof. Szirmai. NRC Handelsblad. Delpher, belangrijke citaten, samen met die uit artikel van Szirmai, zie hier; ook als blog
Rosenblatt, J. R., & Filliben, J. J. (1971). Randomization and the draft lottery. Science, 111, 306-308..
Szirmai, Z. (september 1971). Wachtlijsten. Nederlands Juristenblad, 4-9-1971. Een samenvatting hiervan verscheen op 15 september in NRC Handelsblad Delpher, belangrijke citaten, samen met die uit artikel van Groenman, zie hier; ook als blog
Sies Wiegersma (9 november 1971). Studentenstudentenstop per noodgeval verwijst naar achterdeuren. NRC Handelsblad. Delpher en transcriptie en annotatie van de drie artikelen, en blog
Wilbrink, B. (1971). Levert selectie in het hoger onderwijs iets op? COWO UvA november 1971. [geen digitale versie beschikbaar, althans nog niet]
Wijziging van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs in verband met de hervorming van het wetenschappelijk onderwijs (Wet herstructurering wetenschappelijk onderwijs). Ontwerp van wet Zitting 1970-1971 - 11 281 Nr. 2. [hier zoeken: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/uitgebreidzoeken/historisch Alle? documenten onder dossier 11 281 zie hier: https://tinyurl.com/ae39shjp
Ben Wilbrink (1971). Levert selectie in het hoger onderwijs iets op? Discussiepaper Helvoirt CRWO-congres. COWO UvA november 1971.
Wet van 6 juli 1972, houdende voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de inschrijving van studenten aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen. (Machtigingswet inschrijving studenten). Stb. 1972, 355. [niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
Wetsontwerp machtigingswet regeling inschrijving studenten. Stcrt. 1972, 100. (Kamerstuk 11 830). [niet in mijn bezit, nog niet online opgezocht]
Totstandkoming en uitvoering van de wet van 6 juli 1972, Stb. 355, houdende voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de inschrijving van studenten aan Nederlandse universiteiten en hogescholen (Machtigingswet Inschrijving Studenten). 1971-1974 1 pak
Verslag van de Centrale Commissie Aanmelding en Plaatsing a.s. eerstejaarsstudenten cursusjaar 1972-1973 pdf
Voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de inschrijving van studenten aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen (Machtigingswet inschrijving studenten). Zitting 1971-1972. Kamerstuk 11 830 Nr. 1, 2 Ontwerp van wet statengeneraaldigitaal.nl pdf
Idem, Nr. 3 Memorie van toelichting statengeneraaldigitaal.nl pdf
Idem, Nr. 5 Voorlopig verslag pdf
Idem, Nr. 6 Memorie van Antwoord pdf
Idem, Nr. 7 Bijlage statengeneraaldigitaal.nl pdf
Idem, Nr. 9 Eindverslag Brief ARstatengeneraaldigitaal.nl pdf
Idem, Nr. 10 Nota n.a.v. het eindverslag statengeneraaldigitaal.nl pdf
Idem, Nr. 11 [brief Onderwijsraad] pdf
Idem, Nr. 12 [brief Onderwijsraad] pdf
VRAGEN van de heren Laban (P.v.d.A.) en Masman (P.v.d.A.) betreffende het toelatingsbe- leid bij het h.b.o. (Ingezonden 29 mei 1972.) Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer 3671 pdf
Handelingen Eerste Kamer 4 juli 1972 over de Machtigingswet 11 830
Machtigingswet inschrijving studenten. Staatsblad, 1972 nr 355.
Bastian, H. P. (1972). Zulassungsbeschränkungen zum Studium an wissenschaftlichen Hochschulen. Eine Verfassungsrechtlichen Untersuchung. Diss Heidelberg. Groningen, Utrecht, Nijmegen, CC Den Haag. Niet opgevraagd.
De Tijd, 11 augustus 1972. Studenten loten bij de notaris. Micro-secties en staartnummers. [Een verslag van de eerste keer dat er een landelijke loting wordt gehouden] Delpher MICRO-SECTIES EN STAARTNUMMERS Studenten loten bij de notaris 25 augustus bericht of men mag studeren. Van onze onderwijs redacteur AMSTERDAM. 11 aug. -
Notariskantoor Santen/Lubbers/Dgk/ v. Erk, gevestigd in een ruim grachtenhuis. In een kamer die uitkijkt op een fraaie tuin, heeft prof. P. L. Dyk plaats genomen in een forse stoel, zijn notarisambt waardig. Kandidaat mr. C. van Rietschoten houdt aan het dik eiken tafelblad het oog op een bakje met klepdeksel, waarin tien papiertjes.
De notaris trekt voor diergeneeskunde achtereenvolgens de nummers 9 - 6 - 4 - 0 - 8 - 0 - 1 - 7 - 3 - 2. Merkwaardig dat de vijfde keus iedere keer een 8 is, merkt prof. dr. H. M. J. Scheffer op - maar vlak daarna komt voor de sociale aardrijkskunde het cijfer 8 als eerste uit de bus. Dit is het dan. Eind juni kwam de Machttigingswet Inschrijving studenten door de Tweede Kamer en begin juli door de Eerste. Nu gaat de studentenstop werken. Hoe? Geslaagden die op hun eindexamenlijst gemiddeld 7½ of hoger hadden, mensen die hun militaire dienst hebben vervuld en studenten met een beurs van Suriname of de Nederlandse Antillen, kunnen zó worden toegelaten. Voor de overige gegadigden valt bij vijf studierichtingen aan loting niet te ontkomen.
Het lijkt simpel, maar het blijkt weer eens ingewikkeld te moeten. Eerst tellen om hoeveel mensen het eigenlijk gaat. Van 674 gegadigden voor de tandheelkunde moeten er 435 gaan loten. Het aantal beschikbare plaatsen bij deze studie Is 330. Maar bij de 674 aanmeldingen dienen nog verlate inschrijvingen te worden opgeteld. Dan zal men op rond 700 komen en daarvan moet worden afgetrokken het aantal van degenen die zich uit eigen beweging terugtrekken en aanmelders met een "inadequate vooropleiding" (geen gymnasium of hbs/ atheneum).
Zo blijft er bij de sociale aardrijkskunde uit een groep van rond 650 een lichting van 410 lotelingen over. Beschikbare aantal plaatsen 520; hiervoor komen eerst de mensen met voorrang aan bod en dan de lotelingen. Biologie: ruim 800 aanmeldingen, van wie er 564 gaan loten: beschikbare aantal plaatsen 640. Medicijnen: ruim 3000 gegadigden; 2260 lotelingen; 1690 plaatsen. Diergeneeskunde: rond 275 aanmeldingen; 201 lotelingen; 170 plaatsen.
Het is donderdagochtend. Notaris Van Dijk laat aan de tweede fase van de trekking een verhandeling over lotingssystemen vooraf gaan. Op het Centraal bureau aanmelding en plaatsing eerstejaarsstudenten, vertegenwoordigd door de heer A. Burggraaf, zijn voor de verschillende studies alfabetische lijsten van de gegadigden samengesteld, waar de computer een indeling in 999 "microsecties" bij heeft gemaakt. Daags tevoren is voor elk van de studies die onder de stop vallen, een letter getrokken. Het begin van het proces-verbaal voor een der vijf studierichtingen is hierbij afgedrukt. [weggelaten, want voegt geen essentiële informatie toe, BW]
Willekeurig
Bedoeling van de lettertrekking: de lijst op een willekeurig punt laten beginnen. Voor de sociale geografie werd het E. diergeneeskunde S, biologie X, medicijnen B, tandheelkunde K. Dat betekende, om het laatste geval als voorbeeld te nemen, dat aspirant-student Van Kanten nu als nr. 1 op de lijst kwam en aspirant-student Jutten die één regel hoger stond, het laatste nummer, 435, kreeg.
De tuin ligt in de zon. Van een bouwwerk in de buurt klinkt een drilboor. De heren aan weerszijden van de tafel kijken met een gezicht waaruit zorg voor een nette begrafenis spreekt. Er is gekozen voor een loting, overeenkomend met het systeem dat hypotheekbanken bij pandbrieven toepassen. Het draait om de staartnummers. Na de eerste rangschikking "zal de definitieve lijst van plaatsing worden samengesteld door loting in dier voege, dat achtereenvolgens tien cijfers (nul tot en met negen) worden getrokken". Is het eerste staartnummer een 7 en het tweede een 3, dan begint de definitieve lijst met de namen bij de nummers 7, 17, 27 enz. en daarna 3, 13, 23 enz.
De gehele opzet heeft ten doel tot een willekeurig samengestelde lijst te komen, die men van bovenaf kan doorwerken. Als iemand die zich voor een studie had opgegeven, het laat afweten, komt automatisch zijn a-select gevonden opvolger aan bod.
Correct
Nadat Scheffer, voorzitter van de plaatsingscommissie, de benaming "faculteit" bij de tandheelkunde veranderd heeft gekregen in "subfaculteit" en Burggraaf erop gewezen heeft dat men verwarring van trekkingsbriefjes met een 6 en een 9 kan vermijden door een streep onder de cijfers te zetten, begint om 11.28 u de loting. "Na de kaartjes behoorlijk te hebben dooreengemengd, wordt door mij, notaris, getrokken :7 - l - 0 - 9 - 8 - 2- 5 - 4 - 3 - 6". "Op grond van deze trekking ... "
Daar gaat kandidaat X, met een examenlijst die misschien wat tegenviel, maar echt niet onaardig was. Tandarts wilde hij worden, want er was toch zo'n tekort aan tandartsen. Maar het draait voor hem op een niet uit, want hij zal net op een punt van de lijst terecht komen waar hij dit jaar geen kans meer heeft op toelating. Zo niet kandidaat Y die boven verwachting zowaar z'n einddiploma te pakken kreeg; hij zit door de greep in het bakje juist wel goed: hij mag gaan studeren. "Larmoyant gemeier, want ieder weet dat eindexamencijfers weinig zeggen over het verdere studieverloop. "Na van mijn ambtsstempel te zijn voorzien ...," zegt de notaris. De loting verloopt zo correct als 't maar kan. En bij andere vormen van onderwijs was het allang zo dat de een wel werd toegelaten en de ander niet. Jawel, jawel. Het is alleen even wennen dat dit nu de vertaling moet zijn van wat in de mooie beleidsplannen "optimale ontwikkeling van ieders talenten," en wat al niet meer, heet, 1 - 0 - 6 - 4 - 8 enz. voor de biologie; 8 - 3 - 1 enz. voor de sociale geografie.
Als de vijf studies-met-een-numerus op deze wijze zijn afgehandeld, raken de heren in een zorgelijke discussie over de vraag wanneer de officiële lijst uitgetypt zal kunnen zijn. Omvangrijke taak, luistert erg precies, meer werk voor secretaressen dan voor typistes en uitzendkrachten zijn ook niet meer wat ze geweest zijn. Jhr. Beelaerts van het departement klaagt over een zwaar onderbezette typekamer. De bedoeling is dat op 25 augustus alle belanghebbenden bericht hebben over hoe of wat. In de afwijzingsbrieven zal meegedeeld worden dat de universiteit van Amsterdam buiten de numerus valt. Men heeft daar alleen voor de medicijnen aan de stop willen meedoen. Wie elders, voor zeg biologie, verkeerd loot, kan zich dus nog in Amsterdam melden. "Dat moet er wel bij verteld worden," wordt droog geconstateerd.
"De teerling is geworpen. Toch wel een sneue zaak", zegt de notaris als men uit elkaar gaat.
Adriaan D. de Groot (1972). Selectie voor en in het hoger onderwijs, een probleemanalyse. 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1972. Samenvattingen zijn elders wel verschenen: in A. D. de Groot (1982). Academie en forum. Over hoger onderwijs en wetenschap p. 36-48. Meppel: Boom. In Jos de Mulder (1974). Selektie van studenten, achtergronden/effekten OTO. p. 1-29.
W. K. B. Hofstee (2 oktober 1972). De Groot komt met beperkte maatregelen, niet met een creatief beleid. Selektie en hoger onderwijs: een contra-expertise. De Groene [niet online beschikbaar; voor een volledige transcriptie, mail mij, want dit is wel een sleutelpublicatie, hoewel van Hofstee meerdere stukken en interviews uit deze curciale periode bekend zijn] transcriptie (citaten), ook als blog.
Het artikel van Hofstee geeft goed inzicht in wat De Groot zoal adviseert, en geeft daar lof zowel als kritiek op. Ik vind dat dit een sleutelpublicatie is in de geschiedenis van de numerus fixus, en de tekst moet publiekelijk beschikbaar zijn. Bij deze dus de transcriptie. Of Hofstee er blij mee is, dat weet ik niet, ik zal het hem nog wel eens vragen. Of De Groene er bezwaar tegen heeft, dat ga ik niet vragen, dat hoor ik eventueel wel.
Een speciaal onderwerp in het rapport van De Groot is wat hij schrijft over intelligentie, en de mate waarin verschillen in intelligentie erfelijk bepaald zijn. Daar stak in Nederland een storm van verontwaardiging over op. Uiteraard heeft Hofstee daar ook commentaar op. Het is een beetje een zijpad in de discussie over de numerus fixus, maar raakt toch wel direct aan het vraagstuk van wie bij voorkeur toegang verdient wanneer het aantal plaatsen beperkt is. Is het intelligenter zijn dan anderen een verdienste die behoort te worden beloond?
Dit artikel kan wel enige annotatie gebruiken, maar dat ga ik toch niet doen. Wel een voorbeeld: er is bij voortduring sprake van herstructurering van het universitair onderwijs, het voorstel van rijkscommissaris Posthumus, Dat was destijds wel een dingetje hoor, hele universiteiten die een paar dagen over zijn eerste voorstel gingen discussiëren. Dat viel bovendien samen met de democratiseringsbeweging (waarin Hofstee zelf in de 60er jaren actief was in Groningen). Al die democratisering is in de 90er jaren zowel uitgeblust geraakt, als door het kabinet teruggedraaid (MUB vervangt WUB). Het raakt niet echt aan de selectieproblematiek, dat wil ik maar zeggen.
Landelijk Overleg van Mediese Aktiegroepen (1972). Zwartboek Studentenstop Medicijnen. [niet in mijn bezit]
Machtigingswet inschrijving studenten. Wet van 6 juli 1972, Stb. 355, houdende de voorzieningen van tijdelijke aard met betrekking tot de inschrijving van studenten aan de nederlandse universiteiten en hogescholen. Stb. 406 (1975), Stb 59 (1985). Voor opsomming van wijzigingen en van de behandeling in de Staten Generaal, zie bv. Schuurman & Jordens' editie Nederlandse Staatswetten, Wetgeving hoger onderwijs. Zwolle; Tjeenk Willink.
Rawls, John (1972). A theory of justice. Oxford University Press.
Trouw 19-10-1972. Apart brugjaar voor uitgelote studenten. Brief aan 1500 studenten.
Historische kamerstukken zijn tegenwoordig online beschikbaar en te vinden op http://www.statengeneraaldigitaal.nl/.
Rapport ministeriële werkgroep selektie. (1973? of 1974?). Bij de memorie van toelichting op het voorontwerp van wet houdende verlenging en wijziging van de machtigingswet inschrijving studenten. Ook afgedrukt: blz. 209-225 in Jos de Mulder (Red.) 'selektie van studenten achtergronden / effekten' hoger onderwijs cahiers nr. 13.
Brief Zitting 1972-1973 12274 nr 1 Selectie-procedure machtigingswet inschrijving studenten cursusjaar 1973-1974 (22 februari 1973) dode link [opnieuw zoeken op https://www.archiefweb.eu/?] pdf
Om mij van advies te dienen over de te volgen selectieprocedure heb ik een beroep gedaan op een werkgroep van enkele deskundigen onder voorzitterschap van prof. dr. S. Wiegcrsma. Deze werkgroep heeft mij op 3 januari 1973 haar rapport aangeboden (....)
Ik ben voornemens mij bij deze adviezen aan te sluiten en ook voor het cursusjaar 1973-1974 hen die een gemiddeld cijfer van 7i of hoger hebben voor alle vakken waarin eindexamen is gedaan rechtstreeks tot de gekozen studierichting toe te laten. (....)
Door de werkgroep-Wiegersma is gepleit voor het geven van een extra mogelijkheid voor rechtstreeks toelating, in de vorm van een speciale toets in een of twee vakken die voor het numeriek rendement in de betrokken studie worden geacht een bijzondere voorspellende waarde te hebben. H (....) Een speciale toets zou een nieuw element in de overgang van het v.w.o. naar het w.o. introduceren, hetwelk ik in strijd acht met het beleid dat gericht is op ruime overgangsmogelijkheden. (....)
De werkgroep-Wiegersma heeft zich tegen het verlenen van voorrang aan uitgeslotenen verzet, omdat zij het toepassen van een wachtlijstensysteem principieel onjuist vindt. Deze maatregel gaat ten koste van de nieuwe jaargang van eindexaminandi en zal, gezien het toenemende aantal aanmeldingen, op korte termijn tot ernstige verstoringen leiden. Hoewel ik geheel instem met mijn ambtsvoorganger die zich bij de mondelinge behandeling van het ontwerp-Machtigingswet Inschrijving Studenten in uw Kamer {Handelingen Tweede Kamer, zitting 1971-1972, blz. 3878 linker kolom) gekeerd heeft tegen een systeem van wachtlijsten, meen ik mij toch bij het advies van de Academische Raad en de Onderwijsraad te moeten aansluiten en ben ik bereid de het vorig jaar uitgeslotenen voor het cursusjaar 1973-1974 voorrang te verlenen. Deze groep verkeert in een bijzondere positie en vraagt op grond daarvan een tegemoetkoming. Tevens verwacht ook ik dat de numerieke consequenties van deze maatregel voor het komende cursusjaar niet ernstig zullen zijn. Anderzijds deel ik de principiële bezwaren van de werkgroep-Wiegersma tegen deze voorrang, zodat voor het volgende cursusjaar op een tegemoetkoming van deze aard niet meer ware te rekenen.
Bijlagen (22-2-1973) Zitting 1972-1973 12274 nr 2 Aanbevelingen van de Centrale Commissie Aanmelding en Plaatsing a.s. eerstejaarsstudenten met betrekking tot het te voeren beleid voor het cursusjaar 1973-1974 en volgende jaren. Bijlagen Brief Zitting 1972-1973 12 274 nr 2 (22 februari 1973) pdf
Werkgroep Selectie in verband met de Machtigingswet Inschrijving Studenten. Bijlagen Brief Zitting 1972-1973 12274 nr 2. Bijlage ë blz. 5 en volgende (22 februari 1973) dezelfde pdf p. 5-8
“De werkgroep selectie in verband met de machtigingswet in-schrijving studenten biedt hierbij haar eerste rapport aan, daarbij verwijzend naar de brief van de Minister van On-derwijs en Wetenschappen van 6 november 1972, DGW/AZW 228.720.
De werkgroep is als volgt samengesteld:
prof. dr. S. Wiegersma, voorzitter;
drs. J. de Bruyn;
prof. dr. A. D. de Groot;
prof. dr. R. A. de Moor;
mr. C. H. van Norden;
prof. dr. H. M. J. Scheffer;
drs. B. J. Westerhof;
dr. H. W. te Winkel, secretaris.
Dit rapport doet aanbevelingen inzake de selectie-criteria die in 1973 kunnen worden toegepast voor die studierich-tingen, waarvoor het aantal toe te laten eerstejaarsstudenten moet worden beperkt. ”
Academische Raad. 21-2-1973. Bijlagen Brief Zitting 1972-1973 12274 nr 2 (22 februari 1973), Bijlage 3, blz. 9 dezelfde pdf blz. 9
Onderwijsraad. Bijlagen Brief Zitting 1972-1973 12274 nr 2 (22 februari 1973), Bijlage 4, blz. 10 dezelfde pdf blz 10
Nationaal Archief 472 Totstandkoming van het KB van 15 juni 1973, no. 7, betreffende vernietiging van het besluit van de universiteitsraad van 16 april 1973, nr. 104 I, inzake het voor geen enkele studierichting aanvragen van een numerus fixus. 1973 1 omslag webpagina toegang [raadpleegbaar, maar dus niet online]
Nationaal Archief 478 Totstandkoming van het wetsontwerp houdende voorzieningen met betrekking tot de stichting van een RU en een academisch ziekenhuis te Maastricht (Wet Rijksuniversiteit Limburg). 1973-1975 1 pak webpagina toegang [raadpleegbaar, maar dus niet online]
K. L. Poll (23-2-1973). Na eindexamen loten voor universiteit. Selectie door de notaris. delpher.nl [Een omvangrijk artikel, vooral ook over het selectierapport van De Groot, die kennelijk door K.L.Poll is ondervraagd]
Wilbrink, B. (1 februari 1973). Kommentaar op de aanbevelingen van de werkgroep Wiegersma. COWO UvA 1 februari 1973. [Advisering tbv de afvaardiging van de UvA naar de Academische Raad.]
speciale toets op vrijwillige basis. (voor de bio-medische vakken).
Overwegend dat toevoeging van een speciale toets aan de lotings-procedure zoals omschreven door de werkgroep Wiegersma, de prognostische waarde van de plaatsingsprocedure slechts in geringe mate zou kunnen verhogen, en dat deze margiale verbetering afgewogen moet worden tegen o.a. de boven genoemde bezwaren van eenzijdigheid van de gronden waarop men selekteert, groetere ondoorzichtigheid dan zónder deze toets het geval is, grotere onbillijkheid door ongelijkheid van kansen die ontstaat door het halfslachtige 'vrijwillige' karakter van de toets, naast andere bezwaren die op deze korte termijn niet uitgewerkt of gerapporteerd kunnen worden, moet geconsludeerd worden dat toevoeging van een dergelijke toets de plaatsings procedure bezwaarlijker maakt dan zij 'in haar oude vorm' is, reden om niet tot gebruik van deze toets te adviseren.
De minister stuurt 22 februari 1973 een brief naar de Tweede Kamer, vergezeld van vier bijlagen (Commissie Aanmelding; Werkgroep Selectie; Academische Raad; Onderwijsraad), online beschikbaar (zie hierbeneden). De discussie gaat over de wijze van toelaten voor het tweede jaar dat er een numerus fixus regeling is. Er zijn een paar bijzondere omstandigheden die in de discussie spelen; degenen die in 1972 zijn uitgeloot zijn zwaar getroffen omdat zij pas op het laatst met de numerus fixus werden geconfronteerd, zij zouden in 1973 voorrang verdienen; die voorrang zou eenmalig gegeven kunnen worden, omdat door de overgang van de 5-jarige HBS naar het 6-jarige atheneum er minder toestroom tot het universitair onderwijs zal zijn. In de Werkgroep selectie zitten o.a. Wiegersma, De Groot en De Moor. De opstelling van de werkgroep ligt in lijn met wat Wiegersma in 1971 in de NRC schreef, dat selectie op cijfers weinig oplevert, en dat zolang er geen verantwoorde selectieprocedure is ontwikkeld een gemengd systeem van toelating van degenen met de hoogste cijfers en loten voor de overigen, de voorkeur verdient. "Daarom pleiten wij er voor om evenals in 1972 'goede leerlingen' tot de studie toe te laten zonder loting. Onder deze categorie verstaan wij degenen die een 'goede eindexamenlijst' hebben. Daarbij sluiten wij aan bij een algemeen gevoelen dat zij die zeer goede prestaties in het v.w.o. hebben geleverd in elke geval de gelegenheid moeten hebben de studie voort te zetten." De werkgroep problematiseert dit meritocratische gevoelen niet, zoals de commissie Drenth dat in 1997 evenmin doet. "9. Een gemiddeld eindexamencijfer dat rechtstreeks toelating tot de studie biedt kan tevoren worden vastgesteld, maar ook achteraf met als uitgangspunt het percentage aanmeldingen, dat men rechtsreeks wil toelaten. Aan de laatste manier zijn enkele praktische bezwaren verbonden, namelijk: a. de ervaring leert dat er over de jaren schommelingen voorkomen; b. een dergelijk systeem mist de noodzakelijke dooraichtigheid voor de betrokkenen. Het tevoren vaststellen van een cijfer verdient dan ook de voorkeur." Zo komt de ene werkgroep via een oppervlakkige redenering tot de ene opstelling, en de andere commissie (Drenth, 1997) tot de andere: 50% van de plaatsen voor directe toelating. De werkgroep doet hier ook het voorstel voor een toelatingstoets, om de 25% met de beste scores (nu wel een procentueel criterium!) direct toe te laten.Academische Raad, wil dezelfde selectiecriteria als in 1972 ook in het vervolg blijven hanteren; "Voor de goede orde zij hierbij vermeld dat het o.a. door de 'Commissie Algemene Vraagstukken Verhouding v.w.o.-w.o.' ingediende voorstel om integrale loting te adviseren voor de abituriënten, die zich in het komend studiejaar voor de eerste keer aanmelden, door de raad is verworpen."De eerste Afdeling van de Onderwijsraad wil continuering van de in 1972 gehanteerde procedure, en heeft geen bezwaar tegen eenmalig rechtstreeks toelaten van eerder uitgelotenen.
Academische Raad (27-10-1973). (66e vergadering, agendapunt 5). Selectie-procedure bij toepassing Machtigingswet inschrijving studenten. Met rapportage 4-10-1973 van de commissie v.w.o.-w.o. over Selectiemethode bij de toepassing van een numerus fixus voor 1974. Met brief van staatssecretaris Klein van 28-9-1973 met verzoek om bij advisering tevens een voorstel van dr. Pompen te betrekken, gedaan in De Tijd van 13 augustus 1973. [ zie ook Bijlage I, Academische Raad 16-11-1973, in kamerstuk 12929 nr 4 [fotokopie] pdf]
Bruyne, Henk de-: Selectie op grond van examencijfers: een fictie. 1973, Onderzoek van Onderwijs jaargang 2, no. 1.
H. C. D. de Bruyne en Don Mellenbergh (1973). Selectie of aanpassing. Kritische kanttekeningen bij het rapport ‘’ van Prof. Dr. A.D. de Groot. Universiteit en Hogeschool, 20, 111-132 volledige transcriptie . [hardcopy, ook: Jan C. C. Rupp (1973). Enige politieke implicaties van het rapport van prof. dr. A. D. de Groot over de selectieproblematiek voor en in het hoger onderwijs. U & H , 133-153]
H. C. D. de Bruyne, & G. J. (Don) Mellenbergh (1974). Selektie geen 'barre noodzaak': adaptief onderwijs biedt meer mogelijkheden. datum en medium onbekend. In Jos de Mulder (Red.) (1974) Selektie van studenten achtergrond / effekten. 96-112. [Dit is in een voorpublicatie in U&H 1973, zie hierboven, in gewijzigde vorm verschenen] [Dat 'in gewijzigde vorm' slaat misschien op een paar punten en komma's, zo te zien is het vrijwel identiek aan de publicatie in U & H 1973, waarvan ik een volledige transcriptie beschikbaar heb gemaakt]
Aktiegroep Medicijnen Nijmegen (1973). Gezondheidszorg in Nederland. Nijmegen: SUN.
Asche, H., Lüthje, J., & Schott, E. (1973). Der numerus clausus oder Wer darf studieren? Hamburg: Rowohlt.
Rotter, Hartmut (1973). Numerus clausus nach neuen Recht. Bad Honnef. PICA maar geen plaats. Niet opgevraagd.
Werkgroep Selectie (voorzitter S. Wiegersma). Brief aan de minister 12 juni 1973, bijlage nr. V bij de memorie van toelichting op het wetsontwerp machtigingswet (kamerstuk 12929) pdf" target="_blank">pdf blz. 6-13 .
Wilbrink, B. (1-2-1973). Commentaar op de aanbevelingen van de werkgroep Wiegersma. jpg
Wynand Wijnen (31 januari 1973). Wie mag in 1973 naar de universiteit? Universiteits Krant Groningen transcriptie en eveneens: blog
W. H. F. W. Wijnen (1973). Problemen bij een selectieve propedeuse blz. 192-204 in W. M. van Woerden, T. M. Chang & L. J. M. van Geuns-Wiegman: 'Onderwijs in de maak' Utrecht: Het Spectrum (Aula 508). isbn 9027452547 transcriptie Wijnen. In Van Woerden e.a. ook: H. M. van Strien: Doorstroming, selectie en adaptief onderwijs 303-317
Cie Duparc (maart 1973) "Een nieuwe weg van secundair naar hoger onderwijs". Het enige dat ik erover heb is een soort verslag van een discussiebijeenkomst op 31 maart 1974 in de Uithof.(Uitleg 10-2-'74, via de knipselkrnt van Overre vermoed ik). Ik doe dit knipsel weg. (gaat over voorbereidend academish onderwijs, vao, een alternatieve route, zonder eindexamen; 2 jaar secundair onderwijs, 1 jaar hoger onderwijs. Een soort maatwerkonderwijs voor leerlingen. De commissie ziet allerlei voordelen. Maar ja, wat zijn de nadelen? Zolang ik het commissie-rapport zelf niet heb, is dit van geen belang, want het lijkt geen enkele opvolging te hebben gekregen. Grappig is wel dat dit een voorstel is om het zonder eindexamens te doen. Ook geen ceremonieel eindexamen.
Historische kamerstukken zijn tegenwoordig online beschikbaar en te vinden op http://www.statengeneraaldigitaal.nl/.
Verlenging en wijziging van de machtigingswet inschrijving studenten. Tweede kamer der Staten-Generaal, zitting 1973-1974, 12929, 15 mei 1974
Annemarie Gelderblom (4 mei 1974). "Biologische nivellering betekent verlaging studieniveau" Prof. dr. J. Vreeken contra numerus fixus. Elsevier transcriptie
Misschien is het goed om bij het lezen van dit interview met een echte professor in gedachten te houden dat universiteiten zich intensief hebben bezonnen op de problemen rond de numerus fixus, en via de Academische Raad de staatssecretaris daarover van advies hebben gediend. Het isdus niet zo dat Vreeken zich terecht kan beklagen over gebrek aan inspraak. Afijn, lees en geniet van deze ode op de bolleboos. O ja, bollebozen vind je natuurlijk niet in het kabinet, die hebben wel betere dingen te doen. Toch? Een journalist mag je woorden wel eens anders opschrijven dan ze uit je mond kwamen, maar daar lijkt me in dit gevalletje-smaad geen sprake van.
Op dezelfde deun een ingezonden brief in het Het Parool 17 april 1974. Vreeken heeft de tussenliggende tijd niet benut om zijn inzichten iets subtielerte formuleren. Ik geef hier niet de transcriptie, zie daarvoor Delpher
Ik kan het niet laten een paar accenten te zetten in vette letters. Zoals: Op Tijl Uilenspiegel kunt u zelf wel googelen, mocht u die schertsfiguur niet al kennen.
Maar ik zal dit materiaal zeker nog gebruiken in toekomstige analyses.
Trouw (5 juni 1974). Onzekere toekomst voor universiteit en student. Aan beperkingen valt niet te ontkomen. Delpher
AMSTERDAM - De einexamens zitten er op, maar voor hen die studieren willen is de strijd allerniinst beslist. Hun toekomst ligt in de schoot der computers verborgen. Om te beginnen moeten de kandidaten wachten op de uitslag van het centraal toetsinstituut in Arnhem. Die worden op 6 of 7 juni naar de scholen versttuurd en dan duurt het nog een paar dagen voomdat de scholieren het resultaat vernemen. Maar dan weten velen nog niet waar ze aan toe zijn.
. nVoor een tiental studierichtingen zal waarschijnlijk een studentenstop gelden. In die gevallen beslist het lot of ze al dan niet toegelaten worden. En de uitslag van die zifting wordt pas na de zomervakantie bekend. Bij deze loting zullen dit jaar een paar duizend slachtoffers vallen. Zij zullen niet toegelaten worden tot de studierichting van hun eerste, misschien zelfs niet die van hun tweede keus. Vooral gegadigden voor de medische studie moeten door het oog van een naald: volgens het advies van de academische raad aan de minister is de capaciteit van de gezamenlijk medische faculteiten in het eerste studiejaar niet groter dan 1745 plaatsen. Reeds op 22 april waren 4215 liefhebbers geregistreerd. Behalve bij medicijnen zal waarschijnlijk ook een stop gelden voor biologie, diergeneeskunde, tandheelkunde, engels, sociale geografie, geschiedenis, nederlands, lichamelijke opvoeding en farmacie.
Het is voor een scholier een hard gelag, wanneer hij per post krijgt aangezegd dat er geen plaats voor hem is in de studierichting van zijn keus. Het is dan een schrale troost, wanneer je weet dat het in andere landen nog erger is dan hier. In West-Duitsland b.v. met een vier maal zo grote bevolking boden de gezamenlijke medische faculteiten nauwelijks meer piaats aan eerstejaars dan in Nederland. Het helpt ook niet te weten dat aan vele instellingen van hoger beroepsonderwijs al jarenlang scherp wordt geselecteerd. Je zou kunnen zeggen dat het eigenlijk aan de universiteiten nogal meevalt: niet iedereen kan precies datgene studeren waarop hij zijn zinnen heeft gezet, maar is er nog genoeg plaats in talloze andere studierichtingen.
Recht?
Maar de uitgelote artsenzoon die zijn leven lang niet beter geweten heeft of hij zou ook arts worden schiet daar weinig mee op. Hij heeft (niet geheel ten onrechte) het idee dat in Nederland zoiets als recht op toelating tot de universiteit bestaat voor elke bezitter van een diploma gymnasium, h.b.s. of atheneum. Hoe zit het dan met het recht op onderwijs?
Het is een gekke situatie: aan de ene kant wordt iedereen aangemoedigd verder te leren en hogerop te klimmen, maar wie dan de drempel van het hoger onderwijs bereikt wordt geconfronteerd met een stop. Ministers en staatssecretarissen hebben de mond vol over het ombouwen van elitair hoger onderwijs tot massaal hoger onderwijs, maar tegelijkertijd verkondigen zij links en rechts dat niet te ontkomen valt aan beperkende maatregelen. En dat terwijl het percentage jongeren boven 18 jaar dat aan het hoger onderwijs deelneemt in Nederland in vergelijking met andere landen zeer laag is.
Toch zijn er klemmende redenen om althans in bijzondere gevallen een studentenstop af te kondigen. Wanneer zich in een jaar plotseling twee maal zoveel gegadigden voor een bepaalde studie aanmelden (zulke modegrillen komen voor), dan kun je van de universiteit niet verwachten dat ze in een paar maanden voldoende docenten uit de grond kunnen stampen. Wanneer zich zoveel aspirant-medici aanmelden, dat zij later alleen voldoende werk zouden vinden wanneer Nederland continu door zware epidemieën geteisterd zou worden, dan zal iedereen inzien dat het bijna onverantwoord is al die 4200 jongens en meisjes toe te laten. Wanneer die studie nu niks kostte en er docenten genoeg waren, zou je zoiets misschien nog kunnen overwegen. Maar nu de staat in elke medische student driehonderdduizend gulden moet investeren, is dat niet vol te houden. Eén generatie van vierduizend medische studenten zou dan ƒ 1.2 miljard kosten. Op die manier zou er voor andere studierichtingen geen cent over blijven. Het is begrijpelijk dat minister Van Kemenade en staatssecretaris Klein de aanvankelijk als noodmaatregel bedoelde stop dan meer en meer gaan zien als een reguleringsmechanisme om enerzijds, al te modieuze pieken af te zwakken en anderzijds om te voorkomen dat we als gemeenschap ongehoorde bedragen verspillen aan de opleiding van toekomstige werkloze artsen.
Al te makkelijk
Werkloze academici, het is een verschrikbeeld dat ook te gemakkelijk kan worden opgeroepen om de studentenstop te rechtvaardigen. De behoefte aan academici laat zich moeilijk voorspellen. In het verleden zijn hiermee grandioze vergissingen gemaakt. Bovendien is het bij veel studies niet zo erg als er een (tijdelijk) overschot is. Veel afgestudeerden komen terecht in andere beroepen dan waarvoor ze opgeleid zijn en op zichzelf is dat niet erg.
Er zijn nu evenveel biologen in opleiding als er biologen werkzaam zijn. Dat hoeft niet perse verontrustend te zijn. Grotere aandacht voor het milieu waarin de mens leeft kan nog steeds geen kwaad. Maar dan moet die biologiestudent er na zijn studie niet vanuit gaan dat hij meteen leraar of onderzoeker tegen een riant salaris kan worden, maar ook bereid zijn misschien iets minder te verdienen in een andere, zo mogelijk verwante sector.
Hoe berekend?
Wanneer de toelating tot het hoger onderwijs moeilijk afgestemd kan worden op de maatschappelijke behoefte doet zich wel de vraag voor waarop de huidige berekening van de capaciteit van de universiteit dan moet berusten. In het verleden was het zo dat de studenten die capaciteit bepaalden. Zij kozen in volkomen vrijheid hun studierichting en in de jaren zestig honoreerde de overheid die vrije keus met royale investeringen in elke groeiende studierichting. Maar inmiddels is die financiële bevoorrechting van de universiteit omgeslagen in zijn tegendeel. Andere onderwijssectoren (werkende jongeren bijvoorbeeld) krijgen voorrang en de universiteit moet vaak met dezelfde mankracht grotere aantallen student ten verwerken. Dat valt natuurlijk hard tegen, vandaar dat de universiteiten, eerst schoorvoetend, maar al gauw met een nieuw soort werkelijkheidszin de studentenstop als onontkoombaar kwaad aanvaard hebben.
Toch blijft de vraag naar hoger onderwijs en dus de druk op de universiteit toenemen. De universiteit moet dan maar uitmaken hoe ruim het oog van de naald kan zijn zonder afbreuk te doen aan minimale eisen voor onderwijs en onderzoek. Overal zijn rekenaars aan het werk geslagen om op vernuftige wijze de capaciteit te berekenen. Het college van bestuur van de Vrije Universiteit trok er onlangs een hele middag voor uit om de verzamelde journalisten eens haarfijn uit te leggen op welk een discrete wijze dat gebeurt.
Eerst wordt van de betrokken studierichting gevraagd om een opgave van het onderwijsprogramma. Daarin zijn de (sub)faculteiten vrij en een universiteitsbestuur (of zelfs een minister) heeft geen been om op te staan, wanneer zij daar kritiek op hebben. Als een subfaculteit zegt dat een bepaald practicum nodig is, dan is dat zo. Daarna wordt per onderwijsaktiviteit vastgesteld hoeveel docentenuren daarvoor nodig zijn. Een hoorcollege is dan natuurlijk het zuinigst. De docent heeft enige voorbereidingsuren nodig (hoeveel precies is een zaak waar soms over getwist wordt), maar als je een grote zaal hebt waar je een paar honderd studenten met papier en balpen in stopt kun je goedkoop onderwijs geven. Het gebeurt nogal eens dat faculteiten onder druk beslissen wat minder werkgroepen te maken en wat meer hoorcolleges in te voeren. Zo wordt dan aan de hand van het aantal benodigde docentenuren (elke docent wordt1 geacht tenminste de helft van zijn tijd, dat is duizend uur, aan onderwijs en voorbereiding te besteden) vastgesteld hoe groot de capaciteit is. Daar komt dan voor studierichting X uit: honderd eerstejaars. Dan begint het touwtrekken. Het universiteitsbestuur zegt bijvoorbeeld: kunnen het er geen 130 worden? Want we moeten toch proberen zoveel mogelijk studenten op te vangen. Uiteindelijk stelt de universiteit het maximum van bijvoorbeeld op 120. Per studierichting worden die maxima van alle universiteiten opgeteld en dan adviseert de academische raad de minister het landelijke maximum vast te stellen op de som van deze cijfers.
Onwrikbaar?
Die cijfers zien er onwrikbaar uit. Toch blijft het mogelijk de universiteit lastige vragen te stellen en de heiligheid van die cijfers in twijfel te trekken. Die vragen gelden zowel de universiteiten als het ministerie:
Het is makkelijker zulke vragen te stellen dan ze te beantwoorden. Maar het is wel duidelijk dat het parlement om zulke vragen niet heen kan wanneer het straks besluit de studentenstop te aanvaarden als een min of meer permanent reguleringsmechanisme. De ontsluiting van de universiteit voor al die jongeren die vroeger niet aan bod kwamen vergt waarschijnlijk pijnlijke ingrepen.
Minder vrijheid
De universiteit zal daarbij een stuk vrijheid moeten prijs geven. In ruil daarvoor zou zij dan wel meer financiële zekerheid mogen hebben.
Terwijl de rest van het onderwijs kan rekenen op een vast bedrag per leerling, is de universiteit bijna geheel afhankelijk van de grillen van een al of niet beknibbelende regering. Zelfs een financieel meerjarenplan ontbreekt op dit moment. Door een vast bedrag per student en per studierichting vast te stellen, kan het parlement dan zelf beslissen hoe groot de capaciteit van de universiteit moet zijn.
C. W. Rietdijk (7 juni 1974). Selectie of loting. (brieven, NRC Handelsblad Delpher.
Ruud Hollenkamp (7 juni 1974) Selectie of loting (2). (NRC Handelsblad) Op dezelfde pagina waarop ook de brief van Rietdijk. Delpher.
Staatssecretaris Klein (26 juni 1974). Loting met een voor ‘herhalers’ grotere kans om in te loten. Bijlage bij de brief op kamerstuk 12958 nr 6. pdf
K. Bakker: Selectie of loting. Onderzoek naar relatie tussen schoolcijfers en studieresultaten. NRC Handelsblad, Cultureel Supplement, 31-5-74. Delpher Nog aan te maken: digitaal
Echt oude jaargangen zijn Delpher-documenten, met transcripties die erg veel problemen bevatten. Ik heb elf die teksten wel kloppend gemaakt, aan de hand vanmijn eigen hard copies van de artikelen zelf
Primaire reacties op zo'n voorstel om de bevoorrechte positie van kandidaten met hoge eindexamencijfers te beëindigen zijn absoluut begrijpelijk. Maar wie de moeite neemt om de aard van het probleem toch maar iets verder te verkennen, moet kunnen inzien dat de positie voor integraal loten verdedigbaar is, ook al is dat niet voor iedereen overtuigend. Die bescheidenheid mist in de bijdrage van Bakker, die als hoogleraar reageert, maar evident niet op basis van zijn leeropdracht. Waarom zeg ik dat: Bakker is zo gretig om aan te tonen dat selectie op eindexamencijfers toch echt beter voor iedereen en voor het land is dan loten, dat hij vergeet dat dat het geen universiteits-breed probleem is, maar zich vooral beperkt tot geneeskundige opleidingen. Niemand wordt er een universitaire opleiding door ontzegd. Geen enkel talent hoeft erdoor in de knop te worden gebroken. Schrap ook de grote woorden die Bakker gebruikt.
Wat bij Bakker mist, evenals vele andere hoogleraren die op dit onderwerp in de pen zijn geklommen, is de nodige distantie tot tot de problemen die een numerus fixus stelt. Maatregelen om de schaarse plaatsen te verdelen, moeten passen binnen de systematiek van ons onderwijstelsel, binnen het recht, en binnen doelmatigheidsoverwegingen. De onderwijsresearchbureaus (CRWO) zijn op deze punten beter toegerust, het is immers hun vak. Het is dus ook hun taak om, zoals in het gepubliceerde standpunt, de relevante informatie te verschaffen die vervolgens door politici gewogen kan worden om bij hun beleid te betrekken, en door burgers benut om een eigen positie bepalen ten opzichte van wat de politiek aan oplossingen uitwerkt.
Ten overvloede: natuurlijk zijn er correlaties tussen eindexamencijfers en studieresultaten, niemand heeft dat ontkend. De tabellen van Bakker zijn ook in Mededelingen van het CBS te vinden, bv. een half jaar later: No. 76.15 januari 1975, en 7619, februari 1975. De betekenis van die cijfers is nog weer een verhaal apart, maar daar komen we wel uit. (bv. over het overschatte probleem van utval en vertraging: hier)
Ik geef toch een voorbeeld. De universiteit moet geen ziekenhuis worden dat bij voorkeur de meest gezonde patiënten voor behandeling mag selecteren, al was het alleen maar omdat de grootste winst in gezonde levensjaren valt te behalen door de minder gezonde patiënten te prioriteren voor behandeling (de analogie dank ik aan Alexander Astin, bij uitstek de deskundige over toelating voor colleges en universiteiten in het selectieland-bij-uistek: de Verenigde Staten.
Bakker, K.: Selectie of loting. De mythe van de brave bleke bolleboos. NRC Handelsblad, Cultureel Supplement, 28-6-74. nrc archief of Delpher transcriptie en annotatie: digitaal, ook als blog
Bakker is erin geslaagd een goed beeld te geven van hoe NRC-lezers denken over het voornemen van staatssecretaris Ger Klein om voor toelating tot numerus fixusstudies iedereen te laten loten, zonder de uitzondering bij hoge eindexamencijfers, de 7½-regeling overboord.
Ook bijna een halve eeuw later is het nog steeds een boeiend stuk. Het lijkt me wel handig om een paar opmerkingen vooraf te maken.
Opmerkelijke brievenschrijvers: Van Heek (ja, van 'Verborgen talent') en Begeer (promoveerde op het onderwerp 'selectie', maar benaderde dat op idiosyncratische wijze, ofwel: met voorbijgaan aan de internationale literatuur)
Ook De Bruyne en Mellenbergh, maar zij waren geen briefschrijvers - Bakker verwijst naar hun rapport dat de selektievoorstellen van A.D. de Groot van kritische commentaar voorziet.
Academische Raad, Commissie Algemene Vraagstukken VWO-WO (voorz. H. J. A. Duparc) (1974). Selectie-procedure bij de hantering van een numerus fixus. Advies aan de Academische Raad met betrekking tot een wenselijke selectie-procedure bij de toepassing van de machtigingswet inschrijving studenten. november 1974
Bakker, K. (december 1974). Tegen loting. Universiteit en Hogeschool, 21 #3, 104-118.
Jaargang 21, nummer 3 TEGEN LOTING door Prof. dr. K. Bakker, hoogleraar in de dierlijke oecologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden „Wat drijft die lui?" vragen de Haagse Post medewerkers Tom de Greef en Martin Schouten zich af, daarbij doelend op de tegenstanders van het voorstel van staatssecretaris Klein om volgend jaar de toelating van stu-denten tot studierichtingen waarvoor - helaas - een numerus fixus geldt, geheel door loting te doen beslissen. Deze vraag heb ik mezelf - als één van die „lui" - gedurende de laatste maanden waarin ik mij intensief met het probleem heb beziggehouden na-tuurlijk ook herhaaldelijk gesteld. In dit artikel wil ik proberen mijn ziens-wijze weer te geven zoals deze zich mede door de vele discussies in dag-en weekbladen, brieven en gesprekken heeft ontwikkeld. Dat ik het voorstel als een bedreiging ervaar - zoals de Haagse Post ver-moedt - is zeker juist; of dit gevoel van bedreiging „irrationeel" is laat ik graag aan de lezer over. De hele problematiek rond de toelatingsprocedure kan eigenlijk niet wor-den losgemaakt van die rond de numerus fixus zelf, en, in nog wijder ver-band, rond die van de toekomst van ons tertiair onderwijs. Wanneer ik mij in dit artikel toch grotendeels beperk tot de vraag „selectie of loting" is dit alleen omdat wij in onze huidige universitaire structuur worden ge-confronteerd met een numerus fixus, en er beslissingen moeten worden genomen ten aanzien van de toelating. Helaas lijkt de discussie over de problematiek rondom de toekomst van ons tertiair onderwijs nu verdrongen te worden door de discussie over de toelatingsprocedure. Het lijkt me echter een omkering van de zaak wanneer men hier de universiteiten een verwijt maakt, zoals in het hoofdartikel van NRC-Handelsblad van 22 oktober wordt gedaan. Het voorstel is niet van de universiteiten afkomstig. Men mag terecht van de universiteiten eisen dat zij een belangrijke bijdrage leveren aan een fundamentele bezin-ning over de functie van de universiteit in de huidige samenleving, maar 104 men kan moeilijk verwachten dat mensen die de slopers op de stoep van hun huis zien staan rustig en ontspannen gaan denken en met een architect gaan praten over een nieuwe woning. 1. Het belangrijkste argument tegen loting is voor mij de fundamentele breuk met een ideaal van onze westerse beschaving waarin getracht werd en wordt ieder mens, ongeacht zijn of haar geslacht, ras, geloof, politieke overtuiging of sociaal-economisch milieu een plaats te doen bereiken in onze maatschappij die overeenkomt met zijn of haar bekwaamheden en motivatie, een plaats waar hij of zij kan functioneren en zich kan ont-plooien, in zijn werk en/of in zijn vrije tijd, maar liefst in beide. We hoeven niet de illusie te koesteren dat we dit ideaal ooit bereiken om toch te proberen hieraan te werken. Wat nu de toelating tot de universiteit betreft: in de afgelopen eeuwen zijn langzamerhand steeds meer niet ter zake doende hinderpalen voor de academische studie weggenomen. In ons land worden bij de intrede in de universiteit aan mensen geen be-lemmeringen in de weg gelegd op grond van sexe, ras, geloof of politieke overtuiging, en wij hebben door een redelijk beurzenstelsel ook al vorde-ringen gemaakt bij het wegruimen van sociaal-economische barrières. Wat dit laatste betreft heb ik altijd begrepen dat de belangrijkste drempel ligt bij de overgang van het Lager Onderwijs naar het VWO. Hieraan zal nog veel moeten worden gedaan. Nochtans kunnen we wel stellen dat voor de toelating tot de universiteit allerlei voor de studie irrelevante verschillen tussen de mensen steeds minder belangrijk worden. Voorstanders van loting verwijzen dikwijls naar het ideaal van de „gelijke kansen" dat door loting zou worden gediend. Wanneer wij iedereen gelijke kansen willen bieden moeten we wel duidelijk afspreken wat we hieronder willen verstaan. Naar mijn mening gaat het hier niet om een gelijke kans op toelating tot de universiteit, maar om de kans die aan mensen moet worden geboden om te laten zien wat ze kunnen - déze kans moet voor een ieder gelijk zijn. Doordat nu niet ter zake doende verschillen tus-sen mensen wat betreft de toelating tot de academische studie steeds meer wegvallen, worden de „kansen" steeds meer „gelijk" om de enige wèl relevante verschillen te laten beslissen: de verschillen in begaafdheid en motivatie voor een bepaalde studierichting. Een „loterij" betekent het terugdraaien van de klok. Waar vroeger een „biologische loterij" (sexe, ras) of een „sociaal-economische loterij" (ge-loof, politieke overtuiging, welstand) bepaalde of iemand kon gaan stu-deren gaat, als de staatssecretaris zijn voornemen realiseert, nu een „staatsloterij" beslissen. 105 Voor de volledigheid nog even dit: waarschijnlijk zijn verschillen in be-gaafdheid en motivatie óók voor een deel bepaald door biologische en so-ciologische „toevalligheden", maar ze zijn tenminste relevant. Wanneer men wil bevorderen dat socio-economische toevalligheden steeds minder een belemmering vormen voor de academische studie moet worden ge-werkt aan de verlaging van de „drempel" tussen LO en VWO, niet door een verlaging van de norme::, maar door aanpassing van de onderwijsme-thoden aan de belevingswereld van kinderen uit de lagere sociale millieus. „Loting" voor de toelating tot de universiteit is in dit verband niets meer dan geknutsel in de marge. In het genoemde artikel in de Haagse Post zegt Hofstee dat een selectie op eindexamencijfers de mensen uit hogere milieus bevoordeelt boven die uit lagere, omdat, naar hij zegt, er een verband is tussen sociale status en onderwijsresultaten. Als dit waar is, volgt hieruit nog niet dat deze vorm van discriminatie kan worden tegen-gegaan door loting. De discriminatie zit veel dieper en loting is dan alleen een vorm van symptoombestrijding die in wezen niets oplost. Overigens geven de beschikbare statistische gegevens geen enkele aan-leiding voor de aanname dat studenten uit lagere sociale milieus slechtere studieresultaten boeken dan die uit hogere. Uit de door het CBS verstrekte cijfers (over een periode toen er nog geen sprake was van een numerus fixus!) blijkt juist de sociale afkomst van de studenten nauwelijks een rol te spelen, noch bij het percentage dat de studie met succes afsluit, noch bij het percentage dat de universiteit of hogeschool verlaat zonder enig examen te hebben afgelegd (CBS, 1971, deel 3, tabellen 4, 5 en 10). Ter illustratie van dit punt zijn de gegevens voor enkele faculteiten weer-gegeven in Tabel 1 ((Helaas is uit deze gegevens niet te zien hoe lang de studenten over hun studie hebben gedaan). Ook de verdeling van de eindexamencijfers was in die periode dezelfde bij leerlingen uit de verschillende sociale milieus. (C.B.S., 1962: Eind-examencijfers en studiekeuze der mannelijke abitiuriënten V.H.M.O. 1954-1955, tabel 7). 106 Tabel 1. Verband tussen sociaal milieu en studieresultaten bij enkele faculteiten voor mannelijke studenten. ------------------------------------------------------------------------------------ sociaal milieu hoog midden laag Letteren aantal studenten 330 587 139 % afsluitend examen 62 66 63 % vertrek zonder enig examen 17 16 20 Wiskunde en Natuurwetensch. aantal studenten 877 1149 297 % afsluitend examen 62 64 63 % vertrek zonder enig examen 13 19 18 Technische Wetenschappen aantal studenten 1404 1799 404 % afsluitend examen 66 71 69 % vertrek zonder enig examen 16 17 16 Economische Wetenschappen (Hogescholen) aantal studenten 419 644 134 % afsluitend examen 49 51 51 % vertrek zonder enig examen 24 23 21 2. Een groot nadeel van loting is dat er, afgezien van het feit dat de lotelingen allen een einddiploma VWO hebben behaald, geen enkele relatie bestaat tussen de capaciteiten van de adspirant-studenten en de toelating tot het Hoger Onderwijs. Door de voorgestelde vorm van „staats-loterij" wordt op volstrekt willekeurige wijze uitgemaakt wie wèl en wie niet de kans krijgt zijn of haar vermoedelijke geschiktheid voor een bepaalde zelf-gekozen studie te bewijzen. Tijdens zijn groei naar geestelijke volwassenheid moet elk mens leren aanvaarden wat zijn mogelijkheden en beperkingen zijn. Alleen dan kan een mens gelukkig worden. Een voorwaarde hiervoor is dat die mogelijk-heden hem dan wel moeten worden geboden - en daar ontbreekt nog erg 107 veel aan. Als nu echter door de overheid een „domme" loting wordt in-gesteld verbetert aan deze ongelukkige toestand niets, integendeel: loting zal alleen verzet en frustratie oproepen. De mensen die worden uitge-loot zijn volkomen weerloos tegen de onverbiddelijkheid en onredelijkheid van „hun" lot. Hun mogelijke capaciteiten voor de toekomstige studie zowel als hun reeds gebleken prestaties in het verleden blijken ineens ge-heel niet meer van belang voor hun toekomst. Natuurlijk is het ook voor leerlingen die hard hebben gewerkt en voor het eindexamen zijn geslaagd bijzonder teleurstellend als zij door een of ander selectiesysteem toch nog niet het vak van hun voorkeur kunnen studeren. Maar de beslissing is dan tenminste niet volstrekt willekeurig. (Overi-gens is het nu gehanteerde „gemengde" systeem met een algemene loting voor allen die een lager gemiddeld cijfer dan 7 1/2 hebben ook erg onbevredigend - een gedifferentieerd systeem met een inlotingskans gekoppeld aan het gemiddelde eindexamencijfer zou dan nog te prefereren zijn.) Op grond van deze overwegingen zou „loting" te allen tijde moeten worden afgewezen bij een zo fundamentele beslissing over iemand levens-loop als de toelating tot een bepaalde studierichting. Tot voor enkele jaren was het dan ook gelukkig mogelijk iedereen tot de studie toe te laten die hiertoe de wens te kennen gaf en er het recht toe had krachtens het bezit van een VWO-diploma. 3. Nu er echter plaatsgebrek bestaat bij bepaalde studierichtingen van het Hoger Onderwijs kán dit recht niet worden gehonoreerd, hoe graag men dit ook zou willen. Een numerus fixus is fundamenteel géén onderwijskundig probleem, maar in wezen een politieke keuze van prioriteiten, een keuze die langs democratische weg tot stand is gekomen en waarbij een vergroting van de onderwijscapaciteit van het wetenschappelijk onderwijs in een aantal studierichtingen minder opportuun werd geacht dan andere zaken. Dat kunnen we betreuren, en we kunnen ons inspannen om regering en volksvertegenwoordiging ervan te overtuigen dat een andere keuze zou moeten worden gemaakt, maar het ontslaat ons niet van de plicht er rekening mee te houden. Natuurlijk moet aan de onderwijskundige kant alles worden gedaan om de ongewenste gevolgen van deze keuze te minimaliseren, met name door een zodanige verandering in het curriculum aan te brengen dat de opname-capaciteit zo groot mogelijk wordt zonder dat de kwaliteit van het onderwijs eronder lijdt. Het is heel onwaarschijnlijk dat door dergelijke maatregelen - die immers grotendeels al genomen zijn - de numerus fixus in de huidige universitaire structuur kan worden opgeheven. 108 4. Het is onder dergelijke omstandigheden redelijk te trachten om een zodanige selectie van de adspirant-studenten toe te passen dat er zo min mogelijk studenten worden uitgesloten van de studie die in staat zullen zijn deze studie te volbrengen. Bij de selectie behoort men ook de mate van geschiktheid te betrekken: een student die een zes voor een tentamen of examen behaalt is niet „even geschikt" als een student die een acht behaalt. Helaas moet men constateren dat een feilloos selectiesysteem niet bestaat. Dit neemt niet weg dat er wel bruikbare selectiemethoden zijn. Men zou, bij een beperkt aantal plaatsen, in elk geval diegenen moeten toelaten die een grote kans hebben om de studie van hun keuze met succes te volbrengen. 5. Studiesucces hangt af van een groot aantal eigenschappen, zoals intelligentie, belangstelling, kritische zin, zelfstandigheid, creativiteit, ijver en doorzettingsvermogen. Tijdens de VWO-opleiding zullen ettelijke van deze eigenschappen zeker ook een belangrijke rol spelen voor het uitein-delijke resultaat: de vorming van de leerling, het einddiploma en de op het examen behaalde cijfers. Natuurlijk vormen de eindexamencijfers geen afspiegeling van ál deze eigenschappen: de leerlingen hebben zelden belangstelling voor alle vakken. Zij bevinden zich bovendien in een moeilijke periode van hun leven. Ook wordt bij het VWO op sommige eigenschappen minder een beroep gedaan dan op andere. Van belang is dus welke voorspellende waarde de eindexamencijfers hebben voor het studiesucces. Uit verscheidene onderzoekingen is gebleken dat er een duidelijke positieve correlatie bestaat tussen het gemiddeld eindexamencijfer en het studiesucces (zie b.v. de publicaties van het C.B.S.: Statistiek van het Wetenschappelijk Onderwijs, 1967. Studieloopbaan der generaties 1954-1957, Deel 2: Geneeskunde; Deel 3: Technische Wetenschappelijk en Wiskunde + Natuurwetenschappen). In het algemeen kan men constateren dat in de genoemde studierichtingen van studenten met lage gemiddelde eindexamencijfers een groter percentage de studie voortijdig staakt (of „omzwaait") of er langer over doet dan van studenten met hoge gemiddelde eindexamencijfers. Ter illustratie hiervan wordt in Tabel 2 een overzicht gegeven van het studierendement naar „prestatietype" van studenten in de geneeskunde (naar tabel 11 uit de C.B.S. gegevens). 109 Tabel 2. Studieresultaten na 6 jaar van 1570 mannelijke studenten in de geneeskunde, generaties 1954-1957 (in procenten van het aantal studenten bij de eerste inschrijving) afhankelijk van „prestatietypen" op het V.H.M.O. ------------------------------------------------------------------------------------ Prestatietypen P5 + P4 P3 + P2 P1 521 stud. 864 stud. 185 stud. geen examen afgelegd a. nog ingeschreven 1 7 10 b. studie gestaakt 5 10 13 c. „omgezwaaid" 4 7 18 wel examens afgelegd a. alleen kandidaatsex. 35 40 43 b. doctoraalexamen 54 36 16 —— —— —— 89 76 59 (De prestatietypen 4 en 5 zijn samengesteld uit studenten die op hun eindexamen een gemiddeld cijfer voor wiskunde, natuurkunde en scheikunde een 7 of meer behaalden; de prestatietypen 2 en 3 een gemiddeld cijfer voor deze vakken tussen 6 en 7; prestatietype 1 had voor deze vakken een 6 of minder.) In het licht van deze gegevens is het dan ook paradoxaal dat vanuit het Ministerie zeer sterk wordt aangedrongen op een verkorting van de inschrijvingsduur en een verhoging van het rendement van het w.o., en van-uit hetzelfde Ministerie nu een voorstel komt dat aan een verbetering van de huidige toestand niets bijdraagt. Immers, door loting blijft de kwalitatieve samenstelling van de studentenpopulatie gelijk. Naast het gemiddeld eindexamencijfer blijkt ook de leeftijd van de studenten bij de aanvang van de studie een duidelijke correlatie met het studiesucces te vertonen: de jongere studenten doen het aanmerkelijk beter. Wanneer men ervan uitgaat dat men in elk geval de evident begaafde adspirant-studenten wil toelaten, lijkt vooralsnog toelating op grond van de eindexamencijfers van deze groep een redelijke procedure. Men zou hierbij eventueel nog kunnen denken aan een differentiëring naar studierichting, en aan cijfers voor bepaalde vakken bij de beslissing méér 110 gewicht kunnen toekennen dan aan andere. Gezien echter het feit dat het „vakkenpakket" van de VWO-leerlingen toch al beperkt is en afgesteld zal zijn op het gekozen studievak, en bovendien een beoordeling door een zo groot mogelijk aantal docenten bepaald wel als wenselijk moet worden beschouwd, is zulk een differentiëring minder zinvol dan in de oude situatie. Bij het mede gebruiken van de eindexamencijfers voor de beslissing om-trent toelating wordt ook tegemoet gekomen aan het verwijt dat door de verschillende universitaire studierichtingen wel eisen zijn gesteld aan de samenstelling van het „vakkenpakket" van de VWO-leerlingen, maar dat de prestaties van de leerlingen in deze vakken, zolang deze maar boven het minimum uitkomen, geen rol meer spelen voor hun mogelijkheden tot verdere ontplooiing. 6. Tegen het gebruik van eindexamencijfers als selectiemiddel voor integrale toelating van evident-begaafde leerlingen wordt wel ingebracht dat door de toegenomen „autonomie" van de scholen voor VWO de cijfers niet of nauwelijks meer vergelijkbaar zijn en dat er waarschijnlijk cijfer-inflatie zal optreden. Het lijkt alleszins redelijk om, wanneer aan de verschillende scholen voor VWO zo veel eigen inbreng wordt toegekend bij de bepaling van de kwaliteit van de adspirant-studenten die zij afleveren, de Universiteiten en Hogescholen evenzeer voor een deel zelf te laten bepalen wie zij opnemen op grond van voor de studie relevante factoren. Deze redenering leidt tot het voorstel een universitair toelatingsexamen of een universitair „brugjaar" in te stellen, waartoe alle adspirant-studen-ten kunnen worden toegelaten * [* Dit fungeert dan als selectieve propaedeuse.]. Voor de studierichtingen waarvoor nu een numerus fixus geldt moet dan het eerstejaarscurriculum zodanig worden aangepast dat alle adspiranten kunnen worden opgenomen. Veelal zal dit al zijn gebeurd. Voor studierichtingen met veel practica die niet naar latere studiejaren zijn te verplaatsen is dit niet te verwezenlijken. Tegen een universitair toelatingsexamen kan terecht worden ingebracht dat het niet erg redelijk lijkt jonge mensen die net een jaar vol met school-toetsen en eindexamens hebben doorstaan, en die het einddiploma hebben gehaald nog eens weer te belasten met een eenmalig toelatingsexamen. Invoering van zulk een examen zal een gedegen voorbereiding vergen en daardoor zeker niet snel kunnen worden verwezenlijkt. 7. Algemene loting zal zeker de positie van het VWO ondermijnen. Im-mers, de resultaten die de docenten met hun leerlingen hebben behaald 111 worden hierdoor als irrelevant opzij gezet en van generlei waarde geacht voor het hoger onderwijs. Het enige wat overblijft is de twee-deling „geslaagd" of „gezakt". Men kan natuurlijk opmerken dat eindexamencijfers nooit een rol hebben gespeeld bij de toelating: het bezit van een einddiploma was voldoende. Echter, nu de opname-capaciteit van de Universiteit voor een aantal studierichtingen kleiner is dan het aantal adspirant-studenten is het redelijker om - hoe ongaarne ook - de grens voor toelating te verleggen dan om hele-maal geen rekening te houden met de eindexamencijfers. Men kan dit laatste alleen verdedigen door aan deze cijfers geen enkele andere waarde toe te kennen dan dat ze tesamen bepalen of iemand slaagt of niet. Principieel kan men moeilijk onderscheid maken tussen een grens bij de 6 en één bij 7, 7 1/2 of 8. Absolute grenzen hebben altijd absurde aspecten, maar loting is geheel en al absurd. Het is maar al te goed bekend dat prestaties en normen elkaar beïnvloeden (de „Wet van Posthumus"). Normen veranderen in de tijd, en wanneer nu aan de grens „geslaagd-gezakt" te-recht zwaar wordt getild, zou in de toekomst misschien op dezelfde wijze moeten worden gewikt en gewogen aan een nieuwe „grens". Het doet mij wat vreemd aan als Hofstee in het interview in de Haagse Post zo sterk de nadruk legt op het feit dat de 6 als „drempel" wordt beschouwd en dat we aan deze maatschappelijke conventie niet maar zo eventjes kunnen gaan tornen. Er wordt immers voortdurend en terecht aan allerlei conventies getornd. Belangrijk zou zijn te weten in hoeverre een verhoging van de normen stimulerend dan wei ontmoedigend op de leerlingen zou werken. Beide effecten zijn te verwachten, afhankelijk van de capaciteiten van de leerlin-gen. Wanneer selectie alleen maar in negatieve zin wordt gehanteerd door slechts „af te wijzen" en niet te „verwijzen" is een niet jaren tevoren aangekondigde normverhoging onaanvaardbaar. Bij de nu geldende re-geling is er voor degenen die onder de 7 1/2 grens zitten nog een kans op toelating tot de studierichting van hun eerste voorkeur. De „normverhoging" heeft (nog) niet het karakter van een absolute drempel, noch voor het vak van de eerste keus, noch voor de universitaire studies waarvoor geen numerus fixus geldt. We zullen moeten erkennen dat door de numerus fixus het VWO-diploma in feite is gedevalueerd. Het bezit ervan betekent in geval van loting biJ de toelating niets meer dan het recht om mee te mogen loten. Er bestaat voor de loteling verder geen verband tussen de resultaten die hij heeft behaald, en de kans die hij krijgt zich verder te kunnen bekwamen. Aangezien nu deze resultaten behalve aan aanleg toch zeker voor een groot deel 112 te danken zijn aan belangstelling en inspanning, zal uitloting door de betrokkenen als onredelijk en onrechtvaardig worden beschouwd. Hoe kunnen de leraren hun leerlingen op geloofwaardige wijze opleiden en vormen als hen de grond onder de voeten wordt weggeslagen door een volstrekt irrationele toelatingsprocedure? Dat veel leraren dit zo ervaren wordt gesteund door het grote aantal spontane adhaesiebetuigingen uit het VWO-Havo die ik bij mijn verzet tegen de loting ontvangen heb. 8. Door voorstanders van loting wordt nogal eens het argument gehanteerd dat iemand die uitloot géén etiket „ongeschikt" krijgt opgeplakt. Hij hoeft zichzelf niets te verwijten. Dit wordt dan als een gunstiger situatie beschouwd dan wanneer iemand door een selectiesysteem uitvalt die mis-schien wel zou slagen als hij was toegelaten. Ook dit is een kwestie van beoordeling. Volgens mij zal iemand eerder aanvaarden dat hij ergens niet toegelaten wordt wanneer hem duidelijk wordt gemaakt dat de beperkte beschikbare plaatsen toegekend zijn aan mensen met betere kansen, dan wanneer hij op volstrekt willekeurige wijze buiten de deur wordt gehou-den. Zolang de afgewezen kandidaat niet geheel in de kou komt te staan is selectie een veel redelijker procedure. Als er al van een etiket sprake is, luidt dit niet „ongeschikt", maar hoogstens „waarschijnlijk minder geschikt voor deze studie dan anderen". 9. Voorstanders van algemene loting wijzen erop dat het „numeriek rendement" van de studie maar weinig hoger wordt als men in plaats van een algemene loting een gemengd systeem toepast, waarbij men adspirant-studenten met een hoog gemiddeld eindexamencijfer direct toelaat, en de overgebleven plaatsen onder de rest van de gegadigden verloot. (De Bruyne, Onderzoek van Onderwijs 2, 1973; Wilbrink en Van der Vleugel, Onderzoek van Onderwijs 3, 1974). Ik heb dit zelf eens nagerekend. Als grens heb ik een gemiddeld eindexa-mencijfer 8 gekozen. Het voorbeeld berust op het gevonden verband tussen de studieresultaten van 1037 eerstejaars studenten uit de jaren 1968 tot 1972 in de scheikunde, geologie, biologie en farmacie aan de Rijksuniversiteit te Leiden, en het door hen behaalde gemiddelde eind-examencijfer voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie. Voor het gemak zijn de cijfers omgerekend op 1000 gegadigden, en ik heb aangenomen dat er voor hen maar 500 plaatsen beschikbaar waren (Tabel 3). De eerste kolom geeft de gemiddelde eindexamencijfers, de tweede het aantal gegadigden met die cijfers. In de derde kolom staat het percentage studenten dat binnen één jaar de z.g. eerstejaarsverklaring heeft gehaald en in de vierde het percentage studiestakers. 113 Tabel 3. Verband tussen gemiddelde eindexamencijfers voor wiskunde natuurkunde, scheikunde en biologie en de studieresultaten na' 1 jaar van 1037 studenten in de scheikunde, geologie, biologie en farmacie aan de R.U. Leiden (omgerekend op 1000). Vergelijking tussen de samenstelling van de groep geslaagden bij algemene loting en bij een gemengd systeem. ------------------------------------------------------------------------------------ werkelijk gevonden algem. loting gemengd syst. 5-6 66 25.0 30.9 33 8 26 7 6-7 366 34.2 32.6 183 62 144 49 7-8 394 58.7 19.8 197 116 156 92 8-10 174 78.3 13.3 87 68 174 136 ———— ——— ——— ——— ——— 1000 500 254 500 284 kolom 1 gemiddeld eindexamencijfer kolom 2 aantal studenten kolom 3 % geslaagd kolom 4 % gestaakt kolom 5 aantal toegelaten kolom 6 aantal geslaagd kolom 7 aantal toegelaten kolom 8 aantal geslaagd Op grond van deze werkelijke gegevens is vervolgens berekend hoeveel studenten uit elke categorie zouden worden toegelaten, en hoeveel er zouden slagen bij een algemene loting, en bij een gemengd systeem zoals boven beschreven. Het verschil in „numeriek rendement" tussen beide systemen is 284 - 254 = 30. Dit is dus 6% méér geslaagden bij het ge-mengde systeem (30 van de 500), en een verbetering van ca. 12% ten opzichte van algemene loting (30 van de 254). Het belangrijkste punt is echter niet dat een bepaald percentage van de studenten het eerste jaar haalt, maar wat de kwaliteit is van de geslaagden. Wanneer we in de tabel de kolommen 6 en 8 vergelijken zien we duidelijk dat bij het „gemengde systeem" van de 284 na 1 jaar geslaagde studenten er 136 tot de „topgroep" behoren (eindexamencijfer > 8), en bij „algemene loting" van de 254 geslaagden maar 68. Dit betekent dus dat bij een gemengd systeem het numeriek rendement weliswaar „maar" met 30 geslaagden stijgt, maar dat dit nog relatief redelijk lijkende re-sultaat wordt bereikt door een verschuiving van de samenstelling van de groep geslaagden, ten gunste van studenten met lagere eindexamenresultaten. De „topgroep" wordt sterk gereduceerd. Bij algemene loting behoort 27% van de groep geslaagden tot de „topgroep", bij het gemengde systeem 48%. Men kan natuurlijk terecht opmerken dat 114 in een situatie zonder numerus fixus ook maar 27% tot de topgroep behoort - door loting wordt immers de samenstelling van de studen-tenpopulatie kwalitatief niet veranderd. Toch lijkt me dit een drogreden in de argumentatie voor loting: we hebben immers te maken met een absoluut verlies aan mensen met een hoog niveau aan onze universiteiten. De genoemde voorstanders van loting tillen hier niet zwaar aan: voor hen zijn alle „geslaagden" even „geschikt". Wanneer men de toelating geheel op de gemiddelde eindexamencijfers zou baseren zou ongeveer 67% na één jaar slagen voor de propaedeuse. De vermelding van deze resultaten is niet bedoeld als een pleidooi voor selectie terwille van het „rendement", maar alleen om te laten zien dat het beweerde geringe verschil tussen het gemengde systeem en algemene loting op een misvatting berust. 10. Voorstanders van algemene loting wijzen erop dat in Angelsaksisch onderzoek is vastgesteld dat de persoonlijkheids-eigenschappen die iemand een goede „examen-aflegger" maken niet dezelfde zijn als die welke iemand maken tot een onafhankelijke kritische denker. Deze vaststelling lijkt mij moeilijk te bestrijden, maar ook nauwelijks relevant. Belangrijk is, wat de aard is van de examens waarover hier wordt gesproken: toetsen die alleen kennis, of ook kritisch inzicht en inventiviteit, enz.? Voorstanders van algemene loting concluderen uit dit gegeven evenwel dat de categorie van scholieren met goede eindexamenresultaten derhalve wel eens (te) dociel zou kunnen zijn en tekort zou kunnen schieten in creatieve begaafdheden. Ook halen zij Amerikaans onderzoek aan waarin zelfs een significant negatief verband werd gevonden tussen „schoolprestaties" (undergraduate Grade Point Average) en „succes in studie en beroep". Ik vraag me af of juist bij de eindexamenvakken waarmee de studieresultaten in de wiskunde en natuurwetenschappen, de technische weten-schappen en de geneeskunde het best te voorspellen zijn (te weten wiskunde, natuurkunde en scheikunde!), „dociliteit" de leerlingen ook maar iets kan helpen bij het behalen van goede cijfers. 11. Voorstanders van algemene loting achten een verband tussen eindexamencijfers en studieresultaten in het eerste jaar van de studie van weinig belang - althans vanuit selectiestandpunt. Hiermee krijgt niet alleen de beoordeling van de adspirant-studenten door het VWO een veeg uit de pan, maar óók het team dat op Universiteit of Hogeschool de eerstejaars inwijdt in de studie. Hiermee wordt bovendien impliciet het „universitaire/propaedeutische brugjaar" veroordeeld, waarin met behulp van een consciëntieus opgezet studieprogramma studenten en docenten inzicht moeten 115 krijgen in de capaciteiten van de studenten, zodat selectie daarna slechts in uitzonderlijke gevallen zal optreden - met alle voordelen hiervan, zoals het voorkomen van mislukkingen na vier of vijf jaar, of nog later. Voorstanders van loting wijzen erop dat het voor de hand ligt dat studieresultaten in het eerste jaar sterker samenhangen met eindexamengegevens dan resultaten in de studie als geheel. Belangrijk is, aan te geven wat de oorzaak is van deze betere samenhang. Zij is zeker voor een deel terug te voeren op het feit dat juist uit de categorie van studenten met lage eindexamencijfers een groot aantal de studie staakt tijdens of na het eerste jaar. Wanneer men dus de studieresultaten bij het kandidaats- of doctoraalexamen vergelijkt met de eindexamenresultaten van die studenten, heeft men niet meer met dezelfde groep studenten te maken als bij de vergelijking na één jaar. Omdat juist uit de categorie met de laagste eindexamencijfers zoveel studenten verdwijnen zal de samenhang met de studieresultaten later in de studie natuurlijk minder duidelijk worden. Men mag immers aannemen dat veel van de studenten die uit deze groep verdwenen zijn minder geschikt waren voor de studie. Maar zelfs als men alleen kijkt naar de „overblijvers" - de studenten die de propaedeuse halen - dan blijkt toch nog dat de studenten met lage eindexamencijfers langer over hun studie voor het kandidaats- en doctoraalexamen doen en lagere cijfers behalen. 12. Er is op gewezen dat goede eindexamencijfers of studieresultaten geen waarborg zijn voor goede beroepsprestaties. Dit is natuurlijk waar, maar onder de huidige omstandigheden ook niet anders te verwachten. In de tegenwoordige universitaire structuur zijn de meeste universitaire studierichtingen geen specifieke beroepsopleidingen; afgestudeerden komen veelal in zeer verschillende beroepen terecht en moeten zich daar opnieuw bewijzen. Wanneer door de herstructurering van het hoger onder-wijs een duidelijke differentiatie naar beroepsgroepen zal zijn verwezenlijkt, zullen mensen met verschillende begaafdheid en motivatie voor bepaalde beroepen veel gemakkelijker kunnen worden opgevangen en begeleid. Nu kan de universiteit er alleen voor zorgen dat de afgestudeerden aan zekere normen van vakkennis voldoen. 13. Voorstanders van algemene loting stellen dat selectie op eindexamen-cijfers een ongewenste concentratie op de eindexamenvakken bij het VWO met zich mee zal brengen. Dit zou namelijk afbreuk doen aan belang-rijke (vormende) doelstellingen van het VWO. In de Memorie van Toe-lichting wordt gesproken over „leerlingen met een brede belangstelling 116 die zich niet alleen op de eindexamenvakken hebben geconcentreerd en daardoor wellicht wat lagere resultaten hebben bereikt... (en die)... „gestraft" worden voor hun bredere belangstelling." (Dit gaat niet op voor de kleine groep briljante leerlingen die naast hun schoolwerk nog veel aan sport, muziek, etc. doen en toch goede cijfers weten te behalen.) De „verschraling van de vorming" op het VWO, waarover de Memorie van Toelichting spreekt, is al begonnen met de invoering van de Mammoet. Het lijkt mij daarom onredelijk dit nu aan te voeren als argument. Vele leerlingen zullen inderdaad een tijd hard moeten werken om goede resultaten te bereiken, en in die periode niet veel tijd hebben voor allerlei andere zaken. De vraag is of dat nu zo erg is: om iets te bereiken moet men offers brengen. Als een leerling daar niet toe bereid is moet hij de consequenties aanvaarden. De offers die een leerling brengt in de vorm van een tijdelijk opgeven van waardevolle vrijetijdsbestedingen zeggen wel iets over de motivatie voor de studie. Een te „zachte" school maakt de overgang naar de „harde" maatschappij erg moeilijk. 14. Tenslotte: een werkelijke oplossing voor de besproken problematiek is eerst mogelijk bij een herziening van ons tertiair onderwijs, waarin een differentiatie van het onderwijs op verschillende niveaus wordt verwezenlijkt. Mensen moeten hierin na verschillende studieperioden en op verschillende niveaus kunnen afstuderen. De ideeën hierover, zoals die o.m. door De Bruyne en Mellenbergh zijn weergegeven in Universiteit en Hogeschool van december 1973 spreken mij erg aan. Ik vind het echter onverstandig om een pleidooi voor een toekomstige structuur van de universiteit te koppelen aan een pleidooi voor loting als toelatingsprocedure voor de huidige universiteit. Als een toelating van alle gegadigden tot een universitair brugjaar niet mogelijk blijkt, geef ik de voorkeur aan een selectie op eindexamencijfers. Welke bezwaren er ook aan dit meetinstrument kleven - en dat zijn er vele - het is beter dan niets. Wanneer men het enige instrument dat men heeft overboord gooit, is er ook geen enkele drang meer het te verbeteren of aan te vullen. Vooralsnog is niet aangetoond dat er een duidelijke positieve dan wel negatieve correlatie bestaat tussen de eigenschappen waardoor iemand hoge cijfers haalt voor vakken die goede voorspellers zijn voor het studiesucces en andere eigenschappen die belangrijk zijn voor de studie. Alleen wanneer er negatieve correlaties worden gevonden, is er aanleiding om het gebruik van eindexamencijfers nog eens kritisch te bezien. Positieve 117 correlaties kunnen worden gebruikt om de voorspelling te verbeteren. Selectie zal er altijd blijven: zowel op de school als op de universiteit en in de maatschappij. Iedere poging om de noodzaak van selectie te verhullen is een poging om te verhullen dat mensen niet gelijk zijn in begaafdheden. Naar mijn mening wordt hierdoor ons zicht op de werkelijkhed benomen, waardoor we onze taak nooit kúnnen herkennen. We moeten bevorderen dat ieder mens zijn eigen unieke waarde leert ontdekken en zo terechtkomt op een plaats die overeenkomt met zijn aanleg en belangstelling, en waar hij zich zo goed mogelijk kan ontplooien. De huidige universiteit blijkt ook voor de bezitters van een VWO-diploma hiervoor niet het ideale instituut. Moet de vraag „wat drijft die lui?" niet teruggespeeld worden naar de voorstanders van loting? Hofstee erkent dat het „natuurlijk volstrekt krankzinnig is om door middel van een dobbelsteen over iemands toekomst te beslissen". Nochtans is hij vóór loting, als een voortdurende pijnijke herinnering aan het feit dat we opgescheept zitten met een capaciteitsgebrek. Hij wijst erop dat in Amerika 60% van de leeftijdsgroep betrokken is bij het tertiair onderwijs, terwijl dat bij ons maar 20-25% is. De Universiteiten in Amerika zijn totaal verschillend van de onze, en verschillen bovendien onderling sterk. Op de vraag van de Haagse Post medewerkers aan Hofstee: ,,Wat maakt die mensen nou zo woest?" antwoordt deze: „Omdat het een stukje van de grondslagen waarop ze leven bedreigt: het rendements- of produktiviteits- of efficiencystreven." Ik hoop dat ik in het voorgaande heb duidelijk gemaakt dat de tweede hellft van dit antwoord onjuist is. Bakker, K. (28 juni 1974). artikel in NRC.
Bakker, K. (26-09-1974). Selectie of loting. Acta et Agenda jaargang 7 nr 7. [fotokopie; niet online gevonden]
Uw adhesie of kritiek wordt op hoge prijs gesteld.
Wilbrink. Ik heb geen publieke dupliek geschreven, wel een reactie in 7 kantjes aan de heer Bakker persoonlijk, gedateerd 30-9-1974 (dat is geen foutje, ik reageer op zijn bijdrage van drie maanden eerder.). Ik heb er alleen een doorslag van, die laat zich niet met OCR transcriberen. Een aantal passages kan ik wel overnemen: "ad 2e alinea. Het persoonlijk levensgeluk van de adspirant studenten wordt door het feit van de numerus fixus in de waagschaal gesteld, niet door het hanteren van de ene of de andere selectiemethode." "ad 2e alinea (2). De kwaliteit van de afgestudeerden is niet in het geding. Niemand maakt er een fuss over dat er meer en minder 'geschikte' studenten zijn." Nou, ik hier niet mee door, het is een zee om leeg te drinken. Het is een behoorlijk geërriteerd stuk, en dat dus nog voordat de reacties vanLeppink, Veldkamp en Bakker van 11 oktober binnen waren.
Jan Blom / Mieke van Dijk (WSO bestuur) (4 november 1974). Toelating tot de universiteiten: Loting of een rechtvaardiger systeem? Resp. Loting of zwaardere ingangsselektie? Belhamel nr. 17 blz. 8 (LH Wageningen) transcriptie
Bochnik, Donike & Pittrich (1974). Numerus clausus in der Medizin. Entwicklung, Analyse, Prognose. Frankfurt/M: Akademische Verlagsgesellschaft. [niet gezien]
Crombag laat merken dat de ene discussiebijdrage waardevoller is dan de andere, zonder daar nu al te diep op in te gaan. Er zijn bijdragen, zoals bij Hofstee hopelijk evident is, die berusten op expertise in een relevante wetenschappelijke discipline. En er zijn bijdragen, zoals van Bakker, en Leppink en Veldkamp, waar de auteurs zich laten voorstaan op hun professoraat, maar in feite met amateuristische analyses komen. O ja, juist waar een expert-bijdrage verwacht zou mogen worden, zoals van A.D. de Groot, en de Werkgroep-selektie, worden eigen opvattingen uitvergroot, opvattingen die weinig of niets met de eigen discipline hebben te maken. Geen wonder dat dit maatschappelijk debat moeilijk is te volgen voor wie niet in de gelegenheid is er dieper in te duiken. Een weerspiegeling daarvan is te zien in het parlementaire debat, vooral in 1975, over de verlenging van de machtigingswet voor de numerus fixus: twee kampen tegenover elkaar, loten versus selectie, aan het eind van de dag met elkaar verzoend dankzij een amendement van Vermaat om het met eengewogen loting te doen. Hofstee heeft in latere jaren over dergelijke compromismodellen gepubliceerd. Waar een klein land groot in kan zijn.
I. A. Diepenhorst (23 maart 1974). Prof. Diepenhorst: Studentenloterij verlaagt het peil. Algemeen Dagblad Delpher, ook als transcriptie en als 'alle geslaagden zijn geschikt' blog
Pikant is dat Diepenhorst in 1966 voorstelde om met een numerus fixus de toeloop van studenten in het wo te beperken; de Tweede Kamer voelde er niets voor, dus het ging destijds niet door. Ik geef wat informatie aan het slot van deze blog, maar heb er zelf verder nog geen onderzoek naar gedaan. Wat online beschikbaar is: dagbladen in 1966 zijn op Delpher te raadplegen; ook zijn de Handelingen van de Tweede Kamer digitaal beschikbaar.
I. A. Diepenhorst (24 mei 1974). Vrouwe fortuna en de staatssecretaris. Elsevier, 24-5-1974. als transcriptie en als 'alle geslaagden zijn geschikt' blog
Dijk, M. van (1974) (WSO-bestuur). Loting of zwaardere ingangsselektie? Belhamel nr. 17 blz. 8 (LH Wageningen) 4-11-1974
Doornbos, R., & Maurice, M. A. (1974). Toelating eerstejaarsstudenten wiskunde door loting? Universiteit en Hogeschool, 21 (3, dec),, 136-139.
Greef, T. de (1974). Loting of selectie: de misverstanden tussen twee kampen. Folia Civitatis, 7 december 1974, 8-9. [origineel] transcriptie
Tom de Greef & Martin Schouten (5 oktober 1974). Psycholoog prof. Willem Hofstee over de selectie voor de universiteit: 'Loting houdt 't schandaal in leven.' Haagse Post transcriptie ook als blog
Een aantal van de aangesneden onderwepen komen ook terug in de bijdrage van Hofstee aan de bundel van De Mulder en Visscher over selektie van studenten, zie deze blog
Tom de Greef (1974). Loting of selectie: de misverstanden tussen twee kampen. Folia Civitatis, 7 december 1974, 8-9. [niet online, origineel in mijn bezit] transcriptie (citaten), ook als blog
A. D. de Groot (december 1974). Integraal loten is onaanvaardbaar. Universiteit en Hogeschool, 21 (3, dec),, 125-131.
De overtuiging van De Groot, in dit artikel, is dat hoge eindexamenresultaten een persoonlijke verdienste zijn, die behoort te worden beloond, althans niet genegeerd. Het meritocratisch gedachtegoed. De Groot doet voorkomen alsof dit gedachtegoed superieur is en algemeen gedeeld, maar daar is geen sprake van. Het had hem gesierd om te erkennen dat succes niet hetzelfde is als persoonlijke verdienste. Dat had het mogelijk gemaakt om vervolgens ook in te zien dat het leed van uitloten of uitgeselecteerd worden niet per se samenhangt met de hoogte van eindexamenresultaten. Zie over meritocratie het recente boek van Michael Sandel.
De Groot doet of loten 'slecht' is. Dan heeft hij nooit de geblinddoekte Vrouwe Justitia gezien, of een voetbalwedstrijd waar het lot beslist wie welke kant op gaat spelen? En heeft hij nooit gehoord hoe bestuurders in de klassieke oudheid bij loting werden aangewezen? (Kleroterians site)
De Groot begint met een stroman op te richten: voorstanders van loten, zoals de staatssecretaris, claimen helemaal niet dat loten meer rendement oplevert dan selectie.
Laat ik meteen op een belangrijk manco wijzen: De Groot argumenteert op meerdere plaatsen alsof de numerus fixus voor geneeskunde een numerus fixus voor heel het wo is; alsof rendementswinst door selectie bij geneeskunde ook winst is in absolute zin. Maar dat is natuurlijk niet zo, tegenover eventuele winst voor geneeskunde staat verlies bij andere opleidingen, die minder van die 'knappe koppen' binnen de poort krijgen.
O ja, over de argumenten van Wilbrink in de NRC van september 1974 zegt De Groot dat die wel weerlegd zijn door een aantal professoren in diezelfde NRC een week later. Nou vraag ik u. Twee dingen daarover. 1) Ik zal mijn correspondentie met deze hoogleraren ook nog publiceren in deze reeks. 2) In hetzelfde nummer U & H neemt Hans Crombag het voor mij op. Ook zijn artikel zal ik nog als transcriptie in deze reeks opnemen.
Op een aantal punten in het artikel van De Groot zou ik eigenlijk aanvullende informatie moeten geven, omdat niet alles wat De Groot schrijft vanzelfsprekend is voor de lezer een halve eeuw later. Bijvoorbeeld wat de voorstellen van Posthumus inhielden. Of dat de directe aanleiding voor de noodgreep naar een machtigingswet was gegeven door een rechterlijke uitspraak die het werken met wachtlijsten (een implicatie van de Posthumus-voorstellen) blokkeerde.
Op vele punten in dit artikel laat De Groot steken vallen in zijn redenering, zoals ook de lezer zelf zal kunnen constateren. Ik laat detail-reacties hier achterwege.
Ik ben het hier hartgrondig oneens met De Groot, maar dat wil niet zeggen dat ik met De Groot geen goede relatie heb gehad. Over het ontwerpen van toetsvragen. Over cijfergeven, en de geschiedenis daarvan. Hij was een bijzondere wetenschapper. En schaker.
Aad Hazewinkel (1974). Selektie van studenten. In Jos de Mulder Red.) (1974). 'Selektie van studenten' p. 176-191. (met reactie van Begeer, p. 192-197). Dit is een uitgebreidere versie van het oorspronkelijke rapport hierboven, zie daar ook voor mijn annotaties bij Hazewinkel. volledige transcriptie (zonder de reactie van Begeer).
In zijn geheel ook geblogd als https://benwilbrink.wordpress.com/2021/03/01/alle-geslaagden-zijn-geschikt-hazewinkel-legt-het-uit-in-1974/
Hentig, Hartmut von Hentig (1974). Numerus Clausus, Abitur und Alternatieven Massnahmen zur rettung von Massnahmen statt Lösung der Probleme. Merkur, Heft 317, 318. Herdrukt in Hartmut von Hentig (1981). Aufwachsen in Vernunft. Kommentare zur Dialektik der Bildungsreform. (145-186) Klett-Cotta.
Willem Frederik Hermans (1974). Van Age Bijkaart, uit Parijs. Een nieuwe rechtvaardigheid. - Alleen het noodlot is rechtvaardig. - Klein. - Een nieuwe Hitler? 21 september 1974. PS? DelpherMijn aantekeningen en parafrase: aantekeningen en parafrase, ook als blog.
Hofstee, W. K. B. (1974). De keuze voor loting. Universiteit en Hogeschool, 21 (3, dec), 119-124. transcriptie, ook als blog
Let in het bijzonder ook op paragraaf 2 Impliciete selectie, ofwel de discriminerende werking die selectie op eindexamencijffers onvermijdelijk ook heeft. Enkele jaren later zou onderwijsminister Pais een onhandig voorstel doen voor positieve discriminatie van vrouwen - onhandig, want destijds behaalden vrouwen lagere eindexamencijfers dan mannen, en werden dus stevig gediscrimineerd volgens het mechanisme dat Hofstee aanduidt. In latere decennia zouden vrouwen de mannen achter zich laten wat eindexamenresultaten betreft: de mannen het slachtoffer.
Het artikel van Hofstee (het leest lekker weg) lijkt vooral een opiniestuk, maar vergis u niet. Het verschil met opiniestukken zoals die van hoogleraar biologie K. Bakker uit Leiden is dat de argumenten van Hofstee overeind blijven bij kritische analyse vanuit selectiepsychologie en onderwijsresearch, waar de argumenten van Bakker eenvoudig zijn te weerleggen. Wat overigens niet wegneemt dat in het democratisch proces juist ook de bijdragen van de Bakkers van deze wereld waardevol zijn: ze laten zien dat onderwijsonderzoekers nog een hoop zendingswerk hebben te verrichten. Hofstee en Bakker zouden elkaar later ontmoeten in de Cie. Warries die voor staatssecretaris Ger Klein op zoek ging naar een alternatief voor gewogen loting.
Kirp, D. L., & Yndof, M. G. (1974). Educational policy and the law. Cases and materials. Berkeley: McCutchan. p. 477 e.v. DeFunis v. Odegaard [82 Wash 2d 11, 507 P2d 1169 (1973)]
Klein, G. (1974). Loting met een voor 'herhalers' grotere kans om in te loten. Kamerstuk 12958, nr 6, Brief van de staatssecretaris 26 juni 1994.
Klein, G. (1975). Aanmeldings- en plaatsingsgegevens bij het h.b.o. Antwoord op kamervragen van K. Kolthoff, 8-11-1974. Herdrukt in Tertiair, maart 1975, 33-36.
Leppink, G. J., en F. D. Veldkamp. Reactie op mijn ‘Selectie is irrationeel’ (niet mijn titel) in NRC Handelsblad van 11-10-1974 delpher. Zie hier voor details en opmerkingen
'Loot, P. J. M. van der (1974). Nivellering of selectie? NRC Handelsblad 5-6-1974 (Brieven). auteur is onderwijsdekaan faculteit der geneeskunde Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (23-9-1974). Literatuurlijst 665b (Aanvulling op literatuurlijst nr. 665a d.d. 1-10-1971, niet in mijn bezit). Enige literatuur betreffende selectie en numerus clausus/numerus fixus bij het wetenschappelijk onderwijs. [origineel, 26 blz.]
NRC (17 mei 1974) Futurum fixum. (hoofdredactioneel commentaar) Delpher
Dit is een eenzijdige gedachtengang waar weinig mensen vrede mee zullen hebben. In de eerste plaats valt over die toekomstige behoefte, zoals in het verleden herhaaldelijk is gebleken, weinig met zekerheid te zeggen. Wij kunnen nu wel decreteren, dat de samenleving over tien of twintig [sic] genoegen moet nemen met x duizend artsen en y duizend landbouwkundigen, maar het kan best dat de mensen daar tegen die tijd heel anders over denken, omdat de ontwikkeling van de economie of van de opvattingen over volksgezondheid tot andere conclusies leidt.
In de tweede plaats is het de vraag of men bijvoorbeeld bij landbouwwetenschap en biologie van opleiding voor een bepaald beroep mag spreken. De beroepen waar deze studierichtingen naar toe leiden zijn velerlei, en het is heel goed mogelijk dat zich in de toekomst voor die richtingen nog andere beroepsmogelijkheden zullen voordoen, die wij nu niet kunnen voorzien. Het lijkt dan ook eerder zaak het studieprogramma aan te passen aan de veranderende behoefte, dan om jaren van tevoren zowel de aard als de grootte van de toekomstige behoefte te fixeren.
In de derde plaats moet men bedenken, dat het totale aantal studenten de laatste drie jaren waarschijnlijk eerder is gedaald dan gestegen (volgens schattingen; nauwkeurige cijfers zijn door de boycot van de collegegeldregeling niet beschikbaar). Ook in andere landen ziet het er naar uit dat de groei van het aantal studenten op zijn eind loopt. Het zou kunnen dat we over een paar jaar al spijt krijgen van het afwerende studentenbeleid, dat nu gevoerd wordt.
EEN ANDER PUNT IS dat niet tot het permanent maken van studentenstops besloten zou moeten worden voordat een betere regeling voor de selectie is gevonden. Enerzijds de toelating overlaten aan het lot en anderzijds de toekomst op rigoureuze wijze in eigen hand nemen lijkt een weinig consequente combinatie. Wanneer er blijvend geselecteerd moet worden - en dan liefst op basis van drie grootheden, namelijk studentenaanbod, onderwijscapaciteit en twijfelachtige toekomstige behoefte -, dan ligt het voor de hand bij de overgang van middelbaar naar hoger onderwijs vast te houden aan het criterium dat ook alle andere overgangen binnen ons onderwijssysteem bepaalt: selectie op basis van geschiktheid, zoals die blijkt uit geleverde prestaties.
Wat minister Van Kemenade wil komt neer op een dubbele fixatie: fixatie van de aantallen studenten en fixatie van de toekomst. Het zou verstandig zijn bij de beperking van het aantal eerstejaars - gesteld dat daaraan, althans voorlopig, voor sommige richtingen niet te ontkomen valt - wat minder vertrouwen op het lot en bij het doen van prognoses over de toekomstige behoefte wat minder te vertrouwen op de eigen onfeilbaarheid. En wat meer op de keuzevrijheid voor de aankomende student, die ten slotte niet de minst belanghebbende is bij het wegen van haar of zijn eigen toekomstkansen.
Jos de Mulder & Egbert Visscher (Red.) (1974). Selektie van studenten: achtergrond / effekten. OTO Hoger Onderwijs Cahiers, 3, nr 13. [van diverse bijdragen een transcriptie gemaakt]
NRC Handelsblad hoofdredactioneel. Loten. 22-10-1974
Onderzoek van Onderwijs, 1974, 3, september. Selecteren of loten. Themanummer. De heftige reacties op het CRWO-standpunt in het eerste nummer van deze jaargang, maakten het themanummer opportuun. De reacties verschenen vooral in NRC/Handelsblad, getriggered door hoogleraar biologie Bakker uit Leiden.
Ongedateerde stellingen (1974?). Hofstee, W. K. B. Selekteren of loten. De Groot, A. D. Integraal loten onverdedigbaar. [paper] [Mogelijk een seminar in Haren, waar ik bij aanwezig was] [Het zijn inderdaad alleen stellingen, best aardig, maar onderbouwing/verdediging/aanval ontbreken hier (behalve dat De Groot in zijn stellingen wel reageert op die van Hofstee)]
K. L. Poll (1974). Universiteit als slachtbank. NRC Handelsblad 17-5-1974. ('loting is een onding') Delpher
Enkele opvallende zaken. Het verbaast mij toch wel hoe terloops Poll een meritocratisch standpunt inneemt alsof dat de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld is. Wat het niet is. Quod non, zou de gymnasiast zeggen. Zie hoe hij het formuleert:
Als dat de bril is waardoor hij naar statistische data over rendement of studiestaken kijkt, dan ziet hij daarin veel te snel bevestiging van de juistheid van die ideologie. Net als zeer vele anderen kijkt hij oppervlakkig naar de percentages studiestakers en trekt daar onjuiste conclusies uit.
Ik ben in latere jaren een aantal keren aan het stoeien geweest met uitvalcijfers:
- in 1980 in Uitval en vertraging in het wo: een overschat probleem transcriptie,
- in 1987 in: Studielast, rendement en functies propedeuse. Relaties tussen wetgeving, theorie en empirie. Deelrapport 2: Evaluatie-onderzoek Wet Twee-fasenstructuur. SCO Kohnstamm Instituut rapport,
- in 1992 het casus propedeuse rechten UvA: Modelling the connection between individual behaviour and macro-level outputs
paper
- en in 1994 het spookstudentenonderzoek: No-show en low-show in het wetenschappelijk onderwijs. Hoe beurs-, tempo- en keuzeproblemen leiden tot schijnbare afwezigheid. SCO Kohnstamm Instituut rapport.
De les uit dat empirisch onderzoek: data over studiestaken zijn enorm vervuild, en wat bijna stelselmatig ontbreekt is onderzoek naar wat er met die studiestakers aan de hand is, en hoe zij verder zijn gegaan in het leven. Het blijkt dat slechts een klein percentage de studie niet met een einddiploma afsluit. Uit onderzoek van Joop Hartog is bekend dat ook een gedeeltelijk gevolgde studie persoonlijk en maatschappelijk rendement oplevert, er is dus al evenmin sprake van grote verliezen, en al helemaal niet van het verloren gaan van de totale studiekosten zoals Poll beweert.
Een anecdote dan tot slot: met mijn partner samen kom ik tot twee afgeronde universitaire studies, en drie gestaakte studies.
Poll heeft een rijk stuk geschreven, ik moet het zeker nog eens in detail bestuderen, maar daar is nog alle gelegenheid toe. Juist door zijn oppervlakkige analyse geeft hij bloot hoe veel mensen denken over de problemen van de aanzwellende stroom universitaire studenten, en hoe die te beheersen.
Poll, K.L. (Red.) (11 oktober 1974). Alle geslaagden zijn geschikt, maar sommige geslaagden zijn meer geschikt dan andere. NRC Handelsblad, Cultureel Supplement, 11-10-1974. Met bijdragen van 1). G.J. Leppink, hoogleraar mathematische statistiek, Utrecht en F. D. Veldkamp, hoogleraar zuivere wiskunde, Utrecht, en 2). K. Bakker, hoogleraar dierenoecologie, Leiden. Zie elders. Over Leppink en Veldkamp schreef ik een blog. Smolders, C. A. (1974). Selectie of loting? Er is een tussenoplossing. Universiteit en Hogeschool, 21 (3 dec), 132-135.
J. van Spaandonk (7 oktober 1974). Overproduktie onderwijs doorgedraaid. NRC Handelsblad. Delpher, als enkele belangrijke passages, ook als blog
Twee punten nog. Allereerst: Spaandonk analyseert oppervlakkig: het is niet onwarschijnlijk dat de samenleving op de korte termijn de sterke aanwas van hoger opgeleiden niet goed kan verwerken, zodat er linksom of rechtsom selektie gaat plaatsvinden; als het niet op de arbeidsmarkt zelf is (wat in de 80er jaren wel degelijk het geval bleek), dan toch aan de poorten van het hbo en wo. Met andere woorden: tegenover selekteren aan de poorten van het wo hoeft niet een selectievrij alternatief te staan. Er valt meer over te zeggen, bijv. of het de taak van het onderwijs is om die maatschappelijke selectie te voltrekken, maar hier laat ik het even bij.
Ten tweede: mijn collega's en ik zijn er bij mijn weten altijd van uitgegaan dat er voor uitgelote kandidaten voldoende alternatieven in het wo voorhanden waren. Als ik dat niet had mogen veronderstellen, dan zou er een argument tegen de 7½-regeling bij komen: deze intelligente leerlingen zijn, maatschappelijk gezien, beter op hun plaats in bêta-richtingen, en dan blijven er meer plaatsen beschikbaar voor andere kandidaten. Overigens is dit argument in de maatschappelijke discussie gedurende een halve eeuw meermalen geopperd, in verband met, zeg maar, de aanzuigende werking die het voorrang verlenen aan hoogvliegers, op die hoogvliegers kan hebben. Hofstee heeft dat in krachtige woorden nog eens uidelijk gemaakt, ik meen in Folia, mogelijk in 1978. Maar ik zelf ook CBS-cijfers gegeven in een bijdrage in het OvO-nummer dat in dit artiekl van Van Spaandonk figureert. Alle bijdragen in dat OvO nummer van september 1974 zijn via te lezen/downloaden.
Ten derde, bedenk ik alsnog: De problematiek zou echt anders zijn geweest wanneer wij in Nederland niet de scherpe selectie in het voortgezet onderwijs zouden hebben die wij nu eenmaal hebben, en waarvan we maar geen afscheid kunnen nemen. We hebben in Nederland nog steeds een voortgezet onderwijs dat sterke trekken vertoont van het klassenonderwijs zoals dat in de negentiende eeuw in ons land zich heeft ontwikkeld (remember: de HBS, de Hogere Burger School, hoeveel meer 'stand' wil je in een schoolsoort hebben?). Zonder die permanente selectie in het voortraject, zou er bij de poorten van de universiteit wel degelijk geselecteerd moeten worden, omdat de zelfselectie van kandidaten naar moeilijke (Delft) resp. makkelijke (rechten, pedagogiek) studies, maar ook naar hbo of wo, dan waarschijnlijk wel bijgestuurd moet worden.
De tekst in Delpher is beroerd leesbaar, reden te meer om een goede transcriptie hier beschikbaar te stellen. Bij deze.
Thelen, W. (1974). Numerus clausus und Ärtzeschaft. Zur Kritik der ärztlichen Interessenpolitik. Giessen: Verlag Andreas Achenbach.
Thung, P. J. (1974). Waarom 'Selectie versus loting' een loze discussie is, of hoe zelfs de Wet Herstructurering uitkomst kan brengen. Universiteit en Hogeschool, 21 (3, dec),, 140-152.
Timmers, S. (1974). Loting versus selectie. Medisch Contact, 29 (46), 1501-1502.
Ton Elias (24 april 1974). Meevaller. De tijd: dagblad voor Nederland Delpher en als transcriptieblog
J. S. Cramer 25-6-74 brief NRC/Handelsblad. 'Nivellering of selectie'. Delpher. Reageert op eerdere bijdragen 'Nivellering of selectie' van Van der Lugt. [mijn briefwisseling met Cramer, in archief_brieven]
Nivellering of selectie?
Blijft alleen de vraag hoe scherp men kan en moet selecteren. Welke voorspellende waarde hebben eindexamencijfers, hoge zowel als lage, als iemand reeds voor dat eindexamen geslaagd is? Blijkbaar heeft staatssecretaris Klein voldoende inzicht in de relatieve waarde van deze cijfers en hun voorspellende waarde om te concluderen dat loting rechtvaardiger is.
DR. P. J. M. VAN DER LUGT, ONDERWIJSDECAAN FACULTEIT DER GENEESKUNDE, ERASMUS UNIVERSITEIT Rotterdam
Ik zou liever een wetenschappelijke aanpak willen adviseren, Dat zou betrekkelijk eenvoudig kunnen met behulp van de Nederlandse universiteiten. Immers we hebben nu studenten in de geneeskunde die toegelaten zijn op grond van een 7½ of meer bij het eindexamen en studenten die "ingeloot" zijn. Laten wij met dit systeem een aantal jaren doorgaan en een nauwkeurige inter-universitaire "follow-up" uitwerken. Als na 7 jaar zou blijken dat het "inzicht" van de staatssecretaris juist is en dat eindexamencijfers geen enkele voorspellende waarde hebben en dat men net zo goed kan loten, beloof ik van mijn kant dat ik ruiterlijk zal erkennen "Klein had dit inzicht 7 jaar geleden al". Nog belangrijker zou zo'n onderzoek kunnen worden als men het nog langer dan 7 jaar volhield en naging op welke plaats in ons maatschappelijk leven bepaalde mensen te terechtkomen. Wij mogen nl. niet missen een bepaald klein gedeelte van de kromme van Gauss: de topmensen. die ons verder helpen, die, grensverleggend onderzoek doen,die voor een hele piramide van functionerende artsen toonaangevend zijn. Wij moeten weten, op welke wijze wij hen al vroeg kunnen herkennen. PROF. DR. J. VREEKEN,_ Amsterdam.
Een argument dat ik mis bij Jan Tromp: het gaat bij de geneeskundige opleidingen om beroepsopleidingen, opleidingen bovendien voor een arbeidsmarkt waar uitsluitend artsen toegang toe hebben. Het is niet vol te houden dat bij aanzwellende aantallen studenten de toegangssluizen gewoon open zouden kunnen blijven staan. Maar wat zouden dan steekhoudende argumenten zijn, waar bijvoorbeeld het parlement zich in redelijkheid achter zou kunnen scharen? Maar goed, die discussie is voorzover ik weet nooit grondig gevoerd.
Interessante vermelding van idee van mr. Peter Nicolai dat ingeschreven zijn toegang geeft tot alle onderwijsvoorzieningen - ALLE; de ASVA voerde daar actie op.
Utrechts Universiteitsblad (1 november 1974). Loting / niet de stops / nu breed in discussie. + Meijler: loting dom en onmenselijk. transcriptie
Volkskrant 9 oktober 1974. Dr Wijnen over universiteiten: Loten redelijke oplossing.
NRC Handelsblad, hoofdredactioneel (22 oktober 1974).
Wat ons betreft mogen zij gelijk hebben, dat selectie door loting onzin is. Maar met al dat gedaas om die loting wordt dan wel de eigenlijke zelfmoord op het voorradige intellect weggekletst.
Het is natuurlijk onzin, dat door loting mogelijk knappe koppen, die we straks hard nodig hebben, niet mogen gaan studeren en anderen, die voor die studie niet het meest geschikt zijn, wèl worden toegelaten. Maar al die lotelingen, die een einddiploma atheneum of gymnasium of zelfs havo op zak hebben, hebben bewezen geschikt te zijn voor verdere studie en om straks een bijdrage te kunnen leveren aan de nationaal hoognodige hoger geschoolde mankracht. Tevens hebben zij met dat einddiploma het recht verworven op alle kansen om hun capaciteiten te ontplooien.
MET DE INSTELLING van een numerus fixus voor het wetenschappelijk onderwijs en een bestaande beperkte toelating voor het hoger beroepsonderwijs wordt hun dat recht ontnomen en gooien wij waardevolle mensen op de schroothoop na hen zes jaar lang voor het hoger onderwijs te hebben opgeleid.
Staatssecretaris Klein heeft gelijk als hij zegt, dat in de gegeven situatie door loting alleen de totale groep wordt verkleind doch binnen die verkleinde groep de verhouding zeer-knappen, knappen, minder knappen, gelijk blijft. Als je door loting beslist welke kroppen sla moeten worden doorgedraaid dan heb je verhoudingsgewijs aan beide kanten evenveel gave, matige en rotte.
Het probleem echter is dat er vorig en dit jaar ettelijke duizenden jongelui met bewezen capaciteiten zijn doorgedraaid, heel erg of minder knap. Dat zullen er steeds meer worden als er bij de verlenging van de machtigingswet alleen maar over dat loten wordt doorgezaagd. En niet over het feit, dat er in het systeem van hoger onderwijs een heleboel fundamenteel fout zit en dat daar snel en grondig iets aan moet worden gedaan. Laten de parlementariërs het daar maar eens over hebben, als de universiteiten het te druk hebben om tegen dat loten te ageren.
Wetsontwerp Verlenging en wijziging van de machtigingswet inschrijving studenten, 15 mei 1974, kamerstuk 12929, met memorie van toelichting en bijlagen. Zie direct onder de kop ‘1974’ voor links naar de pdfs.
Onderzoek van Onderwijs september 1974, redactioneel
Die onderwijs-research-bureaus hebben ook in O.v.O. geen enkele twijfel gelaten, dat de numerus fixus zoals die nu is ingevoerd voor hen alleen maar aanvaardbaar is als een noodzakelijk kwaad of een eerste hulp bij ongelukken maar dan wel op straffe van het onverwijld nemen van zodanige onderwijskundig en sociaal verantwoorde maatregelen, dat die domme guillotine van die numerus fixus zo snel mogelijk in het rariteitenkabinet kan worden bijgezet.
Evenmin hebben zij er twijfel aan laten bestaan de toelating op gemiddeld 7,5 en daar beneden door loting als een volstrekte sinecure te zien. Om in de terminologie van de uitvinder daarvan, jhr. mr. M. de Brauw, te blijven: die procedure is nergens degelijk 'onderbouwd'. Tevens hebben zij geconstateerd dat er meer dan onvoldoende empirische zekerheid is welke selectieprocedure, als die nodig is, de beste garanties biedt.
Dat alles gegeven hebben zij heel voorzichtig de vraag gesteld of het in deze situatie niet het beste zou zijn om voor de meest willekeurige procedure te kiezen en dat is loting. Daarom worden zij nu afgeschilderd als de boze geesten aan het linker oor van de staatsecretaris en wordt het parlement tegen hen gewaarschuwd om niet mee te gaan op die heilloze weg. De redactie van O.v.O. meent dat niet op zich te mogen laten zitten. Daarom is dit hele nummer aan dit probleem gewijd. Niet omdat zij er zo'n behoefte aan heeft om met de 7,5-ridders in het krijt te treden. Zij heeft zelfs niet de moeite genomen om uit te vinden of die ridders misschien dezelfden zijn, die zo gelukkig zijn met de numerus fixus en er maar niet genoeg van kunnen krijgen. De bedoeling van de redactie is meer van academische aard. Zij wil in het algemeen en bij de leden van het parlement in het bijzonder constructieve twijfels oproepen: of bij gelegenheid van de behandeling van de verlenging van de machtigingswet in de Kamer er niet vooral zou moeten worden aangedrongen op structurele maatregelen om zo'n genadeloze numerus fixus op korte termijn onmogelijk te maken of in de gegeven situatie het kansspel van het lot misschien niet de minst onrechtvaardige procedure is of loting juist vanwege haar absolute willekeur niet als stok achter de deur zal gaan fungeren tegen de numerus fixus
W. H. F. W. Wijnen frist het geheugen nog eens op hoe we aan die numerus fixus zijn gekomen, hoe gauw men daarmee vertrouwd is geraakt, zodat er alleen nog maar gepraat wordt over de selectiemethode om die uit te voeren. Hij ziet het nog gebeuren dat de hele verantwoordelijkheid voor deze jaarlijkse operatie wordt doorgeschoven naar de slachtoffers er van, de eindexamenkandidaten, die over hun eigen lot beslissen door de gestelde selectiegrens wel of niet te halen
Blz. 3 Numerus fixus vlot geslikt en nu de Zwarte Piet nog kwijt
Dezelfde Wijnen legt prof. dr. K. Bakker en zijn bijvallers, die graag en gemakkelijk instemming betuigen met diens even bevooroordeeld als oppervlakkig pleidooi voor selectie op eindexamengemiddelden in NRC Handelsblad, een reeks essentiële vragen, twijfels en mogelijke consequenties voor, waaraan deze dravers-élite misschien wat al te gemakkelijk voorbijholt.
Blz. 15 Dravers voor de 7,5-selectie zien hindernissen over 't hoofd.
Ben Wilbrink en Hans van der Vleugel gaan uitvoerig in op de beschuldiging te hebben gekozen voor loting uit behoefte om zich alternatief op te stellen of op andere verzwegen motieven. Met een intensief beroep op gezaghebbende auteurs tonen zij met klem van redenen aan dat het bij hen niet gaat om de keuze tussen loten en selecteren op eindexamencijfers. Als zo'n betreurenswaardige selectie onvermijdelijk is, gaat het er om de beste voorspellers voor later studie- en beroepssucces te gebruiken. Behalve dat dat latere succes van heel wat meer factoren afhankelijk is dan van het goed kunnen leren alleen zijn de eindexamencijfers zelfs voor dat goed kunnen leren niet de enige voorspellers en misschien zelfs niet eens de beste.
Blz. 8 Loten heeft slechts voorkeur bij gebrek aan beter
Ter ondersteuning van bovenstaande is op de achterpagina een indrukwekkende litteratuurlijst afgedrukt, waar de schrijvers naar verwijzen: zij ver-schaffen voor zich sprekende cijferge-gevens. Ook 'Cijfers, die tegenspreken' die ons werden aangereikt door een Leidse faculteit, die het met de schrijvers niet eens is gaan daaraan vooraf.
W. H. F. W. Wijnen (1974). En nu de zwarte Piet nog kwijt. Onderzoek van Onderwijs, 1974, 3, september, 3-5. [niet digitaal] ]
De probleem-situatie kan als volgt worden getypeerd: omstreeks juni-juli van ieder jaar krijgt een niet gering aantal jongeren - bij gelegenheid van de uitreiking van de einddiploma's - de mededeling, dat zij geschikt bevonden zijn tot het volgen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs. Omstreeks augus-tus-september van datzelfde jaar wordt aan een niet gering percentage van datzelfde aantal jongeren medegedeeld, dat ze de mededeling van juni-juli vooral niet serieus moeten nemen. Ze blijven weliswaar geschikt voor het volgen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, maar omdat daar - om welke reden dan ook - te weinig plaatsen beschikbaar zijn, moet men genoegen n-men met een geschiktheid, die eigenlijk niets voorstelt.
Een en ander is geregeld in een machtigingswet, die binnenkort opnieuw in het parlement ter sprake zal komen. Machtigingswetten worden immers veelal gepresenteerd met een ingebouwde tijdsduur en met de hardop verkondigde intentie, dat er even een adempauze nodig is in een niet-bedoelde noodsituatie.
Het eerste signaal, dat in feite heeft geleid tot een beperking van de toelating, werd uitgezonden door de universiteiten. Het was niet meteen een verzoek tot een beperking van de toelating. Het was de mededeling, dat de beschikbare stafleden de bestaande onderwijsprogramma's voor de aan-tallen aankomende studenten onmogelijk op een verantwoorde wijze konden uitvoeren. De mededeling hield in een aantal gevallen zelfs de suggestie in, dat het beschikbaar stellen van een groter aantal stafleden een voor de hand liggende oplossing zou kunnen zijn voor het gerezen probleem.
De bevoegde instanties kwamen echter tot de conclusie, dat het niet mogelijk was meer stafleden beschikbaar te stellen. Voor een deel was deze conclusie gebaseerd op landelijk vastgestelde prioriteiten, terwijl twijfels over de rationele inrichting van bestaande onderwijsprogramma's in een aantal gevallen mede in het geding waren. Dit laatste kan worden geconcludeerd uit het fervente zoe-ken naar knelpunten en het suggereren van oplossingen daarvoor. Het verder rationaliseren van de onderwijsprogramma's leek in dit verband een voor de hand liggende suggestie van de kant van de bevoegde instanties.
Tot op dit punt waren er uitsluitend oplossingen in discussie, die feitelijk een beperking van de toelating zouden moeten voorkomen, enerzijds het verruimen van de beschikbaar te stellen middelen, anderzijds het verder rationaliseren van de onderwijsprogramma's. Men zou kunnen zeggen, dat in deze periode de Zwarte Piet circuleerde tussen de universiteiten en het departement.
De vraag, of het uitbreiden van middelen dan wel het rationaliseren van onderwijsprogramma's de belangrijkste factor is bij het voorkomen van studentenstops werd overigens niet beantwoord. Men vond elkaar in het over en weer accepteren van een beperking van de toelating, vooralsnog onder bescherming van een als tijdelijk aangekondigde machtigingswet. De vraag, of de bevoegde instanties dan wel de universiteiten verantwoordelijk waren voor de feitelijke beperking, was daarmee eigenlijk van de baan.
Loten of kappen
Eerst op dit moment kwam de beperkingsprocedure in het vizier. Opnieuw waren er twee lijnrecht tegenover elkaar staande oplossingen: de eerste suggestie hield in, dat de beperkte plaatsen toegewezen zouden moeten worden aan de beste leerlingen, de tweede suggestie hield in, dat ieder met een einddiploma vwo gelijke kansen moet krijgen en de beperkte plaatsen verdeeld zouden moeten worden door het lot. De huidige regeling, die studenten met een gemiddeld eindexamencijfer van 7,5 of meer rechtstreeks toelaat en de overigen laat deelnemen aan een loterij, draagt nog alle kenmerken van een compromis. Het is geen selectie op basis van geleverde prestaties en het is ook geen loting met gelijke kansen voor iedereen. De bezwaren, die tegen dit compromis kunnen worden ingebracht zijn elders in dit nummer uitvoeriger beschreven.
Kan ook anders
- het genoegen nemen met een minder intensieve begeleiding door docenten, waar het de knelpunten van de onderwijsprogramma's betreft, - het overhevelen van gedeelten van de opleiding naar de feitelijke beroepssituatie, - het op vrijwillige basis afstand doen van specifieke bevoegdheden, die nu nog door de opleiding worden gegeven, - het zich onderwerpen aan een voor iedereen gelijke leertaak, die vervolgens op een voor iedereen identieke wijze wordt getoetst. Deze leertaak zou studierichting-specifiek kunnen zijn, zou kunnen bestaan uit het bestuderen van een niet te grote hoeveelheid literatuur, zou niet per se hoeven aan te sluiten bij het vwo-programma, zou landelijk georganiseerd kunnen worden en komt in feite tegemoet aan vrij veel bezwaren, die tegen het gebruik van eindexamencijfers ingebracht kunnen worden, - enz. Het verengen van de discussie tot de tegenstelling eindexamencijfers versus loting heeft er inmiddels wel toe geleid, dat er empirische gegevens werden verzameld zij het in alle ge-vallen gegevens, die slechts een beperkt gedeelte van de bestaande regeling onder de loupe nemen. Het gaat ofwel over een beperkt aantal studierichtingen, ofwel over een beperkt aantal eindexamenvakken, ofwel over klasse-grenzen, waarin het kritische punt 7,5 niet voorkomt, ofwel over slechts één van de bestaande universiteiten. Kernpunt bij de empirische studie is bijna zonder uitzondering de voorspellende waarde van eindexamen-cijfers. Het centraal stellen van de voorspellende waarde van eindexamencijfers heeft overigens meer betekenis voor de onderwijsinstellingen en voor de maatschappij dan voor het individu. Een hoge voorspellende waarde van eindexamencijfers kan hooguit leiden tot de conclusie, dat een onderwijsinstelling, gegeven de beperktheid van middelen, een maximaal aantal afgestudeerden heeft afgeleverd. Een overtuigend argument oor de student, die niet wordt toegelaten tot de universiteit, kan aan een hoge voorspellende waarde van eindexamencijfers niet worden ontleend. De niet-toegelaten student zal er altijd op kunnen wijzen, dat hij - ondanks de hoge voorspellende waarde - een redelijke kans zou hebben om van ;geschikte' tot 'afgestudeerde' uit te groeien. Zou men aan het veilig stellen van de belangen van de maatschappij de voorkeur geven boven het veilig stellen van de belangen van het individu, dan nog kan men zich afvragen, of een toelatingsbeperking gebaseerd op eindexamencijfers daarvoor de meest redelijke oplossing is. Indien de geschiktheid tot het volgen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs gekoppeld blijft aan het behalen van een einddiploma aan een instelling voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs - en tot nu toe is dat het geval - dan leidt een toelatingsbeperking in ieder geval tot de vorming van een groep medeburgers, die hun leven lang moeten leren leven met de gedachte, dat ook zij in principe de betere baan van hun klas-genoot-met-het-betere-inkomen hadden kunnen bereiken. Een alternatief, dat alle gegadigden de feitelijke beperkingen zo eerlijk mogelijk laat verdelen, lijkt in dit licht minstens zo aantrekkelijk. Het lijkt bovendien meer aanvaardbaar voor de individuele student. Dit leidt dan tot de vaststelling, dat noch een loting met gelijke kansen voor iedereen noch een selectie op basis van eindexamencijfers kunnen leiden tot een oplossing, die redelijk is. In beide gevallen wordt immers een oplossing gerealiseerd, waardoor aan sommige candidaten een volledige opleiding wordt geboden, terwijl anderen niet worden toegelaten. Een andere mogelijkheid — overigens meer ingrijpend van aard — zou bestaan uit het ontkoppelen van de geschiktheid tot het volgen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs en het behalen van een einddiploma aan een instelling voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Zolang de koppeling blijft bestaan kan een doorgaan met het uitbenen van de tegenstelling eindexamencijfers versus loting er alleen maar toe leiden, dat de Zwarte Piet terecht komt op een plaats, waar hij eigenlijk niet thuishoort. Zou een en ander leiden tot een loting met gelijke kansen voor iedereen, dan is dat een overwinning van het toeval op de rationaliteit met als enige voordeel, dat niemand — tenzij de computer — zich verantwoordelijk hoeft te voelen voor het niet toelaten van candidaten, van wie is vastgesteld, dat ze geschikt zijn. Zou een en ander leiden tot een selectie op basis van eindexamencijfers, dan kan dat bij een van studierichting tot studierichting verschillende regeling tot een enigszins rationelere oplossing leiden, maar dat vraagt dan wel om een radicale herziening van de bestaande toelatingsregeling. Bovendien zou in dit geval de facto de koppeling van geschiktheid en einddiploma ongedaan zijn gemaakt. De startvraag was immers, of uitbreiding van middelen dan wel rationaliseren van onderwijsprogramma's de beste methode zou zijn om het beperken van de toelating te voorkomen. Het selecteren op eindexamencijfers zal er in zeer korte tijd toe leiden, dat we kunnen concluderen, dat er geen beperkte toelating meer bestaat. Selectiegrens en beschikbare capaciteit kunnen nauwkeurig op elkaar worden afgestemd en aan de aankomende studenten, die niet voldoen aan de gestelde criteria kan worden medegedeeld, dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het feit, dat ze niet tot de universiteit kunnen worden toegelaten. Het niet hard genoeg werken of het niet behalen van de vereiste resultaten worden in dat geval het argument om iemand, die eerst geschikt bevonden was, alsnog te suggereren, dat die geschiktheid er feitelijk niet is.
Terloops moet worden opgemerkt, dat de direct belanghebbenden - de aankomende studenten - niet in het spel werden betrokken. Aan hen werd niet gevraagd, of zij - gegeven een beperkte toelating van tijdelijke aard - onderling zouden kunnen komen tot een voor henzelf aanvaardbare procedure, die zou moeten leiden tot het bezette van de beperkt beschikbare plaatsen. Zou dit wel gebeurd zijn, dan waren er misschien andere oplossingen aan de hierboven genoemde toegevoegd. Mogelijkheden daarbij zouden kunnen zijn:
Profetische cijfers
Individu telt niet
Deze constatering zou erop kunnen wijzen, dat in de discussies over een beperking van de toelating de belangen van de maatschappij en de onderwijsinstellingen beter worden bewaakt dan de belangen van het individu. Het feit, dat de maatschappelijke behoefte aan een bepaald type afgestudeerde meer en meer in het geding wordt gebracht, wijst in eenzelfde richting.
Ontkoppelen
Een oplossing, die wel beantwoordt aan de eis van een eerlijke verdeling zou alle gegadigden in feite moeten toelaten om vervolgens op basis van de beperkte capaciteit te constateren, dat minder kan worden aangeboden dan eigenlijk in de bedoeling lag. Een verschuiving van een deel van de opleiding naar de beroepssituatie zal hiervan dan waarschijnlijk hetgevolg zijn. ook deze oplossing is uiteraard niet nieuw. De onlangs gecreëerde opleiding tot huisarts en het bij die gelegenheid geïntroduceerde begrip basisarts kan daarvoor als voorbeeld worden genoemd.
Zelf uitmaken
Een extra nadeel van een selectie op eindexamencijfers is echter, dat de rekening van de beperkte onderwijscapaciteit wordt gepresenteerd aan diegenen, die daarvoor het minst verantwoordelijk zijn.
Niet de bevoegde instanties noch de universiteiten zijn dan verantwoordelijk voor het beperken van de toelating, maar de studenten en hun prestaties.
J. C. Leyte (18 januari 1974). Cijfers spreken tegen. Onderzoek van Onderwijs, 3, nr. 3, 6. Ingezonden brief n.a.v. Wilbrink en Van der Vleugel (1974) 'Bij beperkte toelating beslist het lot.'
---------------------------------------------------------- Fac. W&N 1e jaarsverkl. nog studerend studie To- gestaakt taal Gem. eindexamen- resp. voor 1e jeers- cijfer voor de kand. verklaring, 4 exacte vakken gehaald resp. kandidaats nog studerendo-taal ---------------------------------------------------------- % % % hoger dan 8 364 78.3 48 10.3 53 11.4 465 tussen 7 en 8 335 57.2 126 21.5 125 21.3 586 lager dan 7 190 33.5 189 33.3 188 33.2 567 ----------------------------------------------------------culteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen van de Rijks Universiteit te Leiden graag het volgende onder Uw aandacht willen brengen, met het verzoek een en ander, voor zover mogelijk, te plaatsen in een van de volgende afleveringen van Onderzoek van Onderwijs.
Naar aanleiding van de discussie over selektie op basis van loting en/of eindexamencijfers en tevens naar aanleiding van het standpunt hieromtrent van de Staatssekretaris van Onderwijs en Wetenschappen Dr. G. Klein, heeft de Onderwijscommissie van de Faculteit onderzocht of aantoonbare samenhang bestaat tussen de eindexamencijfers voor de exacte vakken (wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie) en het met gunstig gevolg afsluiten van de eerstejaarsstudie (respectievelijk van de studie tot het kandidaatsexamen).
In het bevestigende geval is er namelijk alle aanleiding selektie van het aantal studenten tot een studie in de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen, niet door middel van loting, maar door schifting op basis van de bovengenoemde eindexamencijfers, te doen plaatsvinden.
Na 1 jaar respectievelijk 3 jaar is bekeken hoeveel mensen van een jaarklasse de eerstejaarsverklaring respectievelijk het kandidaatsexamen heeft behaald, nog studeert of de studie gestaakt heeft.
Samengevat wijzen de gegevens van de 7 studierichtingen van de faculteiten over de laatste jaren het volgende uit.
Wanneer men de verhouding geslaagden/studiestakers in beschouwing neemt, krijgt men de volgende verhoudingen:
Gem. eind- Verhouding examencijfer geslaagden/ studiestakers lager dan 7 1:1 tussen 7 en 8 3:1 hoger dan 8 7:1
Tevens kan men opmerken dat ook het rendement daalt naarmate het gemiddeld eindexamencijfer lager is. De faculteitsraad meent dat op grond van deze gegevens het toelaten op basis van loting van studenten tot de studie in een der richtingen van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen, een verwerpelijke oplossing is. Selektie op grond van eindexamencijfers, gezien de duidelijke samenhang tussen de eindexamencijfers en het studiesucces, verdient verre de voorkeur.
Namens het Faculteitsbestuur, Dr. J. C. Leyte, ply. decaan
Uit het vele documentatiemateriaal aan de brief toegevoegd alleen onder-staande staat
SF Biologie
Overzicht van de samenhang tussen behaalde eindexamenresultaten en het studieverloop in het eerste jaar.
—————————————————————————————————————————————— Eerstejaarsverklaring Gemiddelde --------------------------- studie to- eindexamencijfer na één jaar niet in één gestaakt taal gehaald jaar gehaald ————————————————————————————————————————————————————————————————————— 9 of hoger 9 (90 %) 0 1 (10 %) 10 8 of hoger, lager dan 9 59 (85,5 %) 6 (8,7 %) 4 (5,8 %) 69 7 of hoger, lager dan 8 122 (69,7 %) 17 (9,7 %) 36 (20,6 %) 175 6 of hoger, lager dan 7 74 (51,4 %) 25 (17,3 %) 45 (31,3 %) 144 5 of hoger, lager dan 6 9 (32,1 %) 9 (32,1 %) 10 (35,7 %) 28 ————————————————————————————————————————————————————————————————————— Dit overzicht betreft de biologie-studenten, aangekomen in één der jaren 1968, 1969, 1970, 1971, 1972.
Leiden, 18 januari 1974.
Redactie (1974) Hooggeleerde duim in dijk. Onderzoek van Onderwijs
Allereerst dient dan te worden aangemerkt, dat onze schrijvers er van uitgaan, dat een numerus fixus in zoverre altijd ongewenst is, dat welk selectiesysteem men ook toepast, altijd mensen niet worden toegelaten, die de wettelijk vereiste bewijzen hebben geleverd geschikt te zijn voor een wetenschappelijke studie, en dat bij de bepaling van meerdere of mindere geschiktheid in ieder systeem fouten worden gemaakt.
Het gaat er dus om een selectiesysteem met de minste risico's te kiezen of te ontwikkelen. Een cesuur op het gemiddelde cijfer 7,5 is niet als zodanig te prefereren, omdat empirisch geenszins vaststaat dat 7,5 of meer betere garanties biedt voor later studie- en heroepssucces. Bovendien krijgt zo'n absoluut selectiecijfer onherroepelijk een magische en nadelige zo niet fatale werking doordat men het als doelstelling gaat hanteren in het vwo. Belangrijk is dan niet meer wat en waarom men leert maar dat men dat cijfer haalt. De tegenwerping dat dit nu toch ook zo is steunt alleen maar de mening, dat men daar beslist niet mee door mag gaan. Met dit cijfer als norm te hanteren ontkracht men ook nog de waarde van dat cijfer zelf, omdat automatisch steeds meer leerlingen dat cijfer zullen gaan halen, zodat bij een gegeven numerus fixus de grens telkens hoger zal moeten worden gelegd of de criteria voor het behalen van 7,5 verhoogd. Hier is de wet-Posthumus zichtbaar dat cijferwaarderingen nooit een eigen con-stante waarde hebben.
Om het verwoed verdedigde misverstand uit de weg te ruimen, dat die keuze voor het gemiddelde cijfer-systeem bij selectie op aantallen onder geschikten van oudsher een uitgemaakte zaak zou zijn, waar een paar onderwijskundige nieuwlichters zo nodig aan moeten dokteren, hebben de schrijvers van navolgend artikel een uitputtende litteratuurlijst toegevoegd, waar zij bij iedere stap in hun betoog naar verwijzen. Voor wat die litteratuurlijst betreft had de redactie gemeend bij het eerdere artikel be-perkingen te moeten opleggen. Gegeven de brede discussie menen wij de lezers van O.v.O. die lange lijst nu niet meer te mogen onthouden al was het alleen maar om door een globaal zicht op de veelheid van publikaties een indruk to krijgen van hoe intensief men overal met dit probleem bezig is. Wij hebben er de hele achter-pagina mee opgesierd.
Tenslotte zij nog vermeld, dat de artikelen van prof. dr. K. Bakker in NRC/Handelsblad over loten of selectie, waarin de medewerkers van O.V.O. nogal demagogisch worden opzij geschoven, misschien wel aanleiding waren om zo uitvoerig op deze problematiek terug te komen maar beslist niet de enige reden daarvoor zijn. Niemand kan nog ontkennen dat de vloed van steeds meer studenten de instellingen van wetenschappelijk onderwijs bedreigt en dat alle zeilen moeten worden bijgezet om die vloed te keren. De legende doet nog altijd opgeld dat Hollanders met een duim in het gat een dijkdoorbraak kunnen voorkomen. Het is echter wel een legende. Jammer voor prof. Bakker c.s. als hij meent met zijn 7,5-duim de vloed te kunnen keren en achter zijn academische dijk veilig te zijn. Hij voelt nattigheid maar wil in de polder waar hij geboren en getogen is hoe dan ook blijven. Bij watersnoden zijn al heel wat mensen op die manier verdronken.
Redactie
Wilbrink, B., & H. van der Vleugel (september 1974). Bij gebrek aan beter. Onderzoek van Onderwijs jaargang 3, nr. 3, 8-14 (inclusief Cijfers weersproken, en de Literatuurlijst). geheel online, ook met de twee redactionele pagina's.
W. H. F. W. Wijnen (september 1974). Dravers voor 7½-selektie zien hindernissen over 't hoofd. Onderzoek van Onderwijs, 1974, jaargang 3, 15-18. digitaal
Wijnen doet hier wederom het voorstel voor een vorm van gewogen loting, maar tot mijn verbazing schrijft hij dat gewogen loting niet echt verschil maakt met de 7½-regeling. Had Wijnen zich de moeite getroost om wat berekeningen te maken, dan zou hij anders hebben moeten concluderen.
Wilbrink, B., & H. van der Vleugel. Bij beperkte toelating beslist alleen het lot. Onderzoek van Onderwijs, 1974, 3, april, 3-5. geheel online htlm [een aantal reacties op dit artikel zijn in dit bestand te vinden. Een persoonlijke brief brief 20-7-74 van Willem Hofstee aan Hans en mij is van belang [archief_brieven]]
Wilbrink, B. (1974). Selectie voor numerus fixus is irrationeel. NRC/Handelsblad Cultureel Supplement, 27 september 1974 nrc paywalled/abonnees en/of delpher en/of geheel online op mijn website
Van K.L/ Poll, 11-10-74, kreeg ik kopieën van een zestal reacties op mijn artikel. Ik moest zelf maar zien of ik rechtstreeks op brieven zou willen reageren. Ik heb geen reacties geschreven, als ik mij goed herinner.
Paul Witteman (22 juni 1974). Uitgelote studenten aan hun 'lot' overgelaten. De slachtoffers van de numerus fixus. Elsevier.
Omdat Witteman niet ingaat op de vraag 'selecteren of loten', mist hij het inzicht dat ook bij een selectie op basis van eindexamencijfers er 4468 afgewezen gegadigden zouden zijn.
Maar goed, een pleidooi om meer te investeren in de capaciteit van die studies waar de studenten in drommen op afstormen is zeker wel op zijn plaats, hoewel het voor geneeskunde het probleem niet kan oplossen.
Al met al een teleurstellend artikel. Ik maak er geen transcriptie van,het voegt niets toe aan wat overigens al in de discussie is ingebracht, of in latere stukken in 1974 nog zal worden geopperd.
Paul Witteman (14 september 1974). Staatssecretaris Klein over uitgelote studenten: 'Jongens die in de fabriek moeten werken sturen mij nooit verdrietige brieven.' Elseviers Magazine. transcriptie en ook als blog
S. E. M. Everwijn, F. Koopmans & A. G. Vroon (december 1974). Rendement van een toelatingsselectie. Mededeling nr. 22, Onderzoek en Ontwikkeling van Onderwijs, Rijksuniversiteit Utrecht. [65 blz. rapport. Voor een aantal lichtingen en meerdere studierichtingen de samenhang tussen examenresultaat en studieresultaat in de propedeuse. Geeft concrete cijfers voor iets dat velen zo graag willen weten: hoe groot is die samenhang. Auteurs wijzen er gelukkig wel op dat dit materiaal op zich niets zegt over wat er gebeurt wanneer er wordt geselecteerd, dan hebben we immers een totaal andere situatie: het is allemaal a posteriori, achteraf kijken we de koe in de kont.] Verkort ook in Tertiair 14-15-16 maart 1975.
Bochnik, Donike, & Pittrich (1974). Numerus Clausus in der Medizin. Frankfurt a/M: Akad. Verlagsges. [niet online, waar beschikbaar?] [zoek ook op numerus clausus in annas-archive.org]
NB: de links naar http://resourcessgd.kb.nl/zijn dood als een pier. Helaas.
Historische kamerstukken zijn tegenwoordig online beschikbaar en te vinden op http://www.statengeneraaldigitaal.nl/ of ook op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ .
pdf
Verlenging en wijziging van de machtigingswet inschrijving studenten. Tweede kamer der Staten-Generaal, zitting 1974-1975, 12929,
CBS (januari 1975). No. 76.18 Statistiek van onderwijs en wetenschappen. Factoren, die de studieresultaten bij het wetenschappelijk onderwijs beïnvloeden, studentencohorten 1961/'62 en 1962/'63. https://historisch.cbs.nl/detail.php?id=394806168
CBS (februari 1975). No. 7619 Statistiek van onderwijs en wetenschappen. Factoren, die de studieresultaten bij het wetenschappelijk onderwijs beïnvloeden, studentencohorten 1961/'62 en 1962/'63 (vervolg).
Uitleg (16april 1975). Criterium motivatie mag geen rol spelen bij toelating tot w.o. Staatssecretaris Veerman, 18 maart 1975, antwoord aan de tweede Kamer tijdens behandeling van het wetsontwerp Verlenging en wijziging Machtigingswet inschrijving studenten. [kopie via Afdeling Documentatie UvA] (ik vind geen stuk waaruit dit samengevat kan zijn. Mogelijk een algemeen overleg? Beentwoording van kamervragen? Ik vind op 12929 op 18 maart alleen moties en amendementen.) Lead: "Omdat er geen betrouwbare methode bestaat om motivatie te meten, kan en mag van de v.w.o.-scholen niet gevraagd worden een uitspraak te doen over het al dan niet aanwezig zijn van voldoende motivatie om het tertiair onderwijs te volgen." Veerman heeft dit gezegd "in zijn antwoord"
Ministerie (13 mei 1975). Toelatingscriteria numerus fixus-studierichtingen voor het studiejaar 1975-1976. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. [fotokopie, ik vind geen online bestand; met uitvoerige getallenvoorbeelden] [dit stuk is ook aan alle colleges van bestuur gezonden]
Gewijzigd Ontwerp van Wet houdende verlenging en wijziging van de Machtigingswet inschrijving studenten. Eerste kamer der Staten-Generaal, Zitting 1074-1975, 12 929 Nr. 87. Nr. 87a: Voorlopig verslag van de vaste commissies, 7-5-1975. Nr. 87b: Eindverslag vaste commissies 11-6-1975.
Handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal, 66e Vergadering, behandeling van het wetsontwerp Verlenging en wijziging van de Machtigingswet inschrijving studenten (12929). 13, 18 en 19 maart 1975. Online, gevonden via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/uitgebreidzoeken/historisch. Drie bestanden:
Kemenade, J. A. van, Van der Stee, A. P. J. M. M., & Klein, G. (1997). Aanbod en vraag van academici in een aantal studierichtingen. herdrukt uit de memorie van antwoord Kamerstuk 12929, in Tertiair, maart 1975, 52-56.
Klein, G. (1975). Aanmeldings- en plaatsingsgegevens bij het h.b.o. Antwoord op kamervragen van K. Kolthoff, 8-11-1974. Herdrukt in Tertiair, maart 1975, 33-36.
Machtigingswet inschrijving studenten. Staatsblad 1975 407. (29 juli 1975). Tekst van de Machtigingswet inschrijving studenten, zoals deze is gewijzigd bij de wetten van 3 juli 1974 (Stb. 432) en 4 juli 1975 (Stb. 406). [Ik heb een kopie, ik vind geen online versie]
Toelating van studenten tot het wetenschappelijk onderwijs (13 675 nr 2). Brief van de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, 10 november 1975. (Ingestelde Adviescommissie toelatingscriteria w.o.)
Trouw (7 februari 1975) en De Telegraaf (8 februari 1975) hoofdredactioneel commentaar en berichtgeving naar aanleding van de memorie van antwoord van Ger Klein. transcripties transcripties
Vermaat (18-3-1975). Amendement van het lid Vermaat. pdf
Corsten, L. C. A. (1975). Verstandig of domweg loten. Belhamel nr. 4 blz. 5 (LH Wageningen). 6 maart 1975
Dijkstra, Edsger (1974). Verlos ons van de charlatans! Ingezonden brief NRC Handelsblad, niet geplaatst, in het Dijkstra-archief beschikbaar op internet translations and original. Edsger_Dijkstra_Heer_verlos_ons_van_de_charlatans"
Elias, T., Jr? (1975). Klein maakt numerus fixus structureel. NRC Handelsblad 7-2-1975.
Fischer, W., & Lundgreen, P. (1975). The recruitment of administrative personnel. In Tilly, C. (Ed.), The formation of national states in western Europe (p. 456-561). Princeton: Princeton University Press.
Haarlems Dagblad (8 februari 1975) Rectoren oordelen verschillend over loting voor universiteit. 8-2-1975. [Niet in Delpher gevonden] [Haarlems Dagblad redactioneel. Gelijke kansen. 8-2-1975, dit is een hoofdredactioneel commentaar.] transcriptie en ook als blog. Ook hierom: Trouw, De Volkskrant, en vooral NRC Handelsblad domineren de meningsvorming in de media. Heel goed om dan uit de provincie ook te horen hoe men erover denkt. Een goed idee van het Haarlems Dagblad om de plaatselijke rectoren er eens over te gaan hoern. Ik ben er blij mee, want zij denken aanmerklijk genuanceerder over de problematiek dat de NRC ons wil doen geloven.
Hofstee, W. K. B. (1975). Loten of cijferen. Onderzoek naar mening scholieren over numerus fixus. Onderzoek van Onderwijs, 4 (1), 3-6. [hardcopy; niet online gevonden]
Hofstee, W. K. B. (januari 1975). Meningen van VWO-eindexaminandi over numerus fixus, selektie en loting. Heymans Bulletin Psychologische Instituten R.U. Groningen HB-75-172 EX. [fotokopie; niet online gevonden] Door het Psychologisch Instituut der R.U. Groningen werd een onderzoek verricht naar de meningen van vwo-eindexaminandi m.b.t. numerus fixus, selektie en loting. 535 VWO-errs te Groningen beantwoordden een korte vragenlijst. De voornaamste uitkomsten waren: bijna 80% van de VWO-ers is van plan naar de universiteit te gaan, en die keuze houdt geen verband met schoolcijfers. Indien ze zouden worden uitgeloot, zou slechts 1% geheel van hoger onderwijs afzien. 47% acht een geargumenteerde numerus fixus voor bepaalde studierichtingen te rechtvaardigen; die mening houdt geen verband met schoolprestaties. In geval van beperkte middelen gaat de voorkeur van de VWO-ers uit naar aantalsbeperking boven minder intensief onderwijs. M.b.t. de eventuele selektiemethode spreekt 41% zich uit voor algehele loting, 40% voor glijdende lotingskans en slechts 13% voor de totnutoe gehanteerde 7,5-regel. Ook deze keuze houdt geen verband met schoolprestaties tot op dit moment. De eventueel benodigde cijfers wil men noch op basis van louter schoolonderzoek, noch op basis van louter landelijk examen opgesteld zien. Bij de meeste vragen zijn er systematische verschillen in antwoord tussen de diverse scholen.
Kommandeur, J. (1975). Kort bewijs. Tertiair, maart 1975, 16. Tertiair citeert de Universiteitskrant Groningen 14-2-75.
Krüger, H. (1975). Die rechtliche Problematik der Verschärfung des Numerus clausus für Ausländer in zahlreichen europäischen Staaten. Die Deutsche Universitüats Zeitung, nr. 21, 786-788. Ook: Hochschulzugang - immer noch Problem Nr. 1. , 830-831. Karpen, U., Zulassungsbeschränkungen und Neuordnung des Hochschulzuganges. 823-826. [fotokopie]
NRC Handelsblad. Klein blijft bij studentenloting. 7-2-1975.
OECD Committee for Higher Education and research (31-7-1975). Admission to tertiary education "Alternative to numerus cluasus?" Economic theoretical experts suggest a marketing study model. Reproduction of an article in No. 1/1975 of 'Bildung und Wissenschaft', the Newsletter of the German Federal Ministry of Education and research. (model voorgestaan door Weizsäcker)
OECD Committee for Higher Education and research (14-8-1975). Admission to tertiary education. Reform of student selection in Finland. Report submitted by the Finnish Ministry of Education.
Opland. Nederland anno 1975. De Volkskrant 8-2-1995. Il;SG archief
Parool. Arbeidsmarkt zal rol spelen bij het aantal studenten. 6-2-1975.
Parool. Correctie. 6-2-1975.
Schooldekanen. De Volkskrant 21 februari 1975, herdrukt in Tertiair, maart 1975, 20. Direct toelaten met 7 of hoger, loten onder de 7, of bij zeer veel gegadigden gewogen loten onder de 7.
Sheldrake (1975). How should we select? - a sociologists view.British Journal of Medical Education, 9, 91-97. https://doi.org/10.1111/j.1365-2923.1975.tb01901.x
Michael A. Simpson (1975). Selection of medical students by lottery. Journal of Medical Education, 50, 417-418. free pdf
Strien, H. M. van (maart 1975). Toeval of prestatie? Nota, ten behoeve van een standpuntbepaling van de Vrije Universiteit over de selektieprocedure bij hantering van een numerus fixus, uitgebracht op verzoek van het College van Bestuur. Afdeling Onderwijsresearch van de Vrije universiteit Amsterdam. [13 blz. stencil]
Telegraaf cartoon. "Uw eindexamencijfers interesseren de universiteit niets, mijnheer Einstein! Uitgeloot is uitgeloot! 8-2-1975.
Telegraaf hoofdredactie. Loten. 8-2-1975.
Tertiar 14-15-16 (1975). De toelating tot het hoger onderwijs; een heet hangijzer. Utr echt: Onderwijspers (OTO).
Toelatingscriteria numerus-fixus studierichtingen voor het studiejaar 1975-1976. Zitting 1974-1975, 13 402. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal. 13 mei 1975
Trouw Commentaar. Studentenstop. 7-2-1975.
Uitleg (1975). Staatssecretaris Veerman: Criterium motivatie mag geen rol spelen bij toelating tot w.o. 16-4-1975.
Ven, F. W. M. van der (1974/75). Schooloordeel en loting, een nieuw voorstel. Universiteit en Hogeschool, 21, 215-224.
Ven, F. W. M. van der (1975). Schooloordeel en loting, een nieuw voorstel. Tertiair, maart 1975, 9-16.
Volkskrant (?) (1975?). Minister gekant tegen eenmalige loting studenten. 'Als de utrechtse suggestie wordt overgenomen wordt toelating tot de studie waarvoor de student is uitgeloot definitief onmogelijk gemaakt. Van Kemenade acht een dergelijke inbreuk op het wettelijk geregelde toelatingsrecht tot de universiteit 'niet geoorloofd."'
Volkskrant Ten geleide. Loting. 7-2-1975.
Volkskrant. ISO-studenten vóór loting. 10-2-1975.
Vries, H. de (1975). Universiteit nu voor scholieren lot uit loterij. Goed eindexamencijfer niet meer van belang. Ptof. Vreeken: "rampzalige nivellering." De Telegraaf 7-2-1975.
Wagemakers, J. (april 1975). Een niet slaat pechvogels niet uit het lood. Onderzoek van Onderwijs, 4, april, 7-9. [hardcopy; niet online gevonden]
Wagemakers, J. (1975). Uitgelote studenten: een samenvatting van een eerste onderzoeksmatige verkenning. Tertiair, maart 1975, 31-32.
Weekblad voor Leraren, 7 nr. 20, 9-1-1975. Loting versus selectie / commentaren, opinies, oplossingen. (Winkelman, Meyler, De Klerk, Hettema, Bakker)
G. van de Wetering (1975?). 'Studeren bij opbod' geen wondermiddel. NRC Handelsblad (?), 22 september 19??. Gesprek met Mr. M. J. Cohen. Delpher, en hier de transcriptie In de economische besliskunde is het niet ongewoon om met geldbedragen te werken om voorkeuren/nutsfuncties in complexe situaties te bepalen. Het ligt bijna voor de hand om eens een onderzoek te doen onder gegadigden voor bijvoorbeeld geneeskunde: hoeveel zou je ervoor over hebben om een plaats te krijgen? Stel dat je dat in competitie met anderen zou doen: de plaatsen gaan naar de hoogste bieders, wat is het je dan waard? Stel dat je geen geldbedrag, maar een percentage van je latere inkomen inzet (het voorstel-Cohen), wat zou je willen bieden? Het is een situatie waarin gegadigden wat moeten opgeven; minder vreemd is het om voor een bepaalde beslissing (in het onderwijs gaan werken, bijvoorbeeld) wat te krijgen (percentage kwijtschelding van studieschuld, een maatregel die rond 1970 bestond in een situatie van ernstig tekort aan leerkrachten in po en vo).
Wilbrink, Ben (1975). Gewogen loting. Amsterdam: COWO, 1975. html
C. J. G. Bakker (november 1975). Selectie voor het hoger onderwijs. Samenhang tussen studieprestaties in de exacte vakken op de middelbare school en aan de universiteit. Stichting F.O.M. FOM-37826/1. [41 blz. Toch wel bijzonder hoor: er was behoefte aan een literatuuroverzicht over seelektieprocedures bij toelating tot het WO, en over 'de korrelatie tussen prestaties on de vooropleiding en die tijdens de latere studie'. (uit het ten geleide van C. le Pair). Met financiële steun van SoZaWe werd voor dit doel een medewerker aangetrokken. Die kon evident weinig anders dan in het koker-frame meegaan, met als resultaat een overbodig overzicht want nieuwe kennis levert dit niet op, en dat er een samenhang is werd door niemand bestreden. Hoog oplopende emoties bij Natuurkunde, zal ik maar zeggen]
Adviescommissie Toelatingscriteria W.O. (voorz. E. Warries) (27-2-1976). Eerste advies. volledige transcriptie, ook als blog blog
Fishburn, P. C. (1976). Acceptable social choice lotteries. In Gottinger, H. W., & Leinfellner, W. (Eds.): Decision theory and social ethics. Issues in social choice (p. 133-152). Dordrecht: Reidel. (133-152) abstract & preview
Hofstee, W. K. B., & Trommar, P. M. L. (1976). Selektie en loting: meningen van eindexaminandi. Groningen: Heymans Bulletins Psychologische Instituten HB-76-251-EX. Integraal opgenomen in het verslag van de Commissie Warries.
Hofstee, W.K.B., & Trommar, P.M.L. (1977) Selektie en loting: meningen van eindexaminandi. In E. Warries (Voorz.) Toelatingscriteria voor de numerus fixus-studierichtingen in het wetenschappelijk onderwijs. Advies van de Adviescommissie toelatingscriteria wetenschappelijk onderwijs. Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Hofstee, Willem K.B., en Henk A.L. Kiers (3 oktober 1976). Een algemeen model voor loting en selectie bij numerus clausus. (Herziening van een notitie van augustus. Uit de aanbiedingsbrief: "Behalve weglatingen bevat de nieuwe versie een toevoeging: gesignaleerd wordt dat gewogen loting in meer gevallen kan neerkomen op rechtstreekse toelating.") [paper, gepubliceerd: Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 22, 81-85. Zie hierbeneden.]
Johan Kortenray & Marien Abrahamse (10 april 1976). Selectiecommissie wil voor scholieren met acht of hoger rechtstreekse toelating. Commissielid prof. Hofstee pleit in minderheidsstandpunt voor handhaving loting. Folia 29 pagina 3 belangrijkste passages, ook als blog
Schouten, M. (1976). De socialisten zijn in aantocht. De Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw. Amsterdam: van gennep.
G. van de Wetering (18 augustus1976). Uitgeloten gaan bij honderden in beroep. NRC Handelsblad ['in beroep' is: een beroep doen op de hardheidsclausule.Decaan in de commissie: "Ik ben er van overtuigd dat hele gezinnen in de ellende worden gestort". Nou ja, met deze sentimentaliteit komen we niet veel verder. Zou er selectie via toetsen zijn, dan zijn er evenzeer ongelukkigendie afvallen. Zoals er voor het hoger beroepsonderwijs altijd zeer veel afgewezen zijn voor schaars beschikbare plaatsen. Wie er behoefte aan heeft, kan dit artikel op Delpher lezen.
Toelatingscriteria numerus-fixus-studierichtingen voor het studiejaar 1977/1978. Tweede Kamer der Staten-Generaal, Zitting 1976-1977, 14271 nr.1 Brief van de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen. 30 november 1976. pdf
Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1975-1976, 13600 VII, nr. 64. Verslag van een mondeling overleg, vastgesteld 24 augustus 1976. [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/] ~~
Peter C. Fishburn (1976). Acceptable social choice lotteries. In Hans W. Gottinger, and Werner Leinfellner (Eds) (1976). Decision theory and social ethics. Issues in social choice. Dordrecht: D. Reidel.
Warries, E. (1976). De toelating tot het universitaire onderwijs. Rede VOR, Groningen.
Verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten alsmede wijziging van enkele bepalingen van die wet. 14 260 Eerste Kamer
CBS (1977). Factoren die de studieresultaten bij het wetenschappelijk onderwijs beïnvloeden. Cohorten 1961-1962. M3. 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij.
Gegevens over examencijfers, gekozen studie, en rendement cohorten 1961 en 1962
waarover Klein ws kon beschikken, met dank aan het CBS voor de URLs:
https://historisch.cbs.nl/detail.php?id=394806168 en
https://historisch.cbs.nl/detail.php?id=394806177
Voor generaties 1948-50 vindt het CBS hopelijk ook nog online het rapport.
CBS (1983). Statistiek van het wetenschappelijk onderwijs. Studieresultaten van de studentencohorten 1961-1963 en 1970. https://historisch.cbs.nl/detail.php?nav_id=&index=&query=Factoren%20die%20de%20studieresultaten%20bij%20het%20wetenschappelijk%20onderwijs%20beïnvloeden.%20Cohorten%201961-1962&highlight=RmFjdG9yZW4gZGllIGRlIHN0dWRpZXJlc3VsdGF0ZW4gYmlqIGhldCB3ZXRlbnNjaGFwcGVsaWprIG9uZGVyd2lqcyBiZcOvbnZsb2VkZW4uIENvaG9ydGVuIDE5NjEtMTk2Mg==&id=394889705
Centrale Commissie Aanmelding en Plaatsing a.s. eerstejaarsstudenten studiejaar 1977-1978. Jaarverslag.
Coïni, L., J. Kamerbeek, en A. Will (1977). Selectie voor het hoger beroepsonderwijs. Culemborg: Schoolpers.
Dronkers (20-6-1977). Een wetenschappelijke legitimering van een maatschappelijk compromis. Beleid en Samenleving, 4, 176-179. pdf ophalen [Jaap stuurde mij op 20-6-1977 een overdruk] [Over het advies van de Cie-Warries, een commissie van de minister, niet een wetenschappelijke commissie. Afijn. En Jaap Dronkers is socioloog, geen selectiepsycholoog. Moet kunnen, toch? "het [advies] legitimeert ten onrechte de numerus fixus en de gewogen loting met behulp van zgn. wetenschappelijke kennis". Wat Dronkers wel duidelijk maakt is dat de grenzen tussen wetenschap en politiek niet eenvoudig zijn te trekken op een onderwerp als het onderhavige. En ik meen dat Hofstee een minderheidsstandpunt had laten vastleggen, klopt dat? Ja, op het tussenrapport
Hofstee, W. K. B. (1977). Methodologische notities naar aanleiding van een enquete-onderzoek naar meningen van vwo-eindexaminandi over selektie en loting. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 2, 88-92. open
Kortmann, c. a. j. m. (1977). Numerus fixus is juridisch niet te bestrijden. Folia, 23 april 1977. (n.a.v. een uitspraak van het West-Duitse Bundesverfassungsgericht, en de Nederlandse berichtgeving daarover.) [niet online, ik heb het origineel] [zie over zijn argumenten ook Job Cohen, 1981, 'Studierechten' par 2.2.2. Is een numerus fixus naar Nederlands recht geoorloofd?]
Barbara Lerner (1977). Equal protection and external screening: Davis, De Funis, and Bakke. In Nathaniel H. Hartshorne (Ed.). Educational measurement & the law. Proceedings of the 1977 ETS invitational conference (3-28). Educational Testing Service. [p. 19] “Use current tests like the LSAT to separate the qualified from the unqualified and then equalize the chances of every qualified applicant by selecting from among them on a random basis. Randomization has a great many advantages over the present university selection system. I will very quickly list the more important ones and then conclude this presentation with some suggestions about how randomization can be coupled with other methods in ways that enable us to build on the Washington foundation in order to reduce our ignorance and increase the efficiency and fairness of our screening systems.
The main advantages of randoimization are these: First, it would maximize diversity, not just between racial groups but within them, and without using quotas and the insoluble problems inherent in their use in a society as heterogeneous as ours. Second, it would reduce the community's sense of injustice: No group could be accused of having an unfair advantage over anu other group. Third, it would curtail the spread of unwarranted feelings of inferiority: The luck of the draw rather than lack of ability would become an acknowledged basis for many rejections. Fourth, it would reduce destructive and pointless competition and hostility between individuals and groups. Fifth, and perhaps most important, it would focus everyone’s attention on the real problem: the fact that we have too many people and too few places. In a discussion paper Ernest M. Bernal strongly argues against the randomization proposal. The counter argumentens are reminiscent of the public discussion in the Netherlands on the weighted lottery admissions procedure.
Der Spiegel (14-6-1976). Numerus Clausus: Ende des Unsinns? html
Cerych, L. (1975). Access and structure. OECD Committee for Higher Education and research (10-10-1975). Straatsburg.
Spaandonk, J. van (1975). Wat ga je doen als je straks uitloot? NRC Handelsblad 8-2-1975. Delpher
Niet zwaar
Het onderzoek laat de indruk na dat de scholieren er over het algemeen niet zo zwaar aan tillen. Gemiddeld 41 procent van de onderzochte groep (in de ene school 95 procent, de andere 47 procent) is van plan zich in te laten schrijven voor een universitaire studie. Degenen die dat van plan zijn blijken het volste vertrouwen te hebben in de uitslag van het eindexamen, ook als zij met gemiddeld zes zijn overgegaan van de vijfde naar de zesde klas. Op de vraag wat zij gaan doen als zij uitloten, getuigen de antwoorden allerminst van paniek. Slechts één procent ziet definitief van verdere (studie af, 23 procent gaat een jaar wat anders doen (militaire dienst, baan, buitenland enz.) en meldt zich volgend jaar weer aan, 11 procent wil naar het hoger beroepsonderwijs, 31 procent begint (voorlopig) aan een andere studie zonder studentenstop en 34 procent meent dat de vraag op hen niet van toepassing is. Waarschijnlijk omdat zij een studie kiezen waar nog wel voldoende ruimte is, de technische hogescholen bijvoorbeeld. Samen met de uitkomsten van het Gronings onderzoek zullen in het eerstkomende nummer (maart) van het kwartaalschrift Onderzoek van Onderwijs ook de gegevens worden gepubliceerd van een onderzoek, dat in Nijmegen is verricht naar de ervaringen van degenen, die vorig jaar waren uitgeloot. Behoudens enkele schrijnende gevallen is de algemene indruk ook daar dat er van een paniektoestand geen sprake is en dat de meesten toch wel redelijk goed terecht zijn gekomen.
Meer geld
Opmerkelijk is de uitkomst van het Gronings onderzoek dat slechts 13 procent van de ondervraagde scholieren voor directe toelating is op een eindexamengemiddelde van 7,5 of hoger en daar beneden loten zoals het tot nu was. Maar liefst 41 procent was voor gewone loting en 40 procent voor een "glijdende" lotingskans, waarbij iemand met bijvoorbeeld een 8 gemiddeld een iets grotere kans krijgt dan die met gemiddeld 6. Professor Hofstee tekent hierbij aan dat de voorkeur voor loting beslist niet op rekening moet worden gezet van de scholieren die van zichzelf weten dat gemiddelde van 7,5 niet te zullen halen, al is er natuurlijk wel een tendens in die richting. Ook blijkt dat de scholieren het gebrek aan voldoende overheidsgelden en vooral de beperkte arbeidsmarkt voor academici voor 50 procent niet en voor 47 procent wel als afdoende argumenten aanvaarden om studentenstops te rechtvaardigen. Het alternatief van geen studentenstops maar op basis van de krappe middelen minder onderwijsvoorzieningen per student, afkalving van de kwaliteit van het onderwijs dus, sloeg maar bij 13 procent van de Groningse scholieren aan, terwijl 45 procent zei daar zo geen antwoord op te kunnen geven en 42 procent zich duidelijk uitsprak voor beperking van de studentenaantallen. Een groot aantal bleef echter wel van mening dat aan zo'n alternatief eigenlijk niet eens gedacht mag worden omdat "er gewoon meer geld moet komen" om iedereen de beste studievoorzieningen te geven. Pas als dat niet haalbaar is, gelden de uit het onderzoek nogal genuanceerd overkomende antwoorden. Dat blijkt ook uit de aanmeldingen, waarin nauwelijks iets te bespeuren valt van het vermijden van met studentenstops bedreigde studies. Volgens de 'laatste beschikbare gegevens zouden dat er voor medicijnen 4379 zijn (vorig jaar 4230 voor 1690 plaatsen), geschiedenis 1254 (v.j. 1153 voor 531 plaatsen), Engels 768 (v.j. 741 voor 389 plaatsen), biologie 909 (v.j. 754 voor 803 plaatsen). Uit deze wel beperkte maar op "onbevangen" wetenschappelijke" gronden uitgevoerde onderzoeken kunnen zowel de politieke verdedigers van de loting als de wetenschappelijk bezorgden voor de kwaliteit van het academisch onderwijs hun voordeel doen, zeker als zij de beperktheid en voorlopigheid van het onderzoek over het hoofd zien en welkome passages uit het verband van het geheel rukken. Het Salomonsoordeel is nog niet geveld en de eis voor grotere investeringen of efficiënter inrichting van het totale hoger onderwijs blijft recht overeind, ook bij de scholieren.
1976 Spijt van die gewogen loting?
Verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten alsmede wijziging van enkele bepalingen van die wet. 14 260
[Ik citeer over Hofstee uit Folia, 10 april 1976, zie voor de volledige tekst van het betreffende artikel hierbeneden Kortenray &Abrahamse, b.w.]
Hofstee beweert hier niet dat de studieprognose voor Jan en voor Piet gelijk zou zijn, dat eindexamencijfers er niet toe zouden doen als het om voorspellen van studiesucces gaat. Dat heeft hij volgens mij nooit beweerd, ook niet in zijn inaugurele rede van 1969 die over selectie-aan-de-poort gaat.1977 Tegenstanders van loten in cie Warries capituleren
Carnegie Council on Policy Studies in Higher Education (1977). Selective admissions in higher education. Public policy and academic policy. Manning, W. H.: The pursuit of fairness in admissions to higher education, p. 20-65. Breland, H. M., & associates: The status of selective admissions. p. 66-252.
Warries, E. (Voorzitter) (1977). Toelatingscriteria voor de numerus fixus-studierichtingen in het wetenschappelijk onderwijs. Advies van de Adviescommissie toelatingscriteria wetenschappelijk onderwijs. Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. januari 1977. volledige transcriptie, ook als blog
Nu ik het weer eens helemaal gelezen heb dringen zich vragen op als 1) Wat heeft de werkgroep-selectie bezield om ruim een jaar later nog eens zijn advies uit 1973 te herhalen, dit keer op verzoek van minister Pais, zonder de argumenten van Warries c.s. te bespreken, en 2) Waarom heeft Pieter Drenth in 1997 de opdracht aan zijn commissie niet gewoon teruggegeven aan minister Ritzen, met meezenden van dit rapport van de commissie-Warries?
De commissie heeft een sterke afvaardiging van onderwijsonderzoekers, en daar reken ik Hofstee ook bij: Hazewinkel, Meuwese, Warries. De afvaardiging uit het v.o. is mij niet bekend. Prof. dr. K. Bakker, bioloog te Leiden, is de tegenstander van loting die dat Nederland ook heeft laten weten via tal van kanalen, de belangrijkste daarvan is wel het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad. Ik had de eer zijn kop van jut te zijn. Hoe dat ook zij, het zullen pittige discussies zijn geweest in die commissie. Het advies bevat niets waar ik blijf haken en waar ik in dit vooraf over zou moeten spreken. Eén ding toch: bij 'kwalificerende selectie' denkt de commssie alleen aan doelmatigheid, zonder te wijzen op het controversiële van de idee dat leerlingen hun toelating zouden moeten kunnen verdienen (invloed op de eigen kans), ook al gaat het om een numerus fixus waar toelating van de ene kandidaat leidt tot uitsluiting van een andere. Herken hierin een meritocratisch trekje. Kan de 'verdiense' van een hoger eindexamencijfer rechten geven op hogere toelatingskansen?
Niet ieder thema in dit advies is even belangwekkend, sla dat dan gerust over. Geniet van de strakheid van de argumenen, zet ze af tegen hoe u zelf op voorhand uw menig had bepaald. Dit is veruit het meest overtuigende document uit de geschiedenis van de numerus fixus in de 70er jaren. Het rapport is moeilijk vindbaar, ik ben zo vrij om hier een volledige transcriptie te geven.
15300 nr 10 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 24 november 1978 Rijksbegroting voor het jaar 1979 Hoofdstuk VIII Departement van Onderwijs en Wetenschappen pdf
Access policy and procedures and the law in U.S. higher education. New York: The International Council for Educational Development. 1978.
Commentaar van de Universiteit van Amsterdam op het rapport van de Werkgroep Selectie in verband met de machtigingswet inschrijving studenten dd. 31 mei 1978.
Ben Wilbrink (16-6-1978). Concept reaktie op Rapport werkgroep Wiegersma. [Concept reaktie op Rapport werkgroep selectie ivm de machtigingswet inschrijving studenten.] Als webpagina html. Als blog: https://benwilbrink.wordpress.com/2021/06/15/alle-geslaagden-zijn-geschikt-maar-dus-niet-bij-wiegersma-de-groot-de-moor-1978/ (voorbereiding standpunt UvA, ook gebruikt als input voor de CRWO-notitie 'Loot om oud ijzer', 1979) [kopie, archief Loot om oud ijzer, inclusief bijlage met modelberekeningen concept-reaktie op Wiegersma] 20 blz. fotokopie
Bartlema, R. (1978). Werkelijke argumenten. Folia 17 juni 1978.
Piet Hagen (15 juli 1978). Wiegersma wil selectie veranderen 'Toelating universiteit alleen op grond van centraal schriftelijk examen' Trouw Delpher[NB:zoek in Delpher op 'oelating' en 'rond', niet op 'Toelating' en 'grond', dus: "oelating universiteit alleen op rond van centraal schriftelijk examen'" ]
De werkgroep, onder voorzitterschap van de Amsterdamse hoogleraar S. Wiegersrna, kwam met de volgende suggesties. Eerst zou ongeveer een derde deel van de beschikbare plaatsen vergeven kunnen worden aan studenten met een hoog gemiddeld cijfer voor het centraal schriftelijk eindexamen. Vervolgens zou ongeveer een derde deel van de plaatsen toebedeeld worden aan degenen die bij een vergelijkend universitair toelatings-examen de hoogste score behalen. Tenslotte zou een derde deel van de plaatsen verloot worden. Maar in een gesprek met ons maakt prof. Wiegersma er geen geheim van dat hij en zijn commissie eigenlijk toe willen naar een toelatingsexamen voor alle studierichtingen. Het nu voorgestelde toelatingsexamen biedt dan de mogelijkheid alvast enige ervaring op te doen met deze nieuwe selectiemethode. In een later stadium zou het toelatingsexamen dan over de hele linie kunnen worden ingevoerd. Uiteraard moet dan het recht op toelating op grond van het diploma v.w.o. zoals nu is vastgelegd in de wet op het wetenschappelijk onderwijs vervallen.
In zijn woning te Voorthuizen licht prof. Wiegersma dit plan nader toe. Nederland is een van de weinige landen ter wereld, zegt hij, waar de universiteiten zelf geen zeggenschap hebben over de toelating van studenten. Vroeger (tot 1974) hadden de universiteiten nog wel een stem in het kapittel, doordat zij gecommitteerden leverden die de mondelinge eindexamens bijwoonden en meebeslisten over de eindcijfers per vak. Door de afschaffing van de gecommitteerden zijn de universiteiten meer afhankelijk geworden van de beoordeling van de toeleverende scholen.
Weliswaar hebben de universiteiten via de leerplancommissie nog een belangrijke invloed op de examenprogramma's, maar prof. Wiegersma heeft toch de indruk dat veel scholen de gestelde normen erg vrij hanteren. Een vergelijking van de resultaten van het door de eigen leraren afgenomen schoolonderzoek met de cijfers van het landelijk schriftelijk examen leert dat bij dit schoolonderzoek erg mild wordt gecijferd. Ook bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de resultaten van het schoolonderzoek op de ene en op de andere school. Voor de commissie-Wiegersma voldoende reden om in ieder geval de cijfers van het schoolonderzoek uit de selectieprocedure te lichten en alleen nog te kijken naar de cijfers van het landelijk examen. Wiegersma: "Het is principieel onjuist om twee verschillende functies aan het examen te verbinden. Daarom pleiten wij ervoor dat uit elkaar te halen. De school kan dan in het schoolonderzoek beoordelen of de leerling het onderwijs met vrucht heeft gevolgd. Maar de toelating voor de vervolgstudie wordt dan gebaseerd op de landelijk vergelijkbare cijfers van het schriftelijk examen." Drs F. J. Roefs. voorzitter van het Nederlands Genootschap van Leraren, heeft hieruit al de conclusie getrokken dat het schoolonderzoek dan misschien helemaal kan vervallen. Prof. Wiegersma deelt die mening vooralsnog niet. "Een deel van de scholieren is niet van plan naar de universiteit te gaan en heeft dus recht op een afsluitend oordeel van de school," zegt hij.
De Nederlandse Federatie van Onderwijsvakorganisaties heeft de voorstellen van de werkgroep-Wiegersma afgewezen, omdat het centraal schriftelijk eindexamen te eenzijdig zou zijn. Het schoolonderzoek zou capaciteiten toetsen die bij een centraal examen niet uit de verf komen. Prof. Wiegersma vindt deze kritiek niet steekhoudend. Als je toch moet selecteren, moet je zo objectief mogelijk te werk gaan, redeneert hij. Het schoolonderzoek is dan te subjectief en daarom onbillijk. Wiegersma is evenmin onder de indruk van het bezwaar dat een universitair toelatingsexamen de scholieren psychisch teveel belast. Je kunt zeggen dat het laatste schooljaar in een hordenloop ontaardt door de snelle opeenvolging van schoolonderzoek, centraal schriftelijk examen en toelatingsexamen. Maar dat toelatingsexamen is vrijwillig en moet meer gezien worden als een extra kans op toelating, zegt Wiegersma.
Hij is ervan overtuigd dat het mogelijk is toelatings-examens te ontwerpen die geen extra leerstof aan het programma toevoegen, maar die meer gericht zijn op het toetsen van inzicht en begrip. Hij noemt als voorbeeld de opgaven voor de wiskundeolympiade. Dat is een internationale wedstrijd, waarbij vooral het inzicht van leerlingen wordt gemeten, maar de vereiste kennis ligt niet hoger dan de ieefstof van de vijfde klas. Toch zijn het opgaven die menige wiskunde student nog hoofdbrekens kosten. Zo moeilijk hoeft het niet, maar het voorbeeld laat wel zien dat je op basis van dezelfde leerstof andere toetsen kunt maken.
In het voorstel van de commissie- Wiegersma blijft het toelatingsexamen beperkt tot twee kernvakken per studie. Voorwaarde is dan wel dat ruim van tevoren (tweeëneenhalf jaar) bekend is voor welke studierichtingen een studentenstop verwacht wordt en welke kernvakken dan op het toelatingsexamen gevraagd worden. Anders zouden leerlingen daar in hun vakkenpakket geen rekening mee kunnen houden. Wiegersma en zijn collega's hebben geprobeerd een compromis te vinden tussen verschillende uitgangspunten. Allereerst moet talent en inspanning beloond worden, vandaar de toelating op grond van hoge gemiddelde examencijfers. Ook het verwachte studiesucces op universiteit speelt een rol, daarom is gedacht aan een toelatingsexamen in twee kernvakken. Tenslotte wordt in een derde ronde iedereen nog een kans gegund die de middelbare school heeft voltooid. Inderdaad een compromis, maar Wiegersma vindt dit beter dan het compromis van de gewogen loting (meer kans naarmate de examencijfers hoger zijn) waarmee/we nu werken.
Een belangrijke overweging is verder dat gegadigden met hoge examencijfers een betere kans van slagen hebben tijdens hun universitaire studie. Prof. Wiegersma geeft toe dat ook leeftijd soms een rol speelt: hoe jonger iemand is (minder blijven zitten), hoe meer kans op een succesvolle studie. Maar toch heeft de werkgroep de leeftijd of het aantal doublures in het voortgezet onderwijs niet in de selectie willen betrekken. Leeftijd is een dubieuze maatstaf, omdat er sowieso al een verschil van dertien maanden bestaat op grond van de ruime toelatingsgrenzen voor de lagere school. En het aantal doublures zou bij de vele verhuizingen van de ene school naar de andere moeilijk zijn na te gaan. Als men naar het verwachte studiesucces kijkt, zou het ook mogelijk zijn mannen voorrang te geven boven vrouwen, want het is bekend dat mannelijke studenten vaker hun studie af maken dan vrouwelijke studenten. Maar prof. Wiegersma vindt dit een ethisch onaanvaardbaar criterium. Je kunt er namelijk zelf niets aan doen of je man of vrouw bent, zegt hij. Hij voegt er overigens aan toe dat zo'n oordeel tijdgebonden is. Een eeuw geleden zou men veel minder moeite hebben met de bevoorrechting van mannen boven vrouwen. Als minister Pais straks besluit het advies van de werkgroep-Wiegersma te volgen, kan de nieuwe procedure op zn vroegst in 1980 in werking treden. Uiteraard is daarvoor een wijziging van de machtigingswet nodig waarin nu het systeem van gewogen loting is vastgelegd. En er moet voldoende tijd zijn om toelatingsexamens uit te denken. Volgens prof. Weigersma is het. wel mogelijk om reeds in 1979 af te stappen van het schoolonderzoek als gegeven voor de selectie. Hij zou graag willen dat vanaf volgend jaar alleen gekeken wordt naar het gemiddelde cijfer voor het centraal schriftelijk eindexamen. Wie dan (bijvoorbeeld) een zeveneneenhalf haalt, zou meteen moeten worden toegelaten. De rest van de plaatsen zou verloot moeten worden. Zou prof. Wiegersma op grond van zijn eigen examencijfers direct worden toegelaten? Nee. zegt hij, als ik al mijn examencijfers optel, kom ik net een halve punt tekort. Maar hij is er wel van overtuigd dat hij bij een toelatingsexamen voor twee kernvakken met vlag en wimpel zou zijn geslaagd.
Centrale Commissie Aamelding en Plaatsing a.s. eerstejaarsstudenten studiejaar 1977-1978. Jaarverslag.
Cohen-Schotanus J. (1978). Loting en rendement - studieresultaten van Groninger medische studenten sinds de numerus fixus. Groningen: Bureau Onderwijsontwikkeling Geneeskunde, RUG. [kopie]
Teun van Dijk (1978). De numerus clausus problematiek bij de faculteit der letteren. Kort kritisch kommentaar op het 'Rapport Wiegersma.' Amsterdam: Instituut voor Algemene Taalwetenschap, september 1978.
Cees van Dorp (29-6-1978). De voorstellen van de Werkgroep Selectie voor numerus clausus-studierichtingen. Tilburg: Onderwijs Research Centrum. [kopie] [Bijlagen: W. K. B. Hofstee 14-6-1978 Dagblad van het Zuiden, met repliek van R. A. de Moor]
Dunning, A. J. (10 juni 1978). De medische bagage. Elseviers Magazine, 10 juni 1978. [fotokopie] [Bezondigt zich tenminste niet aan de bekende drogredenen, maar gaat ook niet inhoudelijk op het voorstel van de Werkgroep selectie in.] [niet online gevonden]
Eerste kamer der Staten-Generaal. Algemene beschouwingen over de rijksbegroting 1978. Vraag van Van Someren-Downer over alternatieven voor de loting, antwoord van Van Agt.
Elias, T. Jr., & Bartlema, R. (17 juni 1978). Selectieadvies aan Pais wenst studieprestatie vwo ferm te belonen. Folia 17 juni 1978. [knipsel; niet online] "Bij de toewijzing van de plaatsen op grond van de geleverde prestaties is toelating via deelname aan landelijk vergelijkende studietoetsen hoofdregel. Als aanvulling op de hoofdregel kan aan degenen, die goede resultaten bij het schriftelijk eindexamen hebben behaald vrijstelling van deelneming aan de toets worden verleend voor éénderde deel van de plaatsen. Alle andere gegadigden hebben de kans zich voor toelating te kwalificeren door op vrijwillige basis deel te nemen aan studietoetsen, op grond waarvan ook éénderde deel van de plaatsen wordt toegewezen. De dan nog niet toegelaten gegadigden kunnen deelnemen aan een ongewogen loting ter verdeling van het overige éénderde deel van de plaatsen". Deze "nadere methode" is dan voor éénderde van de studenten de gewone loting geworden, met als voordeel, aldus de werkgroep in zijn rapport, "dat de handhaving van de loting voor de vulling van een deel van de totale capaciteit het voordeel heeft, dat de eerste twee 'wegen' tot toelating, namelijk de eindexamenresultaten en de toetsen, wel tot definitieve toelating maar niet tot definitieve afwijzing leiden". Het rapport vervolgt: "Het nieuwe systeem brengt passend tot uitdrukking, dat de selectie niet primair de "predictieve" betekenis heeft van: "geschikten" toelaten en "ongeschikten" afwijzen. Toelating betekent dat een door inspanning en prestatie verworven claim wordt gehonoreerd. Terugverwijzing naar de loting betekent niet een ongeschiktheidsoordeel over de desbetreffende gegadigden, maar alleen dat zij zo'n claim niet kunnen overleggen". Een van de concrete voorstellen van de werkgroep is om de deelname aan de selectie te beperken tot een maximum van twee keer. In een meer algemene beschouwing in het rapport wordt aangegeven vanuit welke optiek de commissie voorstelt om sommige studierichtingen een expliciet "gesloten" karakter te verlenen. "Naar de mening van de werkgroep getuigt een duidelijke erkenning van het structurele karakter van de numerus clausus voor bepaalde studierichtingen van meer realiteitszin dan het in theorie vasthouden aan een onverkort toelatingsrecht, dat echter in de praktijk niet gehonoreerd kan worden"9. De werkgroep constateert, "dat de verwachte (onderwijs) vraag in de komende jaren de beschikbare onderwijscapaciteit in bepaalde studierichtingen aanzienlijk zal overtreffen en anderzijds dat deze onderwijscapaciteit niet binnen enkele jaren zal kunnen worden aangepast aan de vraag". Derhalve, aldus het rapport, is het gewenst "om een aantal studierichtingen waarvoor het aantal gegadigden voor het eerste studiejaar aanmerkelijk groter is dan het aantal beschikbare plaatsen en waarvoor ook niet op afzienbare termijn een wijziging in gunstige zin te verwachten valt, tot gesloten studierichtingen te verklaren". Het rapport vervolgt: "Deze maat-regel, zou het principiële recht van toelating (tot de universiteit) verbonden aan het bezit van een VWO-getuigschrift opheffen. Op basis daarvan wordt het mogelijk te bepalen dat eenzelfde persoon slechts eenmaal of een beperkt aantal malen (het rapport spreekt enkele pagina's verder van maximaal 2 keer, t.e.) mag meedingen naar een plaats in een gesloten studierichting. De aanzienlijke maatschappelijke en persoonlijke schade, in termen van tijdverlies en kostbare deelname aan een parkeerstudie, wordt daardoor ingeperkt". In het kader van het recht dat een bezitter van een VWO-bul krachtens de wet heeft op het volgen van een universitaire studie, doemen volgens de commissie ook problemen op wanneer men een vergelijkend universitair examen voorstelt - niet het diploma maar de met goed gevolg afgelegde toets zou dan immers recht geven op toelating. "Het bezwaar tegen een toelatingstoets zou kunnen zijn, dat daarmee aan het toelatingsrecht, verbonden aan het eindexamen zou worden getornd. Bedacht moet echt worden", aldus het advies van de werkgroep, "dat dit toelatingsrecht door de numerus clausus in feite reeds is opgeheven en dat in het systeem van de gewogen loting ook reeds besloten ligt dat niet alle gegadigden - hoewel allemaal geslaagd - als gelijkberechtigd worden beschouwd". De commissie geeft hierna de kern aan van wat haar ten aanzien van dit punt heeft gedreven: "De wel aangevoerde argumentatie dat allen eenzelfde wettelijk toelatingsrecht hebben en derhalve ook een gelijke toelatingskans behoren te krijgen, veronderstelt dat de kandidaten ook overigens gelijk zouden zijn of althans dat eventuele verschillen geen rol zouden mogen spelen. Nu het toelatingsrecht de facto is opgeheven (met de numerus clausus, in het huidige systeem afge-schermd via de gewogen loting, t.e.) valt echter niet in te zien waarom de onmiskenbaar aanwezige verschillen niet mede in de toelatingsselectie betrokken zouden mogen worden. Het apodictisch stellen van de eis van gelijke toelatingskansen wekt slechts de schijn van rechtsgelijkheid. In werkelijkheid leidt dit echter slechts tot ondoelmatigheid, onredelijkheid en onbillijkheid", aldus het rapport. Ook met betrekking tot het slechts in zee willen gaan met de cijfers van het centraal schriftelijk eindexamen, waarbij de resultaten van het schoolonderzoek niet meetellen bij de vaststelling van het gemiddeld eindexamencijfer, heeft de werkgroep een meer algemeen uitgangspunt voor ogen gestaan. Het eindexamen is bedoeld als een afsluitend onderzoek waarbij wordt getoetst of een leerling het onderwijs aan de bezochte instelling met voldoende resultaat heeft gevolgd. Maar tevens is het traditioneel ook het middel geworden om studierechten te verkrijgen voor het wetenschappelijk onderwijs. Enigszins schematisch weergege-ven zegt de commissie nu: het schoolonderzoek vertegenwoordigt in principe de afsluitingsfunctie en het centraal schriftelijk is de uitdrukking van de toelatingsfunctie. Maar het eindcijfer zoals dat op de lijst staat is een wat halfbakken compromis tussen deze twee, dat beide functies slecht vervult. Daarom is een universitair toelatingsexamen in principe het meest gewenst, maar omdat het selectievraagstuk urgent om een oplossing vraagt, komt de commissie uit bij een voorstel dat ook toelating garandeert voor leerlingen met een hoog gemiddeld eindexamen. De commissie motiveert haar excommunicatie van het schoolonderzoek dan ook niet alleen met het wijzen op het niet uniforme en objectieve karakter van het schoolonderzoek, maar doet dit tevens vanuit het meer algemene uitgangspunt dat een universitair toelatingsexamen meer gewenst is. Aan zo'n toelatingstoets zou op vrijwillige basis moeten worden deelgenomen. "Naar het oordeel van de werkgroep worden daardoor de bezwaren tegen de invoering van een toelatingsexamen voor een groot deel ondervangen terwijl de voordelen blijven. "Immers", zo vervolgt het rapport, "het vaak gehoorde bezwaar, dat men eindexaminandi die willen studeren niet moet belasten met 'wéér een examen, na het examen', wordt door de vrijwilligheid van deelname eraan grotendeels ontkracht." "Naast een groot aantal overige beschouwingen, wordt in het advies aan de minister vastgesteld, "dat een fundamentele oplossing voor de instroom in de studierichtingen die buiten de gesloten sector vallen, slechts gevonden kan worden in een lange termijnvisie op de ontwikkeling van het hele hoger onderwijs". Deze lange-termijnvisie is volgens de werkgroep treffend verwoord in de aanbevelingen van de commissie-De Moor om te komen tot een hoger-onderwijssysteem bestaande uit twee fasen. "In die visie zou de toelating tot de eerste fase zoveel mogelijk vrij moeten worden gelaten om recht te doen aan het uitgangspunt van hoger onderwijs voor velen. De toelating tot de tweede fase zou in beperkte mate en op selectieve basis dienen te geschieden. Bij realisering van een dergelijk systeem zou de toelating tot de eerste fase van het hoger onderwijs vrij zijn, behalve voor toelating tot enkele met name genoemde studierichtingen." Inmiddels is de idee van een twee-fasenstructuur voor het hoger onderwijs verwoord in de beleidsnota van minister Pais "hoger onderwijs voor velen", waarin eveneens wordt uitgegaan op de lange termijn van numeri fixi voor een beperkt aantal studierichtingen. Hoewel in het advies van de commissie-Wiegersma te lezen valt dat de werkgroep pas nadat hij zijn besprekingen had afgerond kennis nam van de jongste beleidsnota, is het toch bepaald verrassend te noemen dat blijkbaar zonder enige voorkennis omtrent de inhoud van het beleidsvoornemen van de minister, zo duidelijk kon worden gepreludeerd op hetgeen thans het onderwijsministerie op langere termijn voor ogen staat.
Rob Bartlema (17 jun1978). Werkelijke argumenten. Folia 39, p. 8. [knipsel; niet online; een nieuwsanalyse, maar bevat voor mij niets van belang/ ]
Ton Elias, Jr. (17 juni 1978). Rapport van de werkgroep selectie zeer kritisch ontvangen. Folia 39, blz. 8-10. [knipsel; niet online]
Van de zijde van de schooldecanen en studentendecanen is - zij het voorlopig - strikt afwijzend gereageerd op het in opdracht van onderwijsminister Pais opgestelde plan. Ook het Landelijk Overleg van Grondraden (LOG) heeft zich in een verklaring fel gekant tegen het advies, evenals wederom voorlopig - de FNV. br>In het licht van de komende Kamerbehandeling, is de negatieve reactie van de CDA-specialist op hoger onderwijsgebied. Beinema, het meest opmerkelijk. Gevraagd naar zijn reactie op het advies-Wiegersma, stelt hij: "Het voorstel hecht zeer veel waarde aan wat gepresteerd is tijdens de VWO-periode, terwijl m.i. wat door leerlingen later in het universitair onderwijs gepresteerd kan worden, belangrijker is. Ik weet dat er genoeg leerlingen rondlopen in het VWO die geen gemiddeld eindexamencijfer van 7,5 of hoger halen, die toch uitstekend in staat zijn om een universitaire studie met succes af te ronden. Bovendien: het voorgestelde is in mijn visie te smal, te zeer op prestatie gericht, te cijfermatig. Op dit moment zie ik geen verbetering in het voorstel van de commissie-Wiegersma in vergelijking met de huidige situatie. De gewogen loting lijkt me preferabel boven hetgeen nu wordt voorgesteld, omdat ik in dit rapport geen voordelen kan zien ten aanzien van de bestaande situatie die kunnen leiden tot de conclusie dat het huidige systeem van gewogen loting vervangen zou moeten worden." Beinema voegt hier aan toe niet tegen een universitair toelatingssysteem als zodanig te zijn, maar dat zoiets dan minder eng dient te worden vormgegeven dan thans in het voorstel van Wiegersma is geschied: "Motivatie en aspecten van de persoonlijkheidsstructuur spelen in dit plan een veel te ondergeschikte rol". Naar aanleiding van het door sommigen geventileerde bezwaar dat kinderen uit bevoorrechte milieus makkelijker hoge eindcijfers kunnen halen (met behulp van particuliere bijlessen bij voorbeeld), merkt Beinema op "Met de uitvoering van dit plan zou de externe democratisering van het onderwijs zeker worden bedreigd, al is niet aan te geven in welke mate dat het geval is, wellicht is het wat minder dan men wel geneigd is aan te nemen. Het CDA kan zich daar niet in vinden, dat mag bekend verondersteld worden. Aantjes heeft naar aanleiding van de regeringsverklaring al gezegd dat het ontwikkelen van meer inhoudelijke criteria bij de toelating tot het wetenschappelijk onderwijs niet ten koste mag gaan van degenen die uit achterstandsituaties komen." Tenslotte verklaart Beinema de bezwaren tegen een zo radicale ingreep als het elimineren van het schoolonderzoek (waar zijns insziens overigens wel bezwaren aankleven) bij de bepaling van het eindexamengemiddelde, te delen. Ginaar: "Het is zeker juist dat kinderen uit bevoorrechte milieus betere mogelijkheden hebben als het gaat om het halen van hogere cijfers. Ik heb dan ook eerder al gepleit voor een systeem zoals men dat in Polen kent: er is een strenge selectie, ook op basis van een behaald puntentotaal, maar kinderen die achtergesteld zijn krijgen automatisch wat punten cadeau. Als je nu in Nederland uitgaat van een 7,5 of hoger gemiddeld om door te kunnen naar de universiteit, dus zo'n 52 punten, dan kun je je voorstellen dat je kinderen in achterstandsituaties toegang geeft wanneer ze 49 punten behaald hebben." Gevraagd naar mogelijke complicaties bij de vaststelling welke leerlingen niet en welke wèl onder gedepriveerde omstandigheden hun eindexamen voorbereiden, wijst Ginjaar erop dat sommige scholen (in oude stadswijken bijvoorbeeld) reeds als "achtergesteld" geëtiketteerd zijn, een mogelijk uitgangspunt om vast te stellen wie er dan met 49 punten verder mag. "Maar je weet het natuurlijk nooit zeker en er blijven grensgevallen. Want wat moet je bij voorbeeld denken van een jongen die zich op het eindexamen moet voorbereiden waarvan de vader zo'n drukbezette industriële peer uit Wassenaar is en wiens moeder dag en nacht op stap is voor een of andere vereniging? Dan helpt een mooie, grote eigen studeerkamer ook weinig," aldus het VVD-kamerlid. Mevrouw Ginjaar sluit niet uit dal haar ministeriële partijgenoot Pais in zijn beleidsvoornemen het advies van de commissie-Wiegersma niet helemaal zal volgen. Ze wijst in verband hiermee op de wijze waarop in het rapport de definciënties zijn aangepakt (zie voor een bespreking van het rapport elders in dit Folia-katern). Ginjaar: "Dit rapport legt een geweldige claim op de samenstelling van het vakkenpakket. Want deficiënties daarin betekenen: slagen voor een universitair toelatingsexamen of loten. Dat is wel erg zwaar, maar tegelijkertijd kun je het rapport ook zien als een ondersteuning van onze al vaker kenbaar gemaakte wens om tot een veel bredere samenstelling van de vakkenpakketten te komen. Ik denk daarbij aan pakketten die bestaan uit zo'n 9 á vakken." Mevrouw Ginjaar acht het een goede zaak, dat het rapport eer duideljke scheiding aanbrengt in het eindexamen: enerzijds het schoolonderzoek dat van belang is voor de afsluitende component en waarin iedere school zijn eigen onderwijskundige inbreng kan hebben, en anderzijds het centraal schriftelijk examen, dat het toelatings-aspect voor universitaire studies moet kunnen regelen. Zij stelt echter wel voor om dan enige wijzigingen in dat schriftelijk aan te brengen: "Je zou voor de talen misschien naast de multiple--choice-test weer vertalingen moeten laten maken, zoals dat vroeger gebeurde." Voorts merkt zij op dat de voorgenomen integratie van het weten-schappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs zijn weerslag moet hebben in het voortgezet onderwijs. "Men moet het recht op toelating tot de universiteit (een recht dat feitelijk door de numeri fixi al verkracht was) dat VWO-examens nu geven laten vallen. Net als nu voor mensen met een HAVO-diploma geldt, die naar het HBO willen, zou in de toekomst een VWO-diploma niet meer dan ,toelaatbaarheid' tot de universiteit moeten garanderen," hetgeen nog steeds aldus Mevr. Ginjaar, een wetswijziging vereist. Klein: "In het kader van die opdracht is er gewoon een slecht stuk werk geleverd. Er zijn namelijk in die hele toelatingsmaterie twee hoofdstromen aan te wijzen: je hebt mensen die veel waarde hechten aan eindexamenciffers (die komen of bij een systeem uit waarbij je met meer dan een 7,5 gemiddeld door kan naar het wetenschappelijk onderwijs en verder moet loten - zoals het geregeld was toen de Brauw nog minister was - òf bij de gedwongen loting waarbij de kans om ingeloot te worden groter is naarmate het gemiddeld eindexamen hoger is - een systeem dat nu bestaat. Daarnaast heb je mensen die wat minder tillen aan die eindexamencijfers en dat zijn òf voorstanders van algehele loting òƒ voorstanders van een toelatingsexamen. Maar wat heeft die commissie Wiegersma nu gedaan? Die heeft voor leerlingen met de hoogste cijfers ineens alle gewicht toe gekend aan het eindexamenresultaat, maar voor diegenen die net onder de kritische grens vallen zijn die cijfers ineens niets meer waard en kan er een toelatingsexamen worden afgelegd of moet je in de loterij . . . De Brauw, tegen wiens plannen we altijd hebben geopponeerd, die vroeg daar nog niet eens naar. Die stelde niet zo'n toelatingsexamen voor, want daar wordt toch niemand wijzer van, ja het CITO en de zijnen, die de toetsen moet ontwikkelen." Gevraagd op welk standpunt de PvdA zich nu stelt met betrekking tot de toelating tot numeri-fixi-studierichtingen, antwoordt Klein: "In principe zijn wij ervoor om bij plaatsingsprocessen uit te gaan van algehele integrale loting, maar dat is in de kamer niet haalbaar. Toen wij dat destijds als bewindslieden hebben voorgesteld is dat fors geamendeerd. Ik vind dan ook dat we nu in de kamer verder moeten praten over deze problematiek met als basis, als beginpunt, de gewogen loting, en niet over zoiets de Brauw-achtigs dat nu op tafel ligt van de commissie-Wiegersma". Klein heeft ook bezwaren tegen de voorstellen voor wat het de terugwerking naar het VWO betreft: "Het wordt daar in het VWO nu wel helemaal een voorbereidings-dril op dat schriftelijk examen, een soort rat race in het kwadraat. Ik kan me toch overigens moeilijk voorstellen dat staatssecretaris De Jong zich in dit soort voorstellen kan vinden. Maar ja, waar de minister mee zit is, dat er bij het aantreden van dit kabinet wat al te gratuit over "inhoudelijke toetsing" is gepraat want waar staat eigenlijk het inhoudelijke over toetsing in dit rapport?", aldus het PvdA Tweede Kamerlid. Ten slotte geeft het LOG aan dat zijns inziens dit advies niet op zichzelf staat, maar begrepen dient te warden in het kader van de selectie in het gehele onderwijs, waarbij onder meer wordt verwezen naar de nota "Hoger Onderwijs voor Velen", waarin een selectieve propedeuse wordt gepropageerd en waarin tevens gepleit wordt voor een selectieve toelating tot het post-doctoraal onder-wijs. Zolang in het wetenschappelijk onderwijs de studentenstops nog niet zijn opgeheven, spreekt het LOG zich uit "voor volledig open loting als het minst onaan-vaardbaar". Het Interuniversitair Studenten Overleg USO) heeft nog geen reactie op de plannen, maar stelt in een voorlopig commentaar "een tweede toelatings-examen niet bepaald wenselijk te vinden." "Er wordt," aldus het ISO, "nogal een prestatiedwang op mensen gelegd, die langzamerhand na hun eindexamen wel eens aan vakantie toe zijn." Ook voorlopig is het commentaar van FNV-woordvoerder Crince le Roy, die het in de eerste plaats hekelt, dat de vakbond over dergelijke plannen niet is geraadpleegd. "De foutkansen van alles wat eerder bedacht is, lijken in dit voorstel samen te komen. Met die toets komt er weer een drempel, iets dat in strijd is met de Mammoetwet. Toch zal de ontwikkeling dat steeds meer mensen aan steeds meer onderwijs deelnemen niet kunnen worden afgehouden, ook niet met zo'n verbijsterend voorstel als er nu ligt. Ik begrijp niet hoe iemand die zelf een wetenschappelijke opleiding genoten heeft zoiets kan voorstellen." Kritisch is ook Theo Janssen, die nog niet kan spreken namens het Landelijk Beraad van Studenten-decanen (LBS), maar wel de meningsvorming terzake in het LBS goed kent: "Er is in dit voorstel een aantal bestaande systemen door elkaar geklutst, met als opmerkelijk resultaat dat een stelsel, dat in het rapport zeer slecht wordt genoemd (de loting), tóch opgenomen is in het nu voorgestelde". Naast een aantal andere bezwaren geldt voor Janssen als hoofdbezwaar "dat je mensen in feite na twee jaar verbiedt om deel te nemen aan het onderwijs, en dat is voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis. Formeel weet ik het niet, maar materieel lijkt mij zoiets in strijd met het grondwettelijke recht op onderwijs." Evenals Klein wijst ook Hofstee op de enorme caesuur die er in de plannen van Wiegersma gelegd wordt. Zijns inziens is het onbillijk om een aspirant-student met een 7,24 gemiddeld (het rapport laat die mogelijkheid open) zonder meer toe te laten - mits er geen deficiënties zijn - , terwijl een andere leerling met een ge-middelde eindscore van 7,21 bij voorbeeld geheel buiten de automatische toelatingsboot valt. "Je krijgt een enorme duik in de toelatingskans wanneer je nèt onder de kritische grens zit. Dit effect kent de gewogen loting niet, die ik dan ook veruit preferabel acht boven het nu voorgestelde systeem," aldus Hofstee.
Folia (17 juni 1978). Wat doen ze met studentenstops in het buitenland? [niet online; knipsel] In Groot-Brittannië beschikken de universiteiten over een autonomie, waar de Nederlandse instellingen zelfs jaloers op zouden kunnen zijn. Met eindexamens hebben ze dan ook niets te maken. Er is wel een centrale instelling, die de aanmelding coordineert, maar daar beperkt men zich tot het doorzenden van het zogenaamde "studiedossier" naar de instelling van keuze. In zo'n dossier staat vermeld hoe de studieresultaten op de middelbare school zijn geweest, en als dat dossier de betrokken instelling bevalt, wordt de aspirant-student uitgenodigd voor een gesprek, soms gevolgd door een schriftelijk onderzoek. Op basis van deze gegevens wordt uiteindelijk beslist, of de student wordt toegelaten. In Frankrijk gaat men er van uit, dat het recht op hoger onderwijs voor iedereen geldt, en vandaar dat het land geen numeri fixi kent. De daardoor ontstane problemen zijn echter enorm: er zijn veel te weinig co-assistentplaatsen voor geneeskundestudenten en daar heeft men het probleem dan maar geprobeerd op te lossen door een zeer zwaar, vergelijkend propedeutisch examen na het eerste jaar, waarvoor ts 10 procent mag slagen. Bovendien gaat men, ook in andere studierichtingen, steeds meer over tot het vereisen van een speciaal op de studierichting afgestemd vakkenpakket, maar deze reeds duidelijk merkbare ontwikkeling is nog niet wettelijk vastgelegd. De Belgen kennen evenmin numeri fixi, maar vreemd genoeg ook geen problemen met te grote studentenaantallen. Een verschil met Nederland is wel, dat het getuigschrift van de middelbare school in België geen toegang verleent tot het hoger onderwijs. De universiteiten nemen de aspirant-studenten een speciaal Maturiteitsexamen af, maar dit heeft bepaald geen selectief karakter: drieënnegentig percent van de aspirant-studenten slaagt ervoor. Het examen vereist geen extrastudie. Men toetst voornamelijk het "analytisch vermogen." In Denemarken bestaan numeri fixi voor een aantal lerarenopleidingen, voor de medische studierichtingen en voor psychologie. In de numeri fixi richtingen valt de helft van de plaatsen toe aan leerlingen met goede eindexamenresultaten, wordt 40 percent van de plaatsen gereserveerd voor mensen die na hun schoolopleiding een aantal jaren hebben gewerkt, en wordt de rest van de plaatsen, dus 60 per-cent, verdeeld onder de mensen met een colloquium doctum. Het Zweedse systeem heeft hier wel wat van weg, al is het minder genuanceerd. Bijna alle studierichtingen zijn er overvol, vooral door het grote aantal avondstudenten (in Stockholm ongeveer tweederde van het studentenbestand). Er wordt geselecteerd op basis van eindexamencijfers. Aspirant-studenten met enige jaren ervaring in de praktijk ge-nieten de voorkeur. In Italië bestaan geen toelatingsbeperkende maatregelen, en dat is aan het niveau van onderwijs wel degelijk te merken. Vele studenten moeten, als zij de collegezalen al binnen kunnen komen, de lessen op de trap volgen. Onze redacteur Wim Wansink berichtte in Folia Civitatis van vorige week uitvoerig over de Italiaanse situatie. Ook in Griekenland is de belangstelling groter dan het aanbod, maar daar kent men een vrij streng selectiesysteem. Een universitair toela-tingsexamen zorgt voor het "juiste" aantal studenten. Als je na een aantal jaren "omzwaait", is het doen van een tweede toelatingsexamen zelfs opnieuw verplicht. De situatie in de Bondsrepubliek tenslotte valt het beste met die van ons te vergelijken. De zogenaamde "Zentralstelle fiür die Vergabe der Studienplatze" (ZVS), te vergelijken met het Nederlandse Centraal Bureau Aanmelding en Plaat-sing Eerstejaars-studenten, bepaalt ieder jaar voor welke studierichtingen er numeri-fixi moeten worden ingesteld. Ook in West-Duitsland is er altijd een overschot aan geïnteresseerden in de studierichtingen Medicijnen, Tandheelkunde, Farmacie, Diergeneeskunde en dat in tegenstelling tot hier, Psychologie. De te vergeven plaatsen verdeelt men als volgt: 15 percent zogenaamde hardheidsgevallen, 8 percent buitenlandse studenten, en voor Medicijnen bovendien 4 percent aan reeds in de gezond-heidszorg werkzamen, waaronder dienstplichtige artsen in spe. Voor wat betreft het restant worden de volgende categorieën voorgetrokken: zij, die hun dienstplicht achter de rug hebben; zij die twee jaar in een ontwikkelingsland hebben gewerkt en zij, die een zogenaamd "vrijwillig sociaal jaar" hebben gedaan. Het grote overblijvende contingent tenslotte wordt voor 60 percent vergeven op basis van eindexamenresultaten en voor 40 percent op basis van de zogenaamde "Wartezeit." Hoe langer je wacht, des te meer kans je krijgt. Het probleem van de enorme aantallen parkeerstudenten, die daarvan het gevolg zijn, wordt in Duitsland opgevangen door de in de parkeerstudie doorgebrachte tijd van het totaal te besteden inschrijvingsduur af te trekken. In de nieuwe "Hochschulramengesetz", de Duitse pendant van de WUB en de wet Herstructurering samen, is overigens voorzien in de mogelijkheid te zijner tijd te komen tot een universitair toelatingsexamen. Dit dan alleen voor de zogenaamde structurele numeri-fixi richtingen, hetgeen dicht in de buurt ligt van de voorstellen van de Werkgroep selectie.
Ton Elias (Sr) (27 februari 1978). Cahier. NRC Handelsblad. (Over het 'minder aanvaardbaar' van het kabinet Van Agt (over gewogen loting)). https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000025807:mpeg21:p002
Ton Elias (Sr) (26 juli 1978). Naar een universitair toelatingsexamen? De Groene Amsterdammer.
Gruijter, D. N. M. de (juli 1978). Enkele notities met betrekking tot het 'Rapport Werkgroep Selectie' in verband met de machtigingswet inschrijving studenten. Leiden: Bureau Onderzoek van Onderwijs. Memorandum nr. 452-78. [hardcopy]
Hofstee, W. K. B. (14-6-1978). Toelatingsprocedure voor universiteit geen verbetering. Het Nieuwsblad van het Zuiden. [fotokopie, inclusief 'Meningen in Brabant' 14-6-1978, in dezelfde krant, uitslag van een onderzoek van Hofstee onder eindexamenkandidaten; ook een typescript van dit artikel; niet online gevonden; ik haal er een paar belangrijke uitspraken uit]
"Voorstanders van selectie wijzen erop dat inspanning en talent beloondmoeten worden. Ze stellen dat er verlies wordt geleden als niet de besten worden geplaatst."
"We moeten bij dit alles goed blijven bedenken dat het eindexamencijfer wel iets, maar niet veel zegt over verder studiesucces."
Hofstee behandelt een paar pluspunten uit het rapport van de Werkgroep selectie, zoals de eis: geen interviews of mondelinge examens. Zoals ook de keuze voor een compromismodel.
"4. Een vergelijkend examen is destijds ook door staatssecretaris Klein aan de Commissie-Warries in overweging gegeven. Die commissie heeft daar korte metten mee gemaakt en m.i. terecht. Wat winnen we ermee?"
"6. Als er een aantal mensen rechstreeks wordt toegelaten, ontstaat er altijd een groot verschi tussen net boven en net beneden de grens scoren."
"7. De werkgroep-Wiegersma maakt geen melding van het feit dat VWO-leerlingen xelf de voorkeur geven aan gewogen loting. Enquêtes hierover zijn gehouden door ondergetekende, door Tros Aktua en door de commissie-Warries. De uitkomst was steeds globaal dezelfde. De meeste VWO-ers waren voor gewogen loting, en van de rest was een veel groter aantal voor ongewogen loting dan selectie. Ook bij de leerlingen met hoge cijfers was dat het geval/ Het lijdt geen enkele twijfel dat de VWO-ers zelf, als ze moesten kieen tussen het systeem-Wiegersma en gewogen loting, aan de laatste de voorkeur zouden geven.
Ik vermoed dat dit de Werkgroep niet interesseert. Het zou ook inderdaad onjuist zijn de keuze helemaal door de VWO-ers te laten bepalen. Maar het zou m.i. ook onjuist zijn ze geen stem in het kapittel te geven."
Hofstee, W. K. B. (1978). Prediction of academic achievement through tests and interviews: the Dutch situation. Heymans Bulletins HB-78-377-EX, september 1978. [fotokopie ]
Hofstee, W. K. B. (1978). Selektie-problematiek. Wetenschap & Samenleving, nr 9/10 [fotokopie; niet online te vinden]
Voor wat betreft de selektieprobleina-tiek wil ik me beperken tot enkele misschien wat minder voor de hand liggende opmerkingen:
De numerus fixus voor lukratieve studierichtingen wordt binnenkort struktureel. De Commissie-Wiegersma stelt voor de illusie dat studentenstops van tijdelijke aard zijn op te geven en het misverstand uit de wereld te helpen dat het VWO-diploma recht geeft op studie naar keuze.
Bij mijn weten heeft het de afgelopen jaren ontbroken aan een politieke analyse van de numerus fixus-problematiek. Tegenstanders van studenten-stops hebben zich bediend van het soort rhetoriek dat psychiaters kennen van agressief-afhankelijke patienten: de staat heeft maar te zorgen dat het individu zich onbelemmerd kan ontpoppen. Met politiek heeft die gemak-zuchtige linkserigheid niets te maken, of het moest al zijn dat dit eten yan twee walletjes - enerzijds sociale verzorging en anderzijds liberale zelfont-popping - als door en door rechts kan worden herkend.
Dat wil niet zeggen dat studentenstops maatschappelijk legitiem zijn. Wat zouden de maatschappelijke konsekwenties zijn als mensen wèl onbeperkt medicijnen, tandheelkunde, farmacie en diergeneeskunde zouden mogen studeren? Opmerkingen van ekonomen uit mijn omgeving suggereren dat op langere termijn een verlaging van de kosten van de gezondheidszorg het gevolg zou zijn, aangezien het grotere aanbod prijsverlagend zou werken. Er is ook inderdaad wel eens gezegd dat de numerus fixus een protektiemaatregel van de overheid ten gunste van het medisch kartel betekent. Het pikante van zo'n redenering is dat het marktmechanisme in dienst zou kunnen worden gesteld van bijv. inkomensnivellering.
Ik kan niet overzien in hoeverre de redenering opgaat. Wel is duidelijk dat een daadwerkelijk politieke analyse van het probleem langs deze lijnen zou moeten verlopen. Duidelijk is ook dat daar haast bij is; als we niet opschieten zal het parlement met de Commissie Wiegersma de studentenstops als een natuurverschijnsel hebben aanvaard, in plaats van als uitkomst van een bewuste politieke keuze.
Een sekundair probleem met betrekking tot de intreeselektie vormt de vraag hoe er geselekteerd moet worden. Aan dit vraagstuk zijn intussen wèl tienduizenden manuren besteed. En hierbij is althans in Nederland wel het besef groeiende dat het probleem uiteindelijk politiek van aard is. De politieke dimensie waarlangs de debatten over loting versus selektie verlopen, is, of schaarse plaatsen zoveel mogelijk zonder aanzien des persoons of op grond van aanleg en verdienste moeten worden gedistribueerd, of onderwijs primair een kollektieve voorziening is waarop men in principe recht kan laten gelden, dan wel een partikulier goed waarvoor men moet wedijveren. Het spreekt dus vanzelf dat de jongste regeringswisseling een sterkere nadruk op examencijfers als selektiekritevium met zich meebrengt.
Uit een recente CBS-publikatie blijkt dat meisjes, ondanks het feit dat ze proportioneel ondervertegenwoordigd zijn in het VWO en gemakkelijkere eindexamenpakketten kiezen, gemiddeld systematisch iets lagere examencijfers halen. Verhoogde nadruk op examencijfers als toelatingskriterium zal dus in dit opzicht tegen-emancipatorisch werken. Daarmee is niet beweerd dat examencijfers diskriminerend zijn; wat in dit verband diskriminatie zou zijn, is een veel ingewikkelder vraag die buiten dit bestek valt. Ik konstateer slechts een feit. Het lijkt er op dat ook hier de schaarste de vijand van de emancipatie dreigt te worden, evenals met betrekking tot werkgelegenheid.
Hofstee, W. K. B., J. M. F. ten Berge, W. Molenaar, & Ch. Lewis (1978). De rol van het schoolexamen bij de selectie voor gesloten studierichtingen: psychometrische en onderwijskundige overwegingen. Heymans Bulletin HB- 78-385-EX. Groningen: Psychol. Inst. RUG.
Hofstee, W. K. B., J. M. F. ten Berge, W. Molenaar, & Ch. Lewis (1978). Ongevraagd advies aan de Werkgroep Selectie in verband met de Machtigingswet Inschrijving Studenten. Over mee laten tellen van schoolonderzoek. [Doorwrocht stuk. ]
Hofstee, W. K. B., Knoers, A. M. P., Warries, E., & Wijnen, W. H. F. W. (1978). Toelating tot de universiteit: kritiek op een selectierapport. NRC Handelsblad 21-6-1978. Delpher
De minister van Onderwijs en Wetenschappen Pais heeft in verband met het aflopen van de Machtigingswet Inschrijving Studenten om advies gevraagd aan een werkgroep onder leiding van professor S. Wiegersma, hoogleraar arbeidspsychologie. Enkele weken geleden heeft de werkgroep-Wiegersma voldaan aan de vraag van minister Pais, om een toelatingsprocedure te ontwerpen waarbij een derde van de kandidaten voor numerusfixus-studierichtingen zal worden toegelaten op basis van het gemiddeld eindexamencijfer, een derde op grond van een landelijk vergelijkend examen wordt toegelaten en het resterende derde deel van de plaatsen wordt verloot onder diegenen die niet behoren tot de eerste twee groepen. De werkgroep acht dit idee van de minister kennelijk realiseerbaar en heeft een procedure uitgewerkt, die inmiddels via de pers bekend is geworden. De minister die de voorgestelde procedure met spoed zou willen invoeren, heeft reeds aan het CITO te Arnhem gevraagd of men voor het landelijk vergelijkend onderzoek de toetsen zou kunnen voorbereiden. Het tempo waarmee een en ander zijn beslag dreigt te krijgen laat nauwelijks toe dat van onderwijskundige kant een rustig commentaar kan worden voorbereid en in de discussie gebracht. Toch lijkt overleg en discussie over dit nogal academische advies van de werkgroep-Wiegersma hard nodig! Wij, allen hoogleraren op terreinen in of verwant aan de zich ontwikkelende wetenschap die steeds meer als "onderwijskunde" wordt aangeduid, kwamen in gezamenlijk overleg tot het inzicht dat in eerste instantie in elk geval op vier hoofdpunten het rapport-Wiegersma en het daarin vervatte voorstel tekortschiet. Het lijkt hun goed al in dit stadium op deze vier punten de aandacht te vestigen.
Rendement
Op verschillende plaatsen in het rapport-Wiegersma wordt erop gewezen dat de schaarse voorzieningen van de universiteit zo doelmatig mogelijk moeten worden aangewend. Weinigen zullen het met deze stelling oneens kunnen zijn. De vraag is alleen of door deze stelling de opdracht aan de Werkgroep gekarakteriseerd is. Als de hoofdopdracht geweest zou zijn het rendement van onze universitaire instellingen te verhogen (zodat er bijv. meer doctoraalexamens per jaar zullen worden gedaan) dan had men zich wellicht beter kunnen richten op advisering inzake de inrichting van de studie en de wijze van beoordeling in tentamens en opdrachten aan de studenten. Er is nogal wat onderzoek bekend waarvan de uitkomsten steun verlenen aan het propageren van twee eenvoudige voorschriften in dit opzicht, namelijk (1) Zorg voor een strakkere programmering van de studie voor de studenten en (2) Pas objectievere, vastliggende en rechtvaardiger beoordelingsmethoden toe in het universitaire onderwijs. Het is aangetoond dat het al of niet volgen van deze twee leefregels in een faculteit tot aanzienlijke rendementsverschillen kan leiden. We mogen zeggen dat een betere inrichting van het programma en van de beoordeling een aanzienlijke rendementsverhoging kan opleveren, veel meer dan met welke ingangsselectie ook mogelijk zou zijn.
Een 'beter gebruik van de onderwijsvoorzieningen' door een ander selectiesysteem kan nauwelijks verwacht worden in Nederland. De werkgroep Wiegersma heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat de VWO-geslaagden in ons land al een sterk geselecteerde groep vormen, die men ook moeilijk kan verwijten hun universitaire docenten of de programmering door hun domheid of slechte vooropleiding te hinderen (tenzij men absoluut geen enkele eis aan didactiek en programmering in de universiteit zou mogen stellen). Uit de C.B.S.-cijfers blijkt ook dat iemand met een laag gemiddeld eindexamencijfer toch nog een heel behoorlijke slaagkans in de universiteit heeft.
Het bovenstaande is reden genoeg om te waarschuwen voor hooggespannen verwachtingen over de effecten van de voorgestelde herhaalde selectie door een toelatingsexamen: dit kan niet veel opleveren.
Het rapport-Wiegersma wekt de indruk dat het huidige - ook door de commissieWarries in januari 1977 aanbevolen — systeem van gewogen loting een soort gelijkekansensysteem zou zijn. Daartegenover stelt men dat het nieuwe advies een beloning inhoudt voor degenen die in het VWO goed hun best hebben gedaan. Bij dit laatste willen wij allereerst noteren dat de voorgestelde procedure in dit opzicht meer belooft aan de gegadigden dan ze kan waar maken. Bij een vergelijkend toelatingsexamen als het voorgestelde staat reeds tevoren vast dat voor een zeer grote groep gegadigden geen enkele inspanning van hun kant, hoe groot ook, lonend kan zijn. Toch spreekt de Werkgroep nadrukkelijk over het honoreren van die persoonlijke inspanning. Maar er is wat de kansverdeling betreft een nog veel duidelijker bezwaar aanwezig tegen het nieuwe voorstel. Wij achten het een wezenlijk bezwaar dat bij de konkretisering van dit advies zal blijken, dat het verschil in toelatingskans tussen diegenen die juist boven een bepaalde grens vallen en diegenen die daar juist onder zitten, veel te groot wordt. De val in de kanscurve is veel te abrupt in het voorgestelde systeem. Bij de huidige (en voorgestelde) gewogen loting zullen de kansen om te loten geleidelijk lager worden met een lager gemiddeld eindcijfer. Uit de gegevens van de Centrale Commissie Aanmelding en Plaatsing van 1977 blijkt dat zo'n reeks van kanspercentages kan lopen bij Geneeskunde van 100% (gemiddeld eindexamencijfer hoger dan 8,5), via 85%, 71%, 57%, 46%, naar 38% (gemiddelde lager dan 6,5) en bij Diergeneeskunde (waar de selectieverhouding scherper is): 67, 41, 37, 29, 23, 19.
Zouden we om de werking van de thans voorgestelde procedure te benaderen, echter dezelfde gegevens gebruiken, door bijv. iedereen met 7,5 of meer toe te laten en de restgroep te onderwerpen aan een ongewogen loting, dan zien we een radicaal ander beeld in de kansverdeling. In beide studierichtingen zou dan elke gegadigde met 7,5 of meer een toelatingskans van 100% hebben; de restgroep zou bij Geneeskunde een kans van 39% en bij Diergeneeskunde een kans van maar 14% blijken te hebben. Zoiets achten wij onelegant tegenover de hardwerkende scholen en scholieren, terwijl het evenmin uit rendementsoverwegingen is te rechtvaardigen. Tenslotte merken wij hierbij op, dat er uiteraard geen antwoord bestaat op de vraag, of een kandidaat met een 9 op zijn eindexamen een betere arts zal worden dan iemand die een 7 heeft gehaald.
Toelatingsexamen
Toetstechnisch is het afnemen en het interpreteren van de uitkomsten van een vergelijkend toelatingsexamen in de Nederlandse situatie een uiterst dubieuze zaak. Nadat het eindexamen is afgenomen valt er eigenlijk niet zoveel meer te toetsen. Er zijn op het eerste gezicht een aantal serieuze praktische bezwaren, zoals: de afname dient voor de zomer plaats te vinden; er kan interferentie optreden met her-examens; de eisen gesteld ten aanzien van vakkenpakketten geven een vertraging van 2,5 jaar; er zijn nogal wat trainingsmogelijkheden bij twee vakken in een toelatingsexamen; de vergelijking kan in een soort veldslag ontaarden, enz. Misschien zijn deze praktische bezwaren oplosbaar, maar dat geldt in elk geval niet voor de meer technische bezwaren die wij hier nog onder de aandacht willen brengen. Allereerst zal de specifieke predictieve waarde van de scores voor een bepaalde studierichting de eerste vijf jaren onbekend zijn. Vervolgens is het "inzicht" waarover het rapport spreekt, naar wij aan mogen nemen, reeds eerder getoetst in de beide onderdelen van het door de kandidaat al afgelegde examen (en als dit niet het geval is, is men dan niet bezig met een intelligentiemeting?).
Het construeren van betere inzichttoetsen voor het beoogde doel of het vertalen van Amerikaanse toetsen (zo die al bestaan) beschouwen wij niet haalbaar. En tenslotte merken wij op, dat een toets bestaande uit opgaven voor twee vakken naar verwachting een lagere meetbetrouwbaarheid zal hebben dan een eindexamen dat over zeven vakken gaat, hetgeen de kans op foute beslissingen doet toenemen.
Al met al: de tijd en moeite die men zou moeten steken in het maken, afnemen en gebruiken van zo'n toelatingsexamen kan veel beter besteed worden. Dit is geen zinvolle zaak.
Duidelijkheid
Merkwaardig genoeg wordt de voorgestelde methode gepresenteerd als een duidelijke methode naar de kandidaten toe. Het is naar onze mening zeer de vraag of de vereiste duidelijkheid wel te geven zal zijn aan alle gegadigden. Wat te denken van een leerling met een (lang niet slecht) gemiddeld eindexamencijfer in de buurt van de 7? En hoe moet de kandidaat zijn eigen mogelijkheden inschatten zonder de benodigde kennis over inhoud van het toelatingsexamen en de strategie en het aantal van zijn concurrenten?
De bestaande methode van gewogen loting is in zijn werking zeer duidelijk. Naarmate je gemiddelde eindexamencijfer hoger is, heb je een hogere inlotingskans. Die kansen voor de verschillende cijfergroepen zijn uit voorafgaande jaren te achterhalen; in 1977 heeft de commissie-Warries dan ook aanbevolen de kandidaten daar telkenjare van op de hoogte te stellen.
De nu voorgestelde adviesprocedure is in feite slechts duidelijk als je zeker weet dat je gemiddelde boven de grens zal liggen. Voor ieder ander is er onduidelijkheid over de werking van het systeem.
Hoge Raad (13 januari 1978). Hoge Raad (13 januari 1978). In A. Postma (1995). Handboek van het Nederlandse onderwijsrecht (p. 368)
Jaarverslag van de Centrale Commissie Aanmelding en Plaatsing eerstejaarsstudenten, studiejaar 1977-1978. Groningen: CDAP, 1978.
NRC (27 juni 1978). Organisaties denken verschillend over selectie universiteit. Delpher Bij de aanbevolen regeling rijzen, naar de mening van de NFO, talloze vragen: over de betekenis van een eindexamen voor het studierendement in het vervolgonderwijs èn voor het welslagen in de uitoefening van een beroep, over de willekeurige grens van een gemiddelde van 7,5 voor de toelating tot de universiteit, de consequenties van zo'n grens voor leerlingen die wel of geen extra studiehulp kunnen betalen, over de keuze van de 'kernvakken' in het toelatingsexamen voor de universiteit enz. Niemand zal het leraren en leerlingen kwalijk kunnen nemen, zegt de NFO, dat zij - als het advies over de selectie wordt opgevolgd - slechts oog zullen hebben voor de slag om de cijfers, met voorbijgaan aan veel wat het onderwijs voor de persoonlijke ontwikkeling zo waardevol kan doen zijn. 'Voortreffelijk' Genoemde bezwaren van de NFO lijken door het Nederlands genootschap van leraren in eerste aanleg niet te worden gedeeld. De voorzitter, drs. F. J. Roefs, heeft zich tot nu toe over het advies van de werkgroepWiegersma overwegend positief uitgelaten en in een commentaar van het weekblad van het genootschap wordt dit advies 'een voortreffelijk rapport' genoemd.
NRC (29 juni 1978). Broddelwerk Wiegersma cs leent zich voor puinruimen. G. van de Wetering interviewt Ger Klein. Delpher
Toen het kabinet-Den Uyl aantrad, werd de toelating bij studies met een stop geregeld door een formule die onder miister De Bruw tot stand was gekomen. De toelatingscriteria waren: automatische toelating van iedereen die gemiddeld een 7,5 of meer voor het vwo-examen had behaald, en loting voorde resterende plaatsen, waarbij de kandidaten een gelijke kans op inloten hadden.
Door het kabinet-Den Uyl werd voorgesteld deze methode te vervangen door een algehele loting. Via het mendement-Vermaat, werd dit gewijzigd in een gewogen loting, waarbij de kandidaten meer kans hebben naarmate het gemiddeld eindexamencijfer hoger is.
Daarna vroeg Klein op verzoek van de Kamer, aan de commissie Warries nogeens de toelatingscriteria te bekijken en zo mogelijk met nieuwe suggesties te komen. De commissie adviseerde om het systeem van gewogen loting te handhaven met een mogelijke bijstelling van de inlotingskansen.
Aan die bijstelling, ter voorbereiding van een nieuwe machtigingswet inschrijving studenten, werd tijdens de slotfase van het kabinet-Den Uyl nog gewerkt. De zaak was bij het vertrek van Klen, hoewel vergevorderd, nog niet afgerond.
Het kabinet-Van Agt trad in deze kwestie meteen fors op met een uitspraak in de regeringsverklaring, waaruit opgemaakt kon worden dat het met de loting spoedig zou zijn gedaan. De nieuwe minister van onderwijs Pais schamperde buiten het parlement op 'de dobbelstenen' en 'het domme lot'. Inhoudelijke voorstellen tot wijziging van het huidige systeem van gewogen loting kwamen begin juni van de door Pais eind maart ingestelde werkgroep Wiegersma. Zij komen op het volgende neer:
- Bij de toelating voor studies met een stop, wrdt eenderde van de plaatsen gereserveerd voor hen die de hoogste cijfers hebben. Met een gemiddeld endexamenresultaat dat ergens tussen de 7 en 7,5 ligt, word je automatisch toegelaten.
- Eenderde van de plaatsen wordt toegewezen aan hen die de hoogste cijfers behalen bij een vergelijkend toelatingsexamen bestaande uit 'kernvakken'.
- Eenderde van de plaatsen wordt door loting verdeeld over de resterende kandidaten. met gelijke inlotingskans.
Meneer Klein, wat vindt u ervan?
"Dan wil ik eerst toch wel even kwijt dat het zowel in de regeringsverklaring als in de eerste praatjes van Pais over 'dobbelstenen' om gratuite uitspraken ging". Gezien het tijdstip waarop zij werden gedaan, de heren zaten er nog maar nauwelijks, waren ze nergens op gebaseerd. De minister van onderwijs had zich in het geheel nog niet met de materie kunnen bezig houden. Ik heb Pais dan ook in de Kamer verzocht daarmee op te houden, omdat dit niveau inmiddels door een bewindsman diende te zijn verlaten. En wat de werkgroep Wiegersma betreft, het is toch wel een duidelijk zwaktebod van een bewindsman dat hij een dergelijke externe groep aanstelt, ondanks alle op het departement aanwezige informatie over alle systemen en de voortreffelijke ambtelijke ondersteuning die ik met betrekking tot dit onderwerp aanwezig weet."
De werkgroep heeft in ieder geval snel gewerkt, eind maart ingesteld, begin juni klaar.
"Ik weet niet of het aan die haast ligt. maar zeker is dat zelden zo'n inconsequent voorstel is gedaan. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik mijn ogen heb uitgewreven. Van twee dingen één: of je hecht waarde aan de eindexamencijfers of niet. Ja of nee, maar dat zal dan op alle kandidaten moeten slaan. Zegt men ja, dan hangt het ervan af welk gewicht men aan de cijfers hecht of men besluit tot: de plaatsen worden gegeven aan degenen die de hoogste cijfers hebben of de plaatsen worden via een gewogen loting toegewezen, waarbij het verschil in inlotingskans van groot tot klein kan variëren".
"Zegt men nee, dan zijn er twee mogelijkheden: men hecht wel waarde aan het eindexamen als geheel, of men doet dit ook niet. In het eerste geval kan men slechts tot een ongewogen loting besluiten en in het tweede geval slechts tot een vergelijkend toelatingsexamen voor alle kandidaten".
Wat de werkgroep voorstelt, is een absurde combinatie: voor de kandidaten met het hoogste cijfer zijn de eindexamencijfers alles bepalend en voor de categorie er net onder totaal nietszeggend. Deze dient zich aan een vergelijkend examen te onderwerpen of al meteen genoegen te nemen met een kleine inlotingskans".
Wat is volgens u het effect van dit systeem?
"Qua feitelijke uitkomst verschilt het nauwelijks van het oorspronkelijke, door de Brauw toegepaste systeem of een systeem van gewogen loting, waarbij het verschil in inlotingskans groot is. Vergeleken met deze systemen verschilt het nieuwe dan ook voornamelijk in de enorme hoeveelheid romslomp die de introductie van een vergelijkend examen geeft. Met andere woorden: als men het prestatie-element zo sterk verdisconteerd wil zien, laat men dan gewoon terugkeren naar het systeem De Brauw; dat had tenminste verder geen pretenties".
Daarvan werd echter gezegd dat het de cijferjacht in het vwo bevorderde en daardoor in het voortgezet onderwijs een ongunstig effect had.
"Ook het gewogen-lotingssysteem met het grote verschil in inlotingskans bij relatief kleine verschillen in studieresultaten is nog tamelijk hard. Daarom waren we de laatste tijd bezig met de vraag in hoeverre er behoefte was aan bijstelling. Maar nu komt men met voorstellen die de ongewenste effecten voor het vwo alleen maar zullen versterken. Het is te hopen dat met name het CDA zich goed realiseert dat men met deze nieuwe voorstellen in feite terug wil keren naar een systeem, waarvan ook het CDA vond dat het onbillijkheden jegens individuen inhield". Het vwo, dat is de afdeling van staatssecretaris De Jong. "De Jong is bij dit onderwerp volledig medeverantwoordelijk voor de eventuele brokken die er in het voortgezet onderwijs zouden worden veroorzaakt bij het overnemen van deze voorstellen. Ik kan mij niet voorstellen dat hij en Pais er in zullen trappen. Wat heeft het nu van doen met de opstelling van inhoudelijke criteria voor toelating. waarvan in de regeringsverklaring melding werd gemaakt? Helemaal niets. Het is gewoon een super rat-race voor het cijfertje waarvoor wordt gepleit: een zeventje of achtje maakt al het verschil, de zweep erover. Volwassenen die voorstellen om met onze jonge mensen op zo'n wijze om te springen...."
Maar de leden van de werkgroep voeren toch wel enige argumenten voor hun voorstellen aan en 'empirische gegevens', zoals dat wordt genoemd.
"Dat komt er nog bij, de quasi-wetenschappelijk argumentatie die zij aanvoeren: het voorgestelde onderscheid in het nieuwe systeem is in overeenstemming met statistische bevindingen van onder meer het CBS inzake het verband tussen eindexamens en studieresultaten. Het is werkelijk te gek om los te lopen na alle discussie die over de toepasbaarheid van dit soort gegevens is geweest. Weer komt men met de zwakke correlatie die er voor bepaalde studierichtingen bestaat tussen gemiddelde eindexamencijfers en studieresultaten. Over de correlatie tussen eindexamencijfers en latere beroepsuitoefening is niets bekend. Dat uitgerekend het huidige medische bestand gemiddeld nu juist niet opviel door goede middelbare schoolresultaten: geen woord er over.
Op de veel sterkere correlatie tussen de leeftijd waarop het eindexamen wordt gedaan en de studieresultaten, wordt niet ingegaan. Dat uit diezelfde CBS-statistieken blijkt dat meisjes het aanzienlijk slechter doen dan jongens bij gelijke eindexamencijfers valt natuurlijk niet te maken. Nee, je gebruikt alleen wat in je bewijsvoering past. Hoe was het ook al weer met de waardevrije wetenschap?
Men deinst er niet voor terug om een verschil van 0.2 punt gemiddeld, los van de snelheid waarmee de school is doorlopen, los van het sociale milieu waaruit de kandidaat voortkomt, los van zijn verwerking van de overgang kind-volwassene in een andere behandeling te laten resulteren: de één, als 20-jarige met veel bijspijkeren, prettige huiselijke omstandigheden en een 7,5 gemiddeld, mag zonder meer door; de 17-jarige met een 7 gemiddeld zonder thuis enige hulp, moet in de vergelijkende toets meedingen. Het is het summum van categoraal denken, leidend tot een sociaal darwinisme. Voor een liberaal onaanvaardbaar, zo goed als voor een christen-democraat of een socialist".
Hoe moet het nu verder?
"Laten de bewindslieden een poging ondernemen om de discussie met de instellingen en het parlement voort te zetten op het niveau waarop we inmiddels waren aangekomen en het nu geleverde broddelwerk verder niet in de discussie betrekken. We hebben bij het hoger onderwijs genoeg serieuze zaken om over te twisten. En wat Pais betreft, voor een puinruimer moet het een genoegen zijn om eindelijk iets te hebben dat zich voor opruiming leent".
Dr. G. Klein
Aad de Roo (18-2-1978). Loting of selectie, het debat staat weer open. Elseviers Magazine. [fotokopie] [niets van belang, maar wel in een afzonderlijk kader de uitslagen van een onderzoek uit 1975 onder leerlingen (2313 eindexamenkandidaten): waar gaat hun voorkeur naar uit? Integraal loten 49%, integraal selecteren 8%, gewogen loting 44%. Wie van plan waren een fixusrichting te kiezen hadden relatief meer voorkeurvoor gewogen loting]
Moor, R. A. de (22-6-1978). Toelating tot wetenschappelijk onderwijs blijft moeilijke zaak. Het Nieuwsblad van het Zuiden.
Nederlandse Staatscourant (25-10-1978). Commissie over toelatingsrecht wetenschappelijk onderwijs: Alleen ongewogen loting garandeert gelijke behandeling voor allen.
Preadvies Commissie Aansluitingsvraagstukken v.h.o.-h.o. (brief nr. CAV165 d.d. 3 oktober 1978 aan de voorzitter van de Academische Raad).
Reactie van de Landelijke Commissie voor de Academische Studievoorlichting op het rapport van de Commissie Warries, inzake de toelatingscriteria voor numerus fixus-studierichtingen in het w.o. januari (?) 1978(?).
Regeringsverklaring kabinet Van-Agt. (januari).
Toelatingscriteria numerus-fixus studierichtingen voor het studiejaar 1978-1979. Zitting 1977-1978, 14 982. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal. 29 maart 1978.
Trouw commentaar. Hordenloop. 9 juni 1978.
Tweede kamer der Staten-Generaal, zitting 1977-1978, Aanhangsel van de handelingen. Vragen gesteld door leden van de kamer, met de daarop door de Regering gegeven antwoorden. Vragen van de leden Ginjaar-Maas en Dees (beiden V.V.D.) over een selectiesysteem voor de toelating tot het wetenschappelijk onderwijs. Antwoord van Minister Pais (ontvangen 3 februari 1978). Met bijlagen mbt commentaren op rapport cie. Warries.
Volkskrant (10 juni 1978). Oude discussie laait op over selectie universiteit. Reacties op voorstellen verdeeld. Door Jet Bruinsma en Han van Gessel. Delpher
Van onze onderwijsredactie Den HAAG - Minister PáS (onderwiJs) moet zich de KOMENDE weken beraden OVEr de vraag hoe op de beste manier studenten geselecteerd kunnen worden voor studierichtingen waarvoor een studentenstop van kracht is. e bewindsman moet namelijk een standpunt bepalen over het rapport van de Werkgroep Wiegersma dat voorstellen bevat die, geheel in de lijn van Pais' eigen opvattingen, een radicale breuk betekent met het tot dusver geldende selectiesysteem van de loting.
De keuze zou voor de minster dus niet zo heel moeilijk hoeven te zijn, maar de eerste reacties op het werkstuk van Wiegersma en de zijnen zijn zeer verdeeld. Ze variëren van 'gematigd positief" tot zeer fel tegen.
Met name Wiegersma's voorstel om een toelatingsexamen te gaan hanteren als selectiemiddel voor de gesloten studierichtingen, roept vele vraagtekens op en soms verontwaardigde uitroepen. Nog even kort de kern van Wiegerma's voorstellen, die op 31 mei aan Pais werden aangeboden. De werkgroep had toen twee maanden de zaak gestudeerd.
Van het aantal beschikbare plaatsen voor een studierichting waarvoor een numerus fixus geldt, moet volgens Wiegersma tweederde worden toegewezen op grond van prestatie. Nadt dan de goede studenten binnnen zijn, kunnen de overige gegadigden loten. Wie op de eindexamenlijst een 7,5 of meer heeft voor het centraal schriftelijk, het juiste vakkenpakket neeft voor de gewenste studie en de goede cijfers niet in een herkansing heeft behaald, wordt rechtstreeks toegelaten. Een derde van de beschikbare plaatsen zal dan gevuld zijn. Is er nog ruimte over dan worden ook degenen die een 7 of hoger gemiddeld hebben, rechtstreeks toegelaten. Wat er moet gebeuren als er meer aankomende studenten met een 7,5 of hoger zijn dan er op eenderde van de beschikbare plaatsen kan gaan zitten, laat de werkgroep-Wiegersma geheel in het midden.
Als aldus eenderde van de plaatsen is vergeven kunnen de andere gegadigden meedoen aan een vergelijkende toelatingstoets in twee vakken.
Deelname daaraan is niet verplicht. Wie de hoogste cijfers behaalt wordt het eerst toegelaten. De rest mag loten.
Beschermen
Men mag zich niet vaker dan tweemaal aanmelden voor een studie waarvoor een stop geldt. Oud-staatssecretaris thans Tweede Kamerlid Ger Klein (PvdA) vindt dat laatste element redelijk. "Ik was er zelf ook voor om het aantal keren dat men zich aanmeldt voor stoprichtingen te beperken. Je beschermt op die manier het individu tegen zichzelf." Het toelatingsexamen vindt hij volstrekt uit den boze, omdat mensen dan vlak na hun eindexamen opnieuw onder druk. komen te staan van een examen. Klein wijst erop dat hij als staatssecretaris ook al eens een selectiecommissie aan het werk heeft gezet onder voorzitterschap van de Twentse onderwijskundige prof dr E. Warries. Hij vroeg die commissie: kijk eens of je een stelsel kunt ontwerpen waarbij 80 percent van de plaatsen door loting wordt gevuld, terwijl de uitgelote studenten vervolgens een vergelijkend toelatingsexamen kunnen doen om de overige 20 percent te vullen. De commissie heeft niet aan dat verzoek voldaan en kwam tot de conclusie dat het minst beroerde selectiesysteem uiteindelijk is: gewogen loting, dat wil zeggen; iedereen moet loten, maar wie een hoger cijfergemiddelde voor het eindexamen heeft, krijgt een grotere kans om in te loten.
Benadelen kansarmen gevreesd
Pais' partijgenoot, het Tweede Kamerlid Dik Dees (VVD) reageert 'gematigd positief op Wiegersma's voorstellen: "Elk systeem waarin het lotingsprincipe op de achtergrond raakt is beter dan het huidige. Ik vind het dan ook jammer dat er nog een lotingselement zit in de voorstellen." Dees heeft wat reserves tegen het toelatingsexamen, niet zozeer tegen het principe als wel tegen de praktische uitwerking van de voorstellen. "Ik kan me voorstellen dat er een discussie komt over de wijzle waarop je dat toelatingsexamen inricht. Wellicht zou de motivatie van de aankomende student onderzocht kunnen worden."
Motivatie
In die lijn laat zich ook het CDA-kamerlid Beinema uit. Hij is er wel voor dat het lotingssysteem vervangen wordt. Dat is voor een anti-revolutionair toch wat merkwaardig, want het was Beinema's partijgenoot Vermaat, die indertijd via een amendement wist te bereiken dat het oorspronkelijke pure lotingsstelsel van de toenmalige staatssecretaris Klein werd verzacht tot het thans geldende systeem van de gewogen loting. Ook Beinema wil motivatie en doorzettingsvermogen laten meewegen als toelatingscriterium. De verdeeldheid in politieke kring is een nauwkeurige afspiegeling van de verdeeldheid over Wiegersma's voorstellen in het onderwijs. De rector van het Peellandcollege in Deurne, tevens voorzitter van de Algemene Vereniging van Schoolleiders, Th. Hoogbergen, vindt de voorgestelde loskoppeling van schoolonderzoek en centraal schriftelijk eindexamen (een verworvenheid van de mammoetwet) 'een verschraling van de inhoud van het examen'.
Hij is bang dat er op de scholen een toenemende druk komt om hoge cijfers te halen voor het centraal schriftelijk. In dat examen ontbreken de onderdelen die juist het schoolonderzoek bijzonder gewicht geven, zoals bij de talen het literatuuronderricht en de spreek- en luistervaardigheid. Die race om toch vooral maar hoge cijfers te halen en op die manier rechtstreeks te worden toegelaten, is ook voor Klein een zorgelijk perspectief.
Arrogant
Hoogbergen vindt het nogal 'arrogant' als de universiteiten op deze manier in feite het schoolonderzoek buiten werking gaan stellen. Hij is bang dat invoering van de voorgestelde toelatingsregeling op den duur leidt tot afschaffen van het schoolonderzoek. Het cijfer daarvoor kan dan geen tegenwicht meer bieden tegen een eventueel slecht cijfer voor het schriftelijk: "Dat zou een terugkeer zijn naar het ene punt van alles of niks". Het toelatingsexamen is in feite dubbel werk, meent Hoogbergen. De inhoud ervan zal niet anders zijn dan die van het gewone eindexamen. Hij vindt het onjuist dat scholieren die van huis uit toch al betere kansen hebben, in het voordeel komen, doordat zij gemakkelijk hoge cijfers halen en dan rechtstreeks worden toegelaten.
Tegenover Hoogbergen staat een andere onderwijsman, drs Frans Roefs, voorzitter van het Nederlands Genootschap van Leraren. "Wij hebben altijd de voorkeur gegeven aan een toelatingsexamen boven elke vorm van loting.. Wij vinden het voorgestelde systeem niet direct verwerpelijk. Wij kunnen er ook inkomen dat de groep van scholieren met een eindexamengemiddelde van 7,5 of hoger direct wordt toegelaten."
Van Roefs mogen centraal schriftelijk en schoolonderzoek best losgekoppeld worden. De cijfers voor dat schoolonderzoek kunnen een vertekend beeld geven, omdat de ene leraar milder is dan de andere. Roefs voelt wel iets voor terugkeer van de oude gecommitteerden, om aldus de garantie te krijgen voor een goede kwaliteit bij het schoolonderzoek.
Wat door de voorstellen van Wiegersma in feite gebeurt is dat de hele, jaren oude discussie over de meest rechtvaardige, minst ongelukkige wijze van selecteren opnieuw wordt opgerakeld. Sinds jaar en dag gestelde en vaak zonder antwoord gebleven vragen komen weer op. Wat is de voorspellende waarde van cijfers? Zijn er goede toelatingstoetsen te maken? Mag je het recht op wetenschappelijk onderwijs dat nog steeds formeel vastzit aan het einddiploma VWO (Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs) uithollen door mensen met zo'n diploma nog eens uit te selecteren via een toelatingsexamen? Is het wel juist zo'n zwaar gewicht toe te kennen aan prestatie, als de beschikbare studieplaatsen schaars zijn? Bevoordeel je niet de kansrijken ten koste van de toch al kansarmen? Het minst onbevredigende antwoord op die vragen was tenslotte: de gewogen loting.
Oud-staatssecretaris Klein: "Op deze manier wordt de klok jaren terug gezet. Alle gedachten van tien jaar geleden komen weer op. Maar je zou nu moeten aanhaken bij wat in het verlenen al is geconstateerd, en daarop verder gaan.'
Wat doen ze met studentenstops in het buitenland? Folia 17 juni 1978.
Weekblad voor Leraren bij het Voortgezet Onderwijs, 10 (45), 29 juni 1978. Rapport Wiegersma: Cijfers. loten of toelatingsexamen. in knipselmap. [Integrale weergave van het rappor van de Werkgroep selectie]
Rob Bartlema, Rob (17 juni 1978). Interview prof. dr. S. Wiegersma: 'De relatie tussen sociale herkomst en eindexamengemiddelde is nog nooit aangetoond. Folia [knipsel; niet online] "Ons system is ook niet zo eenvoudig, maar het biedt de aspirant student in ieder geval de garantie, dat hij, wanneer hij aan bepaalde voorwaarden voldoet, in ieder geval een plaats verovert. En dat bevordert de duidelijkheid." Nou ja, dat is een buitengewoon misleidende uitspraak, aangenomen dat deze uitspraak geautoriseerd is, wat de aanhalingstekens wel aangeven. Ik heb er geen goed woord voor over, ook niet omdat Wiegersma voor de gewogen loting precies de omgekeerde overdrijving formuleert: 'voor de betrokkene zeer ondoorzichtig'. De quote in de titel is pure misleiding, Wiegersma moet dat hebben beseft. Een eventuele relatie van eindexamencijfers met sociale herkomst is niet erg waarschijnlijk: door voorafgaande selectie is de 'invloed' van sociale-economische achtergrond immers vooral uitgewerkt. Het is een thema dat Jaap Dronkers in zijn werk vaak heeft behandeld. Nog geen twee maanden geleden kreeg hij het verzoek van Pais om de oude Werkgroep Selectie, die al eerder in '73 de toenmalige bewindsman van Hoger Onderwijs De Braauw van adves diende, weer bij elkaar te roepen, en twee weken geleden al bleek het advies gereed. Voorwaar, de minister werd op zijn wenken bediend. Hoe kon dat zo vlug? In de jaren tussen het eerste en het tweede advies van de Werkgroep Selectie moest Nederland het stellen met het stelsel van de "gewogen loting". Was dat systeem nu werkelijk zo verwerpelijk? Wiegersma: "Wij vonden het een slecht compromis. Blijkbaar wilde men een bepaalde categorie bevoordelen boven een andere ca-tegorie, en wel op basis van het eindexamengemiddelde, terwijl men aan de andere kant weigerde de consequenties dóór te trekken. Als je een goed eindexamenresultaat wilt belonen, dan moet je consequent zijn, en iemand ook de zekerheid bieden, dat hij met een bepaalde prestatie tot de studie van zijn keuze zal worden toegelaten. Daarbij komt nog een praktisch argument, namelijk, dat het stelsel van gewogen loting voor de betrokkenen zeer ondoorzichtig was. Ons systeem is ook niet zo eenvoudig,, maar het biedt de aspirant-student in ieder geval de garantie, dat hij, wanneer hij aan bepaalde voorwaarden voldoet, in ieder geval een plaats verovert. En dat bevordert de duidelijkheid." Een bijkomende overweging is: uit statistische gegevens over de voorspellende waarde van eindexamencijfers voor de studieresultaten op de universiteit blijkt, dat er geen enkele categorie valt aan te wijzen, die volkomen ongeschikt is. Van de aspirant-geneeskunde studenten met een 6 als eindexamengemiddelde slaagt nog altijd 50 percent voor het doctoraal. Het zou onbillijk zijn die groep helemaal kansloos te maken. Het door ons voorgestelde systeem doet echter ook recht aan het gezichtspunt, dat schaarse onderwijsvoorzieningen zo doelmatig mogelijk moeten worden besteed. Degene met de beste slaagkansen wordt bevoordeeld, maar iedereen krijgt een kans." Inderdaad een afdoende methode om het "parkeren" te bestrijden. De vraag rijst echter of het "geslo-ten" verklaren van studierichtingen ter bestrijding van dit randverschijnsel niet een wat al te zware oplossing is. In West-Duitland heeft men het parkeerprobleem bijvoorbeeld opgelost door de in de parkeerstudie doorgebrachte tijd af te trekken van de daar reeds ingevoerde maximum-inschrijvingsduur, die ook in ons land binnen afzienbare tijd in het kader van de Wet Herstructurering een feit zal worden. Je kunt daar dus gewoon mee blijven loten en intussen al werkend in je onderhoud voorzien. Geconfronteerd met dit alternatief meldt Wiegersma, dat deze oplossing in de commissie niet ter discussie is geweest. "Het zou een denkbare mogelijkheid zijn", zegt hij tenslotte na ampele overweging. Wiegersma wil niets weten van door sommigen veronderstelde negatieve invloed van het mede door hem voorgestelde selectiesysteem op de externe democratisering van het hoger onderwijs. Ook het bezwaar, dat dit selectiesysteem een te sterk prestatiegericht leergedrag binnen het VWO tengevolge zou hebben wijst hij van de hand. Wiegersma: "Je kunt natuurlijk altijd spoken oproepen. Maar uit onderzoeken blijkt nergens een relatie tussen sociale afkomst en eindexamencijfers en voor wat betreft die prestatiegerichtheid! En verder: dit systeem is natuurlijk niet exclusief voor Nederland uitgevonden, en ik heb vanuit het buitenland nog nooit geluiden gehoord als zou er voor zaken als sport en culturele vorming geen tijd meer over schieten. Ik denk dat het wel meevalt." Wiegersma is verder ook niet onder de indruk van de al geuite kritiek, als zou het voorgestelde systeem leraren dwingen hun schoolonderzoek meer te richten op het schriftelijk eindexamen, hetgeen ,onderwijsverarmend" zou kunnen werken. Hij zegt tenminste: "Als een leerling door middel van een goede eindexamenprestatie zijn plaats wil veiligstellen, dan kan dat. Maar of het stelsel nu onmiddellijk consequenties heeft voor de onderwijsopvattingen van de leraren, betwijfel ik. Dat zal dan toch eerst moeten blijken". Welke ontwikkeling natuurlijk ook afhankelijk is van de vraag, met hoeveel zgn. ,,gesloten" studierichtingen in de toekomst rekening gehouden zal moeten worden. De commissie spreekt in haar rapport de hoop uit, dat het er op den duur hooguit drie à vier zullen zijn, maar vooralsnog is op de toekomst van het hoger onderwijs nog weinig zicht. Wiegersma daarover: "We proberen heel nadrukkelijk aan te sluiten bij de ideeën, die minister Pais in zijn nota Hoger Onderwijs voor Velen aan het parlement heeft voorgelegd. De commissie vind dat zoveel mogelijk studierichtingen open moeten blijven, maar hoe dat zich zal ontwikkelen is natuurlijk voor een belangrijk deel een politieke vraag. Komt er geen twee-fasenstructuur, dan vrees ik, dat daarvan de consequentie is, dat vele studenten niet kunnen worden toegelaten." Welke beleidsvoornemens Pais uit het onderhavige advies zal putten is ook Wiegersma nog onbekend. "Het is als met ieder advies, de bewindsman kan er mee doen wat hij wil: hij kan het integraal overnemen, hetgeen ik natuurlijk hoop, maar hij kan er ook elementen uitlichten. Dat laatste zou ik betreuren, omdat onze voorstellen tesamen een tamelijk uitgebalanceerd geheel vormen, waarvan het evenwicht licht te verstoren is. Maar, er zijn natuurlijk aanpassingen mogelijk, die het bouwsel wel in tact laten. De verhouding twee-derde, één-derde die het aantal direct toe te laten studenten bepaalt is natuurlijk arbitrair en ook over de minimumhoogte van het gemiddeld eindexamencijfer valt te discussiëren, al is die 7,5 natuurlijk niet uit de lucht komen vallen. Het is wel een indicatie voor de richting, waarin wij denken.
Wiegersma, S. (4 juli 1978). Toelating tot de universiteiten: reactie op kritiek. NRC Handelsblad Delpher
Een aantal finesses terzijde latend, kan worden gezegd dat men aanvankelijk het systeem heeft gevolgd om degenen met een gemiddeld eindexamencijfer van tenminste 7,5 direct toe te laten en de dan resterende plaatsen te verloten. Een werkgroep. waarvan ik voorzitter was, heeft een nader uitgewerkt plan voor een dergelijk systeem gemaakt. Door de kabinetswisseling van 1973 is dit echter nooit ingevoerd: de heer Van Kemenade was voorstander van toelating op basis van ongewogen loting.
De Kamer deelde die voorkeur niet. Als een soort compromis kwam toen het systeem van gewogen loting-tot stand, dat de laatste jaren wordt gebruikt. Ten gunste van dat systeem sprak zich ook het rapport van de door Klein ingestelde commissie-Warries uit. Maar ook het rapport van deze commissie was geen gelukkig lot beschoren. want de huidige minister blijkt weer een voorstander van toelating op basis van persoonlijke kwaliteiten. De eerdere Werkgroep-Wiegersma werd gereactiveerd. Deze heeft nu in hoofdlijnen het volgende voorgesteld:
1. Studierichtingen, waarbij voorshands geen evenwicht tussen aanmelding en plaatsruimte te verwachten valt, worden tot gesloten studierichtingen verklaard.
2. Het aantal malen dat iemand zich voor gesloten studierichtingen mag aanmelden wordt beperkt, tot b.v. maximaal tweemaal.
3. Tweederde van de per studierichting beschikbare plaatsen worden verdeeld op basis van persoonlijke kwaliteiten en éénderde wordt verloot.
4. Van de plaatsen die op grond van persoonlijke kwaliteiten worden verdeeld, wordt het ene deel toegewezen op grond van een hoog gemiddeld cijfer op het centraal schriftelijk eindexamen (met een benedengrens ergens tussen 7 en 7,5); de overige plaatsen worden toegewezen op grond van een vergelijkende toetsing in twee relevante onderwijsvakken. Bij de medische studierichtingen zouden dit natuur- en scheikunde zijn.
5. De selectiegang bestaat dan uit drie delen: a. rechtstreekse toelating op grond van een hoog gemiddeld cijfer op het centraal schriftelijk eindexamen; b. vergelijkende toelating op grond van (vrijwillige) deelname aan een toets in twee vakken. Daarbij wordt dezelfde kennis verondersteld als op het eindexamen, maar een grotere nadruk op toetsing van inzicht gelegd: 3. aselecte toelating door ongewogen verloting van éénderde deel van de plaatsen onder de overige gegadigden.
Rendementswinst
Een belangrijke rol in de kritiek speelt de gedachte dat invoering van de voorgestelde procedure het rendement van de opleiding nauwelijks zal beinvloeden. Hofstee c.s. stellen dat de Werkgroep onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de sterke voorselectie die in ons VWO bestaat. De heer Klein wijst op de lage correlatie tussen eindexamencijfers en studieresultaten. hetgeen wezenlijk ook naar de sterke voorselectie verwijst.
Het is jammer dat de opponenten hier geen poging hebben gedaan om hun betoog kwantitatief te onderbouwen. Dan zouden zij wel hebben ontdekt dat het in een institutionele selectie ook met een procedure van bescheiden' validiteit mogelijk is om bruikbare resultaten te verkrijgen, als men maar met voldoende grote groepen werkt Aan het voorbeeld van de studierichting geneeskunde wil ik dat toelichten.
Daarbij beschouw ik ais (potentieel) geschikt degenen die, als zij toegelaten worden, de studie weten te voltooien. Met de term "rendementswinst" zal worden bedoeld de toename van het percentage c.q. het aantal geschikten in de toegelaten groep, na invoering van een systeem van gerichte selectie.
In de gebruikelijke rekenmodellen voor het schatten van de rendementswinst worden drie gegevens gebruikt. In de eerste plaats het percentage geschikten in het ongeselecteerde aanbod, dus het percentage dat de studie' zou voltooien indien allen konden worden toegelaten of bij toelating via ongewogen loting. Als tweede gebruiken we de selectieratio: de verhouding tussen het aantal toegelatenen en het aantal gegadigden. Het derde gegeven betreft de validiteit van de selectiemiddelen.
Bij geneeskunde ligt, volgens de jongste gegevens, het percentage geschikten indien allen konden worden geplaatst, tussen 60 en 70%. We moeten schatten, omdat door de lange cursusduur en de vaak grote studievertraging de gegevens ontleend zijn aan studenten-generaties uit de tweede helft van de zestiger jaren. Maar gelukkig veranderen kenmerken van deze aard slechts langzaam, zodat we wel mogen aannemen dat de huidige waarde binnen de genoemde grenzen ligt. Al even gelukkig is dat de rendementswinst binnen deze grenzen in eerste benadering niet verandert met de precieze grootte van het percentage.
Ten aanzien van de selectieratio geldt dat er jaarlijks 1800 a 1900 plaatsen beschikbaar zijn. Volgens de voorgestelde procedure zou daarvan tweederde, dus ruim 1200 plaatsen, worden verdeeld op basis van persoonlijke kwaliteiten. Momenteel zijn er een 5000 gegadigden, maar de Werkgroep stelt voor het aantal malen dat men mag meedingen te beperken Het aanbod wordt daardoor ingeperkt. Hoe groot de reductie zal zijn weten we nog niet goed. schattenderwijs zou men aan 4000 aanmeldingen kunnen denken. De selectieratio wordt dan bij 1200 plaatsen 30%.
Over de validiteit van de selectiemiddelen kan iets worden gezegd op grond van vroegere CBS-onderzoekingen. Daaruit kan worden berekend dat de predictieve validiteitsco&eul;fficient zowel van gemiddelde eindexamencijfers, als van cijfers voor natuur- en scheikunde tezamen, voor geneeskunde 0.12 a 0.13 bedraagt.
Dat zijn echter gegevens over eindexamencijfers als geheel (schriftelijk en mondeling tezamen) en bovendien gegevens over VHMO-examens. De verandering van VHMO in VWO heeft echter, volgens voorlopige onderzoekresultaten, nauwelijks invloed op de predictieve validiteit. Wel relevant is, dat wordt voorgesteld om alleen het landelijk uniforme schriftelijk eindexamen te gebruiken. Op basis van talrijke studies over selectieprocedures mag worden verwacht dat daardoor de validiteit van de selectiemiddelen duidelijk zal stijgen. De eerder genoemde waarde van 0.12 a 0.13 kan daarom als een ondergrens worden beschouwd. We berekenen ook de verwachte winst bij een niet overdreven stijging van de predictieve validiteit, tot 0.20.
Met behulp van tabellen kan men nu de te verwachten rendementswinst schatten. Bij 65% geschikten in het aanbod, een selectieratio van 30% en een validiteit van 0.13, bevat de geselecteerde groep naar verwachting 70% geschikten, er is dus een winst van 5%.
Dat lijkt misschien niet veel. maar bij 1200 toegelatenen betekent het toch maar dat jaarlijks 60 personen meer de studie zullen voltooien. Zou de validiteit van de nieuwe methode 0.20 bedragen, dan stijgt het verwachte aantal geschikten in de geselecteerde groep tot 74% Dit levert een rendementswinst van 9% of jaarlijks circa 110 personen meer die de studie voltooien.
Inconsequent?
Men kan op analoge wijze het effect berekenen van de procedure waarbij alle ca. 1800 plaatsen op basis van persoonlijke kwaliteiten worden toegewezen. De selectieratio wordt dan 45% en de rendementswinst ongeveer 70 resp. 120 geschikten.
Er is dus nog een kleine extra winst te behalen voor wie het onderste uit de selectiekan(s) wil. Maar men kan ook dit bescheiden offer brengen om iedere gegadigde nog een inlootkans te geven, zoals de Werkgroep voorstelt. Men kan dit inconsequent noemen, maar met evenveel recht stellen dat aldus de voordelen van twee benaderingswijzen zo goed mogelijk worden gecombineerd.
De heer Klein oppert nog dat nooit is gebleken dat mensen met hoge eindexamencijfers betere artsen worden dan degenen met minder goede cijfers. Inderdaad. maar ook het omgekeerde is niet gebleken. Men kan aan deze overweging daarom geen argument ten gunste of nadele van enig systeem van toelatingsselectie ontlenen. Wel echter geldt dat, om hoe dan ook arts te worden, men eerst de medische studie moet voltooien. Daarvoor biedt de voorgestelde procedure betere perspectieven dan loting.
Systeemverbetering
De heren Hofstee c.s. stellen dat er veel betere manieren zijn om een rendementsverbetering te bereiken, met name strakkere programmering en toepassing van objectievere beoordelingsmethoden.
Voor verschillende leden van de Werkgroep niet nieuw. Drie van hen zijn betrokken bij het werk van een commissie, die deze stelling al veel eerder heeft geponeerd (vgl. Commissie Voorbereiding Herprogrammering W.O., derde werkstuk). Het kan hun slechts verheugen dat de heren Hofstee c.s. dit inzicht nu ook delen. Weliswaar laat, want in het rapport van november 1976 van de commissie-Warries (waarvan voorts ook de heer Hofstee deel uitnaakte) is deze gedachte nog niet te vinden. Maar men kan beter Iaat dan nooit deze medestanders krijgen. Alleen, een dergelijke wijze van rendementsverbetering impliceert een systeemverandering. die wel enige tijd zal vergen. Immers, de weerstanden die dan moeten worden overwonnen zijn niet gering. Ik wil daar graag, met Hofstee c.s.. voor strijden. Maar het lijkt me geen verstandig beleid om, in afwachting van het verhoopte resultaat, andere maatregelen achterwege te laten. Het effect daarvan mag dan minder groot zijn. maar het is wel veel vlugger te bereiken en invoering ervan zal de wenselijke systeemhervorming zeker niet belemmeren.
Breuk
Maar de opponenten zijn nog niet uitgeput. Zij verwijten de nieuwe procedure ook, dat deze tot een breuk in de kansverdeling lijdt. Dat is juist, maar het zal hun hopelijk niet zijn ontgaan. dat dit niet aan de procedure. maar aan het probleem ligt. Die breuk is er altijd, wanneer er minder plaatsen te verdelen zijn. dan het aantal gegadigden bedraagt.
Ter toelichting: stel dat er 1000 gegadigden yoor 400 plaatsen zouden zijn. Dan moet er altijd een rangorde van toelating worden bepaald, of dit nu door ongewogen of gewogen loting, toetsing, een interview waarin op motivatie en persoonlijkheid wordt beoordeeld, een voorrangsregeling voor sociale kenmerken of wat dan ook geschiedt. Als iedereen een toegewezen plaats ook inneemt, is de breuk al heel duidelijk, want de nummers 1 tot 400 hebben een plaatsingskans van 100% en allen met rangnummer 401 of hoger een kans van 0°. Trekt zich als regel circa 10% van de geplaatsten terug dan krijgen we een overgangszone, met vooral in het gebied van de rangnummers 430 tot 450 een snel dalende plaatsingskans. Bij iedere procedure zal men deze breuk kunnen vinden, zij het telkens in een wat andere verschijningsvorm. Het lijkt aardig dat bij gewogen loting de kansen tussen de categorieën geleidelijk dalen. Evenwel moet binnen vrijwel iedere categorie worden geloot en rondom de laatste lotnummers die nog kunnen inloten ziet men dan toch weer dezelfde scherpe daling van de plaatsingskansen optreden.
Duidelijkheid
Als laatste tegenwerping bespreek ik nog de duidelijkheid van verschillende procedures. Voor mij is niet evident dat een systeem van gewogen loting waarbij b.v. (voor diergeneeskunde 1977) de inlotingskans in de opeenvolgende groepen 67 - 41 - 37 - 29 - 23 en 19% is, voor de leerlingen zo doorzichtig is, dat deze er een beleid op kunnen bepalen. Bij het systeem van de Werkgroep lijkt dit veel eerder mogelijk. De lezer oordele daarover zelf aan de hand van punt 5 van het inleidend beschreven voorstel.
Wiegersma, S. (voorzitter) (1978). Werkgroep Selectie i.v.m. de machtigingswet inschrijving studenten. Rapport aan de minister van onderwijs en wetenschappen. 31 mei 1978.[Rapport Werkgroep selectie in verband met de Machtigingswet inschrijving studenten; archief, niet online beschikbaar]
Volkskrant (9-6-1978). Advies tegen gewogen loting: Examen weer invoeren voor universiteit. Delpher [tekst ppk beschikbaar in blog]
Trouw (9-6-1978). Commentaar. 'Hordenloop' Delpher [tekst ook beschikbaar in blog] [PM. 9-6-1978 'Te veel nadruk op louter prestatie. Verzet tegen toets voor universiteit. Delpher]
Wijnen, W. (1978). Kanttekeningen bij het Rapport van de Werkgroep Selectie. juni 1978. [gepubliceerd?] [fotokopie, 7 blz.]
Universiteit van Amsterdam. Ontwerp voor een conceptstandpuntbepaling terzake van het rapport van de Werkgroep Selectie in verband met de machtigingswet inschrijving studenten. CvB aan voorzitter UR, 7-11-1978.
Veld, R. J. in 't (1978). Nationale planning wetenschappelijk onderwijs. Universiteit en Hogeschool, 24 (5), 301-309. [hardcopy][Roel J. in 't Veld is op dit moment hooglerar bestuurskunde in Nijmegen, tot voor kort beleidsfunctionaris te Leiden. In latere jaren de topambtenaar van de grote bezuinigingsoperaties TVC en SKG] p. 306
Toelatingscriteria numerus-fixus studierichtingen voor het studiejaar 1978-1979. Zitting 1979-1980, 15 561. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal. 26 april 1979.
Verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten. Tweede kamer der Staten-Generaal, Zitting 1978-1979, 15 451, nr. 1-3. Ontwerp van wet, Memorie van toelichting.
Voorontwerp van een Wet houdende machtiging inschrijving studenten wtenschappelijk onderwijs. Memorie van toelichting. Brief van de minister aan de Academische Raad 15-7-1980. Brief voorzitter Begeleidingscommissie Studietoetsen W.O. (P. J. D. Drenth) aan de minister 31-1-1979.
Academische raad (17-1-1979). Rapport Werkgroep selectie in verband met de machtigingswet inschrijving studenten. Publicatie van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Staatsuitgeverij, juli 1978. isbn 9012021979 51 blz. [mijn archief; niet online; een gestencild exemplaar mag *weg] Academische Raad, Commissie aansluitingsvraagstukken v.h.o.-h.o. Brief aan de voorzitter van de Academische Raad, 3 oktober 1978,
Ton Elias, Jr. (17 maart 1979). Cito: 'selectieplannen wiegersma toetstechnisch mogelijk'. pais krijgt eindelijk de 'meer inhoudelijke criteria' die hij in de regeringsverklaring al aankondigde als alternatief voor de 'minder aanvaardbare' loting. Folia 27, pagina 5. [niet online; knipsel] De commissie Wiegersma adviseerde de bewindsman tot de instelling van een universitair toelatingsexamen, waaraan op vrijwillige basis zou kunnen worden deelgenomen wanneer het gemiddelde eindexamencijfer van aspirant-studenten niet hoog genoeg zou zijn (een 7 à 7,5 of hoger) om zonder meer toegelaten te worden tot een studierichting waarvoor een zogeheten "stop" is ingesteld. De cornmissie wilde het schoolonderzoek niet meer laten meetellen bij de vaststelling van het eindexamencijfer. Het CITO nu ziet geen technische bezwaren tegen een dergelijke constructie, maar wijst er in zijn rapport op dat ook de oude toetsingsvorm zou kunnen blijven bestaan naast het eventueel in te stellen vergelijkend examen. Het CITO-rapport is door het ministerie niet voor publikatie vrijgegeven, alhoewel het reeds enige weken geleden aan de bewindsman is aangeboden. Minister Pais reactiveerde daarop de werkgroep-Wiegersma die minister De Brauw in 1973 al adviseerde over de selectieproblematiek en waarin onder andere de universitair-adviserende zwaargewichten prof. dr. A. D. de Groot en Prof. dr. R. A. de Moor zitting hebben, die in juni vorig jaar met een advies kwam. Hoofdpunten daaruit: — éénderde van alle beschikbare plaatsen bij studierichtingen waarvoor een numerus fixus geldt moeten beschikbaar zijn voor studenten met een gemiddeld eindexamencijfer van 7 à 7,5 of hoger, waarbij het schoolonderzoek in deze cijferbepaling niet meer mag meetellen; — éénderde van de resterende plaatsen moet beschikbaar worden gesteld voor die gegadigden die de hoogste cijfers hebben behaald bij een in te stellen vergelijkend universitair toelatingsexamen in twee "kernvakken" voor de studie die ze van plan zijn te gaan volgen. (Voor de studierichtingen geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde — in principe de enige studierichtingen waarvoor de commissie-Wiegersma op lange termijn een studentenstop zou willen zien ingesteld — zijn deze kernvakken Natuur-kunde en Scheikunde) — het dan nog overblijvende deel van de te vergeven studieplaatsen zou via het systeem van de ongewogen loting moeten worden verdeeld. Minister Pais schreef in de Memorie van toelichting bij de onderwijsbegroting 1979 "met belangstelling en waardering" kennis genomen hebben van dit voorstel, maar de betrokkenen in het VWO, het Landelijk Overleg van Grondraden en de studentendecanen waren onmiddellijk na het bekend worden van het plan-Wiegersma bepaald minder enthousiast. Tegenover Folia liet CDA-woordvoerder drs. Marten Beinema vorig jaar (17 juni '78) al weten het systeem van de gewogen loting "preferabel" te achten boven hetgeen de commissie-Wiegersma voor ogen had, terwijl PvdA-ex-staatssecretaris Klein zich nog een tikje krachtiger verzette. Ook mevrouw Ginjaar-Maas (VVD) liet bij die gelegenheid weten nogal wat kritiek op het rapport van de commissie-Wiegersma te hebben, al kon zij zich er in hoofdlijnen wel in vinden. Het CITO heeft daarbij echter een model ontwikkeld waarin zowel plaats is voor alleen de landelijke vergelijkende toets, als voor een systeem waarin ook het eindexamen en zelfs het schoolonderzoek weer mee kunnen tellen. Daarmee wordt de bal weer teruggespeeld naar minister Pais, die de uiteindelijke beslissing moet nemen: er worden slechts mogelijkheden aangegeven. Het CITO heeft zich over deze kwestie op zijn beurt weer uitvoerig laten adviseren door een aantal deskundigen verenigd in een zogeheten "klankbordgroep" Deze stond onder voorzitterschap van dr P. J. D. Drenth, hoogleraar Arbeids- en organisatiepsychologie aan de VU. Verder hadden ondermeer de al genoemde A. D. de Groot (methodoloog bij psychologie UvA), prof. Wiegersma zelf, prof. dr P. Thung (hoogleraar "betrekkingen tussen natuurwetenschappen en geneeskunde", Leiden), drs B. J. Westerhof (coördinerend inspecteur van het onderwijs, vorig jaar verbonden aan de commissie-Wiegersma) en C. H. van Norden (vertegenwoordiger van het ministerie, evenals hij dat vorig jaar bij de commissie-Wiegersma was) zitting in deze klankbordgroep. De hele kwestie rond het selectievraagstuk hangt overigens ten nauwste samen met de problematiek van de studentenstops. Immers: de commissie-Wiegersma wilde blijkens haar rapport best een zware selectie-procedure invoeren, maar dat mocht alleen gebeuren voor een gering aantal studierichtingen. Voor diergeneeskunde, tandheelkunde en geneeskunde zou een numerus fixus waarschijnlijk onvermijdelijk zijn en wellicht zouden ook Farmacie en Biologie studenten moeten gaan weren. Maar: daarbij moest het dan wel blijven volgens Wiegersma cum suis. De situatie van het moment staat hiermee in schril contrast, aangezien er voor het komend jaar alléén al maar liefst twaalf studentenstops worden voorgesteld (zie elders in dit nummer). Voor het komend jaar heeft de bewindsman de Machtigingswet Inschrijving Studenten nog met één jaar verlengd, omdat hij naar eigen zeggen nog niet beschikte over het bovengenoemde CITO-rapport.
Cohen, M. Job (1978-9). Toelating tot het hoger onderwijs: pleidooi voor een nieuw criterium. Beleid & maatschappij, 237-247. https://rjh.ub.rug.nl/beleidmaatschappij/article/viewFile/28200/25594
CRWO (1979). Loot om oud ijzer. CRWO-commentaar op het rapport van de werkgroep selectie i.v.m. de machtigingswet inschrijving studenten. Holleman, J.W., B. Wilbrink, H. van der Vleugel, J. Cohen-Schotanus, & C. van Dorp. Voorburg: CRWO, december 1978. [rapport zelf bewaren als bewijsexemplaar: archief; zie voor de volledige tekst: html
Graaf, Rob de (1979). Opnieuw kamervragen over universitair toelatingsexamen. Folia 26-5-1979.
Hofstee, W. K. B. (1979). Drogredenen met betrekking tot individuele kansuitspraken. Kennis en Methode, 433-445.
Holleman, J. W. (september 1978, februari 1979). Selectie bij studentenstops: drie vergeten hoofdstukken van een beleidsadvies; O&O-Intern nr. 9; Utrecht: R.U. afdeling Onderzoek en Ontwikkeling van Onderwijs, februari 1979.
Vanuit de psychometrische selectietheorie beschouwd, is het zeker een gedegen werkstuk geworden. In het rapport wordt een strategie ontwikkeld waardoor de aspirant-student net de grootste studiegeschiktheid, gegeven de beschikbare middelen, zo goed mogelijk geïdentificeerd kan worden. Uit een oogpunt van wetenschappelijke beleidsadvisering, is het rapport naar mijn mening echter onder de maat. Het lijkt meer op het eenzijdige pleidooi van een pressiegroep dan op de evenwichtige analyse van een onafhankelijke adviesinstantie:
- er is geen systematische diagnose van het probleem dat moet worden opgelost en van de randvoorwaarden waarbinnen die oplossing moet worden gevonden;
- het oplossingsvoorstel wordt niet overzichtelijk gepresenteerd, waarbij vooral het ontbreken van een hoofdstuk "Aanbevelingen" storend is;
- het oplossingsvoorstel wordt slecht geargumenteerd;
- het rapport presenteert slechts één oplossing:; de meritesvan eventuele alternatieve oplossingen worden niet bekeken;
- er wordt geen overzicht gegeven van de verschillen tussen het voorgestelde toelatingssysteem enerzijds en het bestaande systeem anderzijds;
- er wordt geen poging gedaan de effecten en neveneffecten van de voorgestelde oplossing te voorspellen.
Holleman, J. W. (februari 1979). Selectie bij studentenstops: vier vergeten hoofdstukken van een beleidsadvies; O&O-Intern nr. 11; Utrecht: R.U. Utrecht, afdeling Onderzoek en Ontwikkeling van Onderwijs. [hardcopy; niet online gevonden][Dit is een bewerking van het eerdere 'drie vergeten hoofdstukken' en artikel in het Utrechts Universiteitsblad 29-9-1978] [Het extra hoofdstuk: 'Probleemdiagnose']
Kickert, W. J. M. (1979). Organisation of decision-making; a systems-theoretical approach. Helmond: Wibro. Proefschrift Technische Hogeschool Eindhoven. (Hoofdstuk 8: Organisation of decision-making in practice: Decision-making on numerus fixus at Dutch universities; a case study. pdf of the dissertation. Maakt gebruik van documentanalyses en interviews. Wat ontbreekt is een onderzoek naar de invloed en/of lobby van beroepsorganisaties op het instellen van een numerus fixus, wat gezien het hoofdonderwerp van dit proefschrift wel begrijpelijk is, maar waardoor mogelijk toch teveel nadruk is komen te liggen op besluitvormingsprocessen die secundair van aard zijn (hoe precies gaan we dit doen/invullen?), terwijl de verborgen processen rond de besluitvorming over de hoofdzaak (moet er een numerus fixus komen?) verborgen processen blijven.
Kutscher, J. (1979). Pädagogische Diagnostik. Zum Problem der Schülerbeurteilung. Königstein: Verlag Anton Hain Meisenheim GmbH, Forum Academicum.
Ringer, F. (1979). Education and society in modern Europe. Bloomington: Indiana University Press.
Sierenberg de Boer, L. van (maart 1979). Doorstroming naar het hoger onderwijs in Nederland. Literatuurrapport. Groningen: COWO VR 79-06, januari 1979. [21 blz., een examenopdracht. Kort overzicht, best aardig gedaan. De titel dekt niet de inhoud, die gaat over toelating bij nuerus fixusstudies. ]
DOSSIER AMBTELIJKE WERKGROEP AD HOC VOORONTWERP MACHTIGINGSWET (UVA, BEN WILBRINK)
Commissie Aansluitingsvraagstukken v.h.o. - h.o. (3-10-1978) Aan de vz van de Academische Raad. Onderwerp: Rapport Werkgroep Selectie i.v.m. de Machtigingswet inschrijving studenten. [6 blz. fotokopie. Verstandige commentaar op het rapport van de Werkgroep Wiegersma]
College van Bestuur (7-11-1978). Aanbieding van concept-standpunt over het rapport van de Werkgroep Wiegersma aan de vz van de Universiteitsraad. [2 + 13 + 6 blz, op de laatste bladzijden mijn kwantitatieve modellering 'Effekt van de toelatingstoets'.]
1979? Commentaar van de Universiteit van Amsterdam op het rapport van de Werkgroep Selectie in verband met de Machtigingswet inschrijving studenten dd. 31 mei 1978. [kennelijk een conecept, mogelijk geheel van mijn hand] Paragrafen:
Ben Wilbrink (27-8-1980). De stop en de toelating. (Voor de ambtelijke werkgroep) (20 blz. kopie)
Paragrafen:
Hofstee, W. K. B. (1980). Policies of educational selection and grading. The case for compromise models. Heymans Bulletins HB-80-475-EX. Later published (1983 The case for compromise in educational selection and grading. In Anderson, S. B., & Helmick, J. S.: On educational testing. San Francisco: Jossey-Bass. 109-127. html])
===================================
De Waarheid 15 juli 1980. Selectie. Hoofdredactie. [niet in Delpher?, tekst dan maar overgenomen uit de knipselkrant van de UvA] Deze keer gaat het om een nieuw selectiesysteem voor de toelating van studenten bij studierichtingen met een beperkte capaciteit. Het advies daarover van de commissie-Wiegersma heeft hij overgenomen en zelfs aangescherpt. In plaats van de loting die tot nu toe gold voor deze studierichtingen, wil hij nu gebruik maken van de hoogste eindexamencijfers, plus een extra toelatingsexamen voor twee kernvakken. Het restje studenten dat dan nog overblijft mag het nog eens via loting proberen. Studenten die het in een jaar niet halen hoeven het niet opnieuw te proberen. Bij de invoering ervan in 1975 werd het in de Tweede Kamer voorgesteld als een tijdelijke maatregel. Nu, vijf jaar later, is daarvan al niet eens meer sprake. Studentenstops betekenen een rechtstreekse aantasting van het recht op onderwijs; kandidaatsstudenten die wel de juiste vooropleiding hebben, worden toch niet toegelaten tot het onderwijs waar zij recht op hebben. In het voorontwerp is met name sprake van de studierichtingen medicijnen, tandheelkunde en diergeneeskunde. Hiervoor melden zich jaarlijks zo'n 7000 kandidaten, terwijl er maar plaats zou zijn voor 2500 eerstcjaars. En dat terwijl juist de maatschappelijke behoefte aan met name artsen zo groot is. Veel jonge huisartsen willen bijvoorbeeld een kleinere praktijk. Zij kunnen dit verlangen echter alleen verwezenlijken wanneer er ook meer artsen opgeleid worden. Pais gaat er daarbij vanuit dat een hoog cijfer een "voorspellende waarde" heeft: die studenten zullen dan ook wel goed studeren, zegt hij. Nergens blijkt echter ooit te zijn aangetoond dat deze voorspelling klopt met de feiten. En als we dan alle afvalraces gehad hebben, komt de onderwijsminister met een doekje voor het bloeden. Want, bij de loting waaraan éénderde deel min vijf procent van de beschikbare plaatsen mag opgaan, zal een zogenaamde "positieve discriminatie" voor vrouwen worden toegepast. Maar het blijft emancipatie op z'n Pais, want bij het halen van de hoogste cijfers en de toelatingsexamens zijn het waarschijnlijk het eerst de meisjes die afvallen.
NRC 15-7-1980. Pais wil 'studie-roulette' voor de besten afschaffen. Delpher Pais denkt dat het nieuwe systeem al het volgend jaar kan worden ingevoerd. Aan het Cito (Centraal instituut voor toetsontwikkeling) is tijdig opdracht gegeven de toetsen voor natuurkunde en scheikunde uit te denken. De tweede moot van het aantal beschikbare plaatsen bij de studierichtingen geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde wordt verdeeld op grond van de cijfers behaald bij het schoolonderzoek, het centraal schriftelijk werk en een extra examen in de vorm van een vergelijkende toets in twee vakken. Meedoen aan die toets is voor de gegadigden een kwestie van vrijwilligheid. Vertraging bij de invoering van het nieuwe stelsel zou - naar de mening van Pais - alleen kunnen ontstaan wanneer de adviezen van de Academische raad en de Onderwijsraad niet tijdig binnenkomen of wanneer de parlementaire behandeling van het plan stagneert. De minister wilde er zich nog niet over uitspreken of gegadigden met hoge cijfers die nu uitloten, straks, na invoering van het gewijzigde stelsel, in aanmerking komen voor rechtstreekse toelating. Op een vraag of hij dit stelsel voor alle studies zou willen invoeren, antwoordde Pais dat hij er in principe vóór is dat het hoger onderwijs open blijft voor allen die een studie willen en kunnen volgen. De vraag naar een bepaalde vorm van onderwijs en de opleidingscapaciteit zijn echter niet altijd in evenwicht. In die gevallen is een tijdelijke beperking - de minister mikt in zijn voorontwerp op vijf jaar - onvermijdelijk. Bij de medische studies moesten de laatste jaren duizenden geslaagden van het vwo teleur worden gesteld. Er dingen nu rond 7000 gegadigden naar circa 2500 plaatsen. In het nieuwe systeem kan men maar één keer aan de toelatingsprocedure voor een gesloten studierichting deelnemen. Pais wil hiermee het uitwijken naar "parkeerstudies" waar men blijft wachten op een mogelijkheid alsnog bij de studie van de eerste voorkeur binnen te komen, beteugelen. De minister wijst erop dat er circa 80 studierichtingen zijn en dat hij het bij zijn nieuwe stelsel speciaal over drie ervan heeft. Voor hen die er bij geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde naastgrijpen, blijven er dus mogelijkheden te over om een andere studie te kiezen. Hoewel hij het lotingselement graag geheel had willen terugdringen, blijft Pais - bij gebrek aan inhoudelijke criteria - ermee werken bij de derde moot plaatsen. Dat zijn de plaatsen toe te wijzen aan de restgroep van gegadigden, overblijvend nadat circa tweederde van de plaatsen is toegewezen aan de gegadigden met de hoogste cijfers en aan degenen die er goed zijn uitgekomen bij de vergelijkende toets Bij die derde moot wil Pais de gelegenheid aangrijpen "vrouwen een steuntje in de rug te geven". Men kan wel vage verklaringen afleggen over het terugdringen van de achterstand van de vrouw, maar dit is een concrete maatregel, aldus de minister. Voor de vrouwelijke gegadigden reserveert hij bij de drie genoemde studies evenveel plaatsen als voor de mannelijke, hoewel er meer jongens naar een plaats dingen dan meisjes. Pais heeft oog voor het bezwaar - verwoord in de kritiek van zijn voorganger Van Kemenade - dat meisjes die naar een medische studie willen, meer uit de hogere milieus afkomstig zijn dan uit de lagere. Het effect van dit stukje positieve discriminatie ten gunste van de vrouw zou dus zijn dat het hogere milieu bevoordeeld wordt ten opzichte van het lagere. Men slaat hiermee de spijker op z'n kop, aldus Pais, wanneer ik het hierbij zou laten. De minister wijst er echter op dat hij daarnaast druk in de weer is om bij de fase die aan de studiekeus op dit niveau vooraf gaat, ook meisjes uit de lagere milieus te stimuleren tot een ruimere deelneming aan het onderwijs dan tot dusverre in deze kring gebruikelijk was.
Ton Elias [sr.] 15-7-1980. Studie-selectie volgens Pais wel zo pijnlijk. NRC Delpher Is de pech van uitloten eenmaal een feit, dan wil er wel eens anders gesproken worden. Het is nu eenrnaal niet alleen een nare, maar ook een rare situatie wanneer een sterk gemotiveerde gegadigde met goede capaciteiten er, bijvoorbeeld bij de rnedische studie, jaar na jaar naast grijpt, terwijl een ander die misschien minder geschikt is meteen inloot. Allicht dus dat er altijd weer gepeinsd wordt over een beter stelsel. De vraag is nu maar of het systeem dat Pais in zijn er voorontwerp presenteert, de selectie er over de gehele linie beter en aangenamer op rnaakt. De minister doet het voorkomen alsof die vraag slechts bevestigend beantwoord kan worden. Maar zo eenvoudig ligt het met deze zaak niet. Heel vlot wordt gezegd dat aanstaande student de mogelijkheid moet hebben de uitslag van de toelatingsprocedure te beinvioeden. Men dient zich door eigen inspanning, zoveel mogelijk, van een studieplaats te kunnen verzekeren. Mooi zo. Maar waar er nu een factor "vergelijking" in het spel komt, wordt de invloed van de eigen inspanning op de procedure nogal betrekkelijk: het zal ervan afhangen hoe anderen zich inspannen. Bij de categorie die rechtstreeks dóórmag, worden degenen met de hoogste cijfers het eerst bediend. Op zeker moment zal men ook met aardig hoge cijfers voor de voorkeursbehandeling niet meer in aanmerking komen. Bij de categorie daaronder krijg je een nieuw examen in de vorm van een landelijk vergelijkende toets die een aantal gegadigden weg-selecteert. Beide methodes zullen prima passen in de wedrengedachte, maar dan moet men niet gaan doen alsof er voor het individu nu iets heel moois te gebeuren staat. Bij die vergelijkende toets zijn door onderzoekers die er iets van weten moeten - mensen van het Cito (Centraal instituut voor toestsontwikkeling) - direct heel wat vragen gesteld. De huidige situatie is dat er in de medische studies (daar gaat het steeds over) in de eerste jaren betrekkelijk weinig studenten afvallen, althans in vergelijking met de uitval bij andere studies. Men brengt van het vwo kennelijk niet zo'n erg slechte bagage mee om in deze studierichtingen op stap te gaan. Hoe moet nu van tevoren worden uitgemaakt dat die en die gegadigden toch beter helemaal niet naar binnen kunnen? De vergelijkende toets voor natuurkunde en scheikunde dient een sterker beroep op het inzicht van de gegadigden te gaan doen. Dit wordt een subtiele aangelegenheid, want reeds bij het eindexamenwerk heet het de laatste jaren nogal eens dat er opgaven zijn waarbij de kandidaten toch zo mooi hun inzicht kunnen laten blijken. Het gegeven van de nieuwe toets ligt toch al gevoelig. Pais heeft adviezen toegeschoven ge-' kregen die uitdagend stelden dat het met de dubbelfunctie van het eindexamen (een afsluiting van het vwo, die tevens entree geeft tot de universiteit/hogeschool) maar eens uit moest wezen: de toelating tot het wetenschappelijk onderwijs zou apart geregeld moeten worden. De minister heeft er zich wijselijk voor gewacht nu al op die toer te gaan. Hij houdt het erop dat "in beginsel" het toelatingsrecht gehandhaafd blijft. Wie de vergelijkende toets gaat afleggen, doet dat "vrijwillig". Dat klinkt poes-Pais-lief. Wie weet, kan het formeel inderdaad zo ook gespeeld worden. Maar in feite klopt er niet veel van: wie niet die heel hoge cijfers heeft behaald, wordt naar de toets toegedreven. Zo verschijnt er dus wel degelijk een nieuw examen tussen het onderwijs dat "voorbereidend wetenschappelijk" heet en het wetenschappelijk onderwijs zelf. Daar zou het laatste woord niet meteen over gezegd zijn. Evenmin over het charmante idee om bij de derde categorie plaatsen meisjes meer inlotingskansen te geven dan jongens. Het moet zowat de eerste keer zijn dat positieve discriminatie ten gunste van de vrouw in een overheidsregeling gestalte zou krijgen. Men mag dus rekenen op een interessante discussie over ieders gelijkheid voor de wet. Een en ander (dit is nog slechts een greep in de problematiek) doet de vraag rijzen wanneer men over het plan-Pais uitgepraat zal zijn. Deze minister heeft er een handje van sommige interessante onderwijsopzetjes te lanceren juist wanneer de mensen van het onderwijs met vakantie zijn. Voorlopig zal er met het voorontwerp dan ook niets gebeuren. Toch wekte Pais de indruk alsof zijn systeem het volgend jaar in werking kan treden. Als de adviesinstanties in de Kamers maar meewerken; zo weet ieder vast waar de zwartepiet zit. Maar het moet vrijwel uitgesloten worden geacht dat deze ingrijpende verandering van het selectiestelsel zo snel haar beslag kan krijgen. Zelfs als het huidige kabinet z'n tijd tot en met mei 1981 gewoon uitdient; zit het er dik in dat deze ingewikkelde zaak nog hangende zal zijn als de minister demissionair wordt. Maar goed, Pais heeft dan voldaan aan de belofte van de regeringsverklaring, dat geprobeerd zou worden het vermaledijde loten aan te pakken. Wat er tot nu toe van te leren valt, is, dat selectie van au gaat, hoe men het mes ook hanteert.
Telegraaf (16 juli 1980). Hek van de dam. Hoofdredactioneel. Delpher De bewindsman heelt echter ook voorgesteld, vrouwelijke gegadigden voor te trekken. De helft van de te verloten plaatsen wordt gereserveerd voor meisjes, hoewel die nauwelijks een vijfde deel van het totale aantal kandidaten uitmaken. Meisjes hebben dus een vijf keer grotere kans op winst dan jongens. De bedoeling is goed. maar het middel deugt echt niet. Het is natuurlijk erg verleidelijk, het betrekkelijk geringe vrouwelijke aandeel in de studentenbevolking te verklaren uit een of andere vorm van "onderdrukking" waarvoor de mannelijke helft van Nederland collectief aansprakelijk kan worden gesteld . Minister Pais weet uiteraard heel goed dat het probleem niet zo simpel ligt. Hij heeft met nadruk verklaard dat zijn voorstel niet op zichzelf staat, maar gezien moet worden als onderdeel van een veelomvattend pakket emancipatiemaatregelen. Dat neemt echter niet weg dat zijn plan er op neerkomt dat een onbillijkheid in het ene deel van de samenleving wordt bestreden doordat elders opzettelijk een nieuwe onbillijkheid wïordt ingevoerd. Als dit soort "positieve discriminatie" ingang vindt is het hek van de dam.
Henk Spaan (16 juli 1980). Een 10 voor talent. Het Parool Delpher Hij verweet zijn leraar dat deze talent hoger beloonde dan inspanning. In wezen nam hij zijn medeleerling diens intelligentie kwalijk. Hij was een calvinist. Hij dacht als de econoom Van den Doel, die ooit het idee opperde intelligentie te belasten. Waar je niets voor hebt hoeven doen, daarvan zal je ook de vruchten niet plukken. Het is niet eerlijk dat Joop Zoetemelk de Tour de France wint. Hij fietst immers harder dan de rest? Minister Pais van Onderwijs heeft voorgesteld de loterij waaraan middelbare scholieren moeten deelnemen, die willen gaan studeren aan een Universitaire faculteit waar een studentenstop is ingesteld, te wijzigen in een wedstrijd. Wie de hoogste cijfers behaalt, wordt toegelaten. Moge de beste winnen. De Volkskrant is het hier niet mee eens. We zijn niet verbaasd. "Alleen de studenten die voor dat toelatingsexamen de hoogste cijfers halen worden toegelaten. De motivatie van andere harde werkers blijft onbeloond," schrijft de Volkskrant. Het is alsof we een ontevreden veertienjarige voor de VARA-microfoon horen spreken. "Het harde middelbare school systeem, zal er alleen maar harder op worden." Misschien wel even hard als het leven zelf. Op moderne lagere scholen geeft men helemaal geen cijfers. In milde termen vertelt het rapport over de vorderingen van de leerlingen, die voor geen goud aan competitie mogen worden blootgesteld. Alsof de kinderen niet haarfijn in de gaten hebben, wie van hen regelmatig "nul fouten" boven zijn blaadje heeft staan. Alsof die uitblinker daaraan geen status zou ontlenen. Alsof niet iedereen precies zou weten wie de sterkste jongen, het mooiste meisje, de snelste loper, de leukste moppentapper, de beste voetballer is. Alsof de klas niet beseft wie de rijkste ouders heeft. Alsof het meisje met de nieuwste platen, de eerste bh, de punkste schooltas niet vol afgunst wordt bekeken door haar vriendinnen. Zo is het harde kinderleven: één grote wedstrijd. De Volkskrant is daar tegen. Ik prefereer wedstrijden boven willekeur. Al was het alleen maar uit het oogpunt van spanning.
Maria Hendriks (17 juli 1980). Vrouw krijgt meer kans bij studie De Volkskrant Delpher Wat betekent die 14 percent van Pais voor de huidige situatie? De laatste jaren gaan er meer vrouwen naar de universiteit, maar hun aandeel is in het eerste jaar nog maar eenderde van het totaal. Tussentijds staken zowel mannen als vrouwen hun studie, maar nog altijd haken veel meer vrouwen af (60 percent) dan mannen (40 percent). Op de hele universiteitsbevolking is de verhouding 20-80. Het gevolg is, dat het aantal afgestudeerde vrouwen slechts een fractie is (13 percent) van het totaal aantal afgestudeerden. Bij de medische studies, waarop de maatregel van Pais vooral betrekking heeft, is één op de vier studenten een vrouw. Het gaat hier om de studies die al jaren een studentenstop kennen en die voorlopig ook wel zullen houden: medicijnen, tandheelkunde en diergeneeskunde. Die verhouding van één op de vier kan in de toekomst wel wat omhoog gaan met de voorkeursloting (tweederde van de plaatsen wordt verdeeld op grond van hoge cijfers, daar zitten ook vrouwen bij) maar veel hoger zal het wel niet worden. Het achterblijven van vrouwen begint echter niet aan de poort van de universiteit. Minder meisjes halen een atheneum- of gymnasiumdiploma (In 1976 14 duizend jongens tegen ver 9.700 meisjes). Bovendien kiezen meisjes een vakkenpakket dat minder goed aansluit op studies met een hoge status. De gevolgen zijn dan ook in de cijfers af te lezen. Bij letteren en pedagogiek studeren meer vrouwen dan mannen (respectievelijk 52 en 55 percent). Bij de natuurwetenschappelijke studies is maar negen percent vrouw en bij de technische vakken is haar aandeel slechts twee percent. Door het hele onderwijs heen blijven de meisjes als groep achter bij de jongens. Daarbij speelt ook het gezin een rol: kinderen van ouders met een hogere opleiding blijven langer op school en eindigen beter opgeleid dan kinderen uit arbeidersmilieus. Meisjes uit de laagste milieus zijn dus dubbel achtergesteld. Oud-minister van onderwijs Van Kemenade (PvdA) vindt dat een voorkeursbehandeling van vrouwen voor de medische studies ten koste gaat van de jongens uit de sociaal lagere milieus. Marie uit Wassenaar, toch al bevoorrecht, neemt bij voorkeursloting de plaats in van Jan uit de Schilderswijk, zei hij. Over Marie uit de Schilderswijk spreekt Van Kemenade niet. De Amerikaanse hoogleraar sociologie Derek Phillips heeft zich onlangs in De Gids beziggehouden met de vraag of voorkeursbehandeling van vrouwen gerechtvaardigd is. Volgens hem gaat het verhaal van Jan en Marie niet op. In Amerika wordt het systeem van voorkeursbehandeling al enige jaren gehanteerd ten aanzien van vrouwen en zwarten. Blanke mannen voelen zich daarbij regelmatig benadeeld, want in Amerika wordt bij sommige bedrijven en universiteiten ook voorkeur gegeven aan vrouwen of zwarten die minder goede papieren hebben dan mannen of blanken. Dit systeem heeft trouwens het percentage vrouewen en zwarten dat aan de Amerikaanse universiteiten studeert en doceert wel degelijk omhoog gebracht. Phillips vindt een voorkeursbehandeling niet alleen toelaatbaar, hij noemt deze zelfs verpliht. Jarenlang zijn vrouwen gediscrimineerd. Zelfs nu dat misschien minder aan het worden is, zijn de gevolgen nog op grote schaal voelbaar. Het is daarom niet meer dan rechtvaardig dat mannen als groep iets inleveren, ook als individuele mensen daarvan misschien de de dupe zijn, stelt Phillips. De rechten van het individu zijn wat dat betreft ondergeschikt aan de bredere maatschappelijke doelstelling. Het kan best zijn dat de vrouw die de meeste vruchten plukt van de voorkeursbehandeling (Marie uit Wassenaar) niet degene is die het ergst gediscrimineerd is. Maar als je zo gaat rekenen, vindt Phillips, kun je geen enkel onrecht ongedaan maken, omdat je niet alle onrecht tegelijk kunt uitbannen. Voorlopig zullen het alleen de meest begaafde vrouwen zijn die de discriminatie te boven komen. Maar, zegt Phillips, die vrouwen hebben daar in ieder geval harder voor moeten knokken dan .de mannen uit hun groep. Natuurlijk is het niet zo, dat alle mannen aansprakelijk zijn voor de zonden van hun voorvaderen. Maar of ze het gewild hebben of niet; ze hebben ervan geprofiteerd, psychisch of economisch. Als vrouwen een voorkeurshandeling krijgen, betekent dit, dat de winnaars uit de vorige wedloop een koppositie wordt geweigerd bij de start van de volgende wedloop. Het is niet meer dan redelijk dat mannen die altijd meer kansen hebben gehad, meebetalen aan de verbetering van de positie van de vrouw. De kosten van schadeloosstelling zullen betaald moeten worden door de groepen die die steeds bevoordeeld zijn en dat nog steeds worden. De hoger geplaatsten (mannen ) worden "opgeofferd" en daarmee worden de lager geplaatsten geholpen, aldus Phillips. Het kleine stapje dat Pais nu gezet heeft, betekent overigens nog niet dat mannen straks de de dokterskamer instappen en daar tot hun schrik, alweer een vrouw aantreffen. Voorlopig is slechts 16 percent van de artsen vrouw en slechts een fractie van haar is huisarts of specialist. Vrouwelijke tanda'rtsen en dierenartsen zijn er nog minder, respectievelijk dertien en zes percent van het totaal.
Laurens Slot (augustus 1980). Dames en bolleboosjes eerst. Student p. 7-8. Slot interviewt Wilbrink en Van Dijk [knipsel] transcriptie hele artikel
Waarom besteedde Wilbrink hier zoveel tijd aan? Evenals andere universiteiten, moest ook de Universiteit van Amsterdam een standpunt innemen over dat voorontwerp van wet, en dat standpunt inbrengen bij de Academische Raad die immers standaard over dergelijke zaken om advies werd gevraagd door de minister van onderwijs. Ik heb er een dik dossier aan overgehouden, want het CvB moest natuurlijk de faculteiten raadplegen, enzovoort en zo verder. Ik was dus betrokken bij zowel de inhoudelijke als de ambtelijke voorbereiding. Het is wel een dingetje, hoor: zo'n zinnetje in een regeringsverklaring brengt heel wat pennen in beweging, en er wordt me wat vergaderd. Om uiteindelijk als flop te eindigen: Pais diende uiteindelijk geen ontwerp van wet in. Zijn opvolger, Jos van Kemenade, trok de opdracht aan het Cito voor het ontwikkelen van een toelatingstoets voor geneeskunde terug. Die toets was vrijwel klaar, maar ja. (zie ook Toelatingstoets voor het wetenschappelijk onderwijs?)
Academische Raad (1980). Advies van de Academische Raad met betrekking tot het Voorontwerp v99n Wet houdende machtiging inschrijving studenten w.o.
Academische Raad aan de colleges van bestuur.
Algemeen Dagblad 17--1980. Kritiek op meisjesplan Pais. Stichting schoolverlaters wil geen gewogen loting.
Alings, W. (1980). De loting. De lijdensweg van student 0098. Vrij Nederland 8 november 1980.
CAV: Commissie Aansluitingsvraagstukken van de Academische Raad (1980). Commentaar op het CITO-rapport “Studietoetsen voor toelating tot studierichtingen met een numerus clausus. CAV-80-17
CVHWO (1980). Commentaar van Commissie Voorbereiding Herprogrammering Wetenschappelijk Onderwijs op Ministerieel Voorontwerp Algemeen Deel Academisch Statuut. augustus 1980
DSW (1980). Aanvullend commentaar van de DSW op de nota's van Ben Wilbrink 'Kansberekeningen bij Pais' voorontwerp van toelating [sic] tot numerus fixus studies in het W.O.' en 'De problematiek van de studentenstops en de toelatingsprocedure.'
Elias, Ton, Jr. (16-8-1980). Slechts kwart studenten mag blijven loten. In éénmalig selectiesysteem voorrang voor allerbesten. Folia Civitatis. [knipsel, niet online gevonden]
Elias, Ton, Jr. (16-8-1980). Beinema: CDA zal tegen selectieplan stemmen. Geen parlementaire meerderheid te vinden voor universitair toelatingsexamen. Folia Civitatis.[knipsel, niet online gevonden]
"Al in het voorjaar van 1979 zette Beinema een aantal bezwaren tegen het advies van de commissie-Wiegersma, waarop het huidige voorontwerp grotendeels is gebaseerd, op een rijtje: bij een vergelijkende universitaire toelatingstoets worden 'strebers in hun kwalijke karaktereigenschappen versterkt', krijgen kinderen door extra blokken minder vrije tijd waardoor 'een zekerder toelating tot een bepaalde studierichting wordt verkregen ten koste van een ontplooiing van de creatieve en sociale vermogens die zij bezitten' en past tenslotte een 'geforceerde bevoordeling van toch al'sterkeren' niet in het kader van een christelijke poltiek'.
Graaf, Rob de (14 juni 1980). Hoge eindexamencijfers garantie voor succesvolle studie. 'Je kunt uit constateringen geen normen halen'. Folia Civitatis. [knipsel; niet online gevonden] [Over een artikel van Scherft en Van Hilten 1980 in Universiteit en Hogeschool, jaargang 26, nummer 6, 349-362 [hardcopy, niet online gevonden] dat nog weer eens laat zien dat kandidaten met hoge eindexamencijfers ook goede studieresultaten boeken.]
Scherft, Prof. dr. J. P., en Dr. W. Van Hilten (april 1980). Gemiddeld eindexamencijfer en studieresultaten tot en met het kandidaatsexamen van Leidse medische studenten. Universiteit en Hogeschool, Scherft en Van Hilten 1980 in Universiteit en Hogeschool, jaargang 26, nummer 6, 349-362 [hardcopy, niet online gevonden] [Scherft is hoogleraar in de celbiologie te Leiden; van Hilten is hoofd van de Dienst Onderwijsontwikkeling van de medische faculteit in Leiden]
Leventhal, G.S. (1980) What should be done with equity theory? New approaches to the study of fairness in social relationships. In K.J. Gergen, M.S. Greenberg & R.H. Willis (Eds) Social exchange. Advances in theory and research (p. 27-55). London: Plenum Press.
Machtigingswet Inschrijving Studenten. Mededeling van DSW (UvA) in Folia d.d. 25 oktober 1980 over veranderen van universiteit en omzwaaien binnen de UvA van tandheelkunde naar geneeskunde.
Nederlandse Staatscourant. Voorlopig standpunt Minister over numerus fixus. 9-5-1980.
Sher, G. (1980). What makes a lottery fair? Nous, 14, 203-216. inst. 126: Filosofie (Doelenstraat). UBL open magazijn wijsbegeerte. Gezien, en dat volstaat wel. Geen praktische toepassing besproken.
Spaandonk, J. W. M. van (9-8-1980). Pais maakt korte metten met menige doktersdroom. Elseviers Weekblad 9-8-1980.
Telegraaf 16-7-1980. Hek van de dam (hoofdredactioneel commentaar).
Toelatingscriteria numerus-fixus studierichtingen voor het studiejaar 1980-1981. Zitting 1979-1980, 14 982. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal. 8 april 1980.
Universiteit van Amsterdam. Reaktie van de Universiteit van Amsterdam op het Voorontwerp van Wet, houdende Machtiging Inschrijving Studenten Wetenschappelijk Onderwijs 1980. Vastgesteld in de vergadering van de Universiteitsraad van de universiteit van Amsterdam op 6 oktober 1980.
Verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten. Tweede kamer der Staten-Generaal, Zitting 1978-1979, 15 451, nr. 1-3. Ontwerp van wet, Memorie van toelichting.
Verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten (16 209). Handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal, 25 juni 1980, 5701-5708.
Verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten. Tweede Kamer der Staten-Generaal, Zittingsjaar 1979-1980, 16 209, nr. 1-3. ('1980' vervangen door '1981') (In de Memorie van toelichting wordt het voorontwerp van wet aangekondigd.)
Volkskrant 17-7-1980. Vrouw krijgt meer kans bij studie. Plan Pais maar kleine stap.
Voorontwerp van een Wet houdende machtiging inschrijving studenten wetenschappelijk onderwijs. Brief van de minister aan de Academische Raad, 15 juli 1980. Met advies van de Academische Raad d.d. 10-1-1980. [Ik heb een kopie van deze brief; ik vind geen online bestand, NB: het is geen parlementair stuk]
Voorontwerp van een Wet houdende machtiging inschrijving studenten wetenschappelijk onderwijs. Brief d.d. 4-8-1980 van de Academische raad met verzoek om verlenging van termijn voor advies van 1 september naar 1 november 1980.
De Waarheid 15-7-1980. Selectie.
Egbert Warries (1980) Redactioneel commentaar uit VOR Bulletin 1980, jaargang 4, nr. 7, van Egbert Warries n.a.v. Pais' voorontwerp van wet toelating tot numerus fixus studies in het w.o. en o.a. mijn rapportage over de werking daarvan*. (VOR: Vereniging voor OnderwijsResearch) Een en ander is 40 jaar na dato nog steeds actueel. Immers, bij TK-motie Paternotte en Van der Molen is het weer toegestaan om bij selectie voor studies met een numerus fixus ook vormen van loting te overwegen en te gebruiken.
Sommige onderwijsresearchers menen dat het onderwijsonderzoek weinig invloed uitoefent op het denken en doen in de scholen en universitaire instellingen in ons land. lk ben het daarmee oneens, zeker gezien het betrekkelijk geringe bedrag dat we besteden aan probleemgericht onderwijs-onderzoek in Nederland. Nu minister Pais zijn Voorontwerp van Wet Toelating tot Numerus Fixus Studierichtingen in juli van dit jaar heeft gepresenteerd, leek het mij goed er nog eens op te wijzen dat wij onderwijsonderzoekers echt wel iets weten. De selectie voor de universiteit is daar een goed voorbeeld van. Nederlandse wetenschappers zijn er in geslaagd het probleem van de selectie voor de Numerus Fixus Studierichtingen op te lossen. Door hun goede probleemdefinities, door gestaag en vlijtig empirisch onderzoek, door onbevooroordeelde analyses en rationeel denkwerk hebben zij, geboeid door het probleem en gedreven door hun maatschappelijk verantwoordelijksbesef gaandeweg een communis opinio bereikt over de universitaire selectie, dat aardige, inzichtelijke en steeds actuele probleem.
Wijziging van de wet op het wetenschappelijk onderwijs, de Wet universitaire bestuurshervorming 1970 en de Wet van 12 november 1975, Stb. 656 (Wet twee-fasenstructuur wetenschappelijk onderwijs). Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1980-1981, 16 106. nr. 13 Eindverslag (vastgesteld 16 oktober 1980). nr. 14 Nota naar aanleiding van het eindverslag (Ontvangen 24 oktober 1980). (toegevoegd aan pdf '1980 De problematiek . . .' www.euronet.nl/users/benwilbrink )
Wilbrink, Ben, De problematiek van de studentenstops en de toelatingsprocedure. Amsterdam: COWO, 1980. html
Wilbrink, Ben (1980). Kansberekeningen bij Pais' voorontwerp van wet toelating tot numerus fixus studies in het w.o. Amsterdam: COWO, 1980. html [Stukje 'Nieuwe toelatingscriteria fataal voor middelmatig begaafde dienstweigeraar. Folia 16-8-1980 tekst zie hier]
Wilbrink, Ben (1980). Toelating tot numerus fixus studies opnieuw in discussie. Universiteit en Hogeschool, 1980, 27, 179-199. html
Wilbrink, Ben (1980). Toelatingstoets voor het wetenschappelijk onderwijs? Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 5 (1980), nr. 1, 39-40. html
R. H. Coase and Merton H. Miller (Eds) (1980). Essays in applied price theory by Reuben A. Kessel University of Chicago Press. (ao.: price discrimination in medicine (1958) - The A.M.A. and the supply of physicians (1970) - Higher education and the nation's health: A review of the Carnegie Commission Report on medical education (1972) - Competition, monopoly, and the pursuit of money, with Armen A. Alchian (1962))
Baar, P. P. de (1981). Het selectieplan gaat in de ijskast, maar de ontwerpers zijn niet onthutst. Folia 21 februari 1981.
M. Job Cohen (1981). Studierechten in het wetenschappelijk onderwijs Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden. Zwolle: Tjeenk Willink. deel 1 (t/m blz 100), deel 2 blz 102-149, deel 3 blz 150-197 en deel 4 bijlage, samenvatting, literatuur, index
College van Bestuur Universiteit van Amsterdam (1981). Voorontwerp Commentaar van de Universiteit van Amsterdam inzake het ontwerp van een besluit betreffende het Algemeen Deel van het Academisch Statuut. (Afdeling IX, Toelating tot en inrichting van opleidingen van de tweede fase) 16-1-1981
COWO (1981). Reactie van het COWO op voorl. concept-commentaar Voorontwerp Algemeen Deel van het Academich Statuut 23/5/'80, bij afdeling IX: 'Toelating tot en inrichting van de opleidingen van de tweede fase.' Aan College van Bestuur Universiteit van Amsterdam, 10 februari 1981.
Drift, K. D. J. M. van der, (1981). Een dubbeltje op zijn kant. De toelating tot numerus fixus-studies. Intermediair, 17, 13-2-1981, 15-25. [met uitvoerige reacties van Van Kemenade (PvdA), Beinema (CDA), Hofstee, Warries, en enkele anderen] [hardcopy; niet online]
Dworkin (1981a) What is equality? Part 1: Equality of welfare. Philosophy & Public Affairs, 10, 185-246.
Dworkin (1981b) What is equality? Part 2: Equality of resources. Philosophy & Public Affairs, 10, 283-345.
Heroverweging collectieve uitgaven. Tweede kamer der Staten-Generaal, Zitting 1980-1981, 16 625, nr. 35: Deelrapport 30; Heroverweging volksgezondheid. Hieruit Bijlage 1, Rapport van de subwerkgroep vrije beroepsbeoefenaren (p. 20-23) (Afstemming van de opleidingscapaciteit op de te verwachten vraag naar de betrokken beroepsgroepen; De mogelijkheid van een vestigingsbeleid) (datum onbekend)
Hofstee, W. K. B. (1981). Aanvaardbaarheid van selectie voor het WO. In A. I. Vroeijenstein (Red.) Kwaliteitsverbetering hoger onderwijs. Onderwijsbeleid, professionalisering, onderzoek van ondrwijs. . Stichting Nationaal Congres. (p. 144-159). html , en met inleidende toelichting als blog: alle-geslaagden-zijn-geschikt-wie-anders-handelt-discrimineert
Hofstee, W. K. B. (1981). Loting voor tweede fase? Universiteitskrant, 9-12-1981. (n.a.v. brief van minsister van Kemenade van 20 november aan Academische Raad over 'een meer geobjectiveerd systeem' van toelating tot de tweede fase, lees: al dan niet gewogen loting?)
Jochems, W. (1981). Het selecteren van aanstaande leraren in de twee-fasenstructuur. Universiteit en Hogeschool, 28 (2, okt,), 108-115.[hardcopy; niet online gevonden]
Jos A. van Kemenade & V. Raa (5-6-1981). Positieve discriminatie bij de toelating tot het hoger onderwijs. Intermediair, 17, 43-49. [hardcopy na transcriptie niet bewaard; niet online gevonden] transcriptie, ook als blog.
Samuel Messick & Ann Jungeblut (1981). Time and method in coaching for the SAT. Psychological Bulletin, 89, 191-216 ETS Research Report Series
Toelatingscriteria numerus-fixus studierichtingen voor het studiejaar 1981-1981 [sic]. Zitting 1980-1981, 16 815 nr 1. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal. 20 mei 1981. (Berekeningen, procedures, figuur met inlotingskansen) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/uitgebreidzoeken/historisch
Toelatingscriteria numerus-fixus studierichtingen voor het studiejaar 1981-1982. Zitting 1980-1981, 16 815 nr 2. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal. 1 juni 1981. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/uitgebreidzoeken/historisch
Trouw (9-1-1981). Selectieplan van Pais ontmoedigt scholieren. Delpher Het artikel vat vooral de regeling samen, en de bezwaren die Wilbrink noemt.Nieuwswaarde voor 'Alle geslaagden zjn geschikt' is nihil. Een algemeen bezwaar tegen selectie op eindexamencijfers is dat dit criterium erg eenzijdig is. Het legt alle nadruk op de hoeveelheid kennis dle iemand op zijn eindexamen weet te spuien. Of iemand later in zijn studie succes zal hebben, hangt ook nog van andere factoren af, zoals inzet, doorzettingsvermogen en begaafdheid. En of iemand later een goed arts zal zijn, kun je ook niet zonder meer aan zijn of haar examencljfers aflezen.
Bernard Williams (1981). Moral luck. Philosophical papers 1973-1980. Cambridge University Press. [Zie ook Hannah-Suarez (2003) pdf)
Peter Karstanje (1981). Selection for higher education in the Netherlands. European Journal of Education, 16, 197-208. preview
Ben Wilbrink, 3-2-82 Notitie voor Ruud Grondel (Maagdenhuis) over selektie voor de tweede fase; 50 aandachtspunten. 82aandachtspunten_selektie_2e_fase.pdf [in 1983 werd dat een concept voor een artikel in Universiteit en Hogeschool, waarvan de redactie ondertussen schoon genoeg had van de discussie over die toelating: werd niet geplaatst. Afijn, zie hier
Berkel, H. J. M. (1982). Over de toelating tot de tweede fase, problemen en een oplossing. U & H, 29, 1-15. [waar heb ik die tekst?] [Van Berkel vertilt zich hier aan een selectieproblematiek die hij niet goed kan overzien]
Wiegersma , S. (1982). Over de toelating tot de tweede fase. Reactie op de zienswijze van Van Berkel. U & H, 29, 89-93.
Berkel, H. J. M. (1982). Vooralsnog loten om een plaats in de tweede fase. Een repliek op Wiegersma. Universiteit en Hogeschool, 29, 94-97.
Berkel, H. J. M. van (1982). Landelijk gewogen loting bij toelating tot tweede fase. Onderzoek van Onderwijs, september. [hardcopy]
Berkel, H. van (1982). Loten om een plaats is zeker geen zwaktebod. De Volkskrant 16-9-1982.
Berkel, Henk van (1982). Loten voor de tweede fase. Persbericht nr. 43, 16 juni 1982. UvA .
PM reactie van Hofstee in het Tijdschrift voor Onderwijsresearch, met dupliek van Van Berkel.
Onderwijsraad (1982). Advies Onderwijsraad over wetsontwerpen wijziging Machtigingswet inschrijving studenten resp. beperking inschrijving h.b.o. Nederlandse Staatscourant. 12-10-1982, Nr. 196.
Regeling van het hoger beroepsonderwijs (Wet op het hoger beroepsonderwijs). Tweede Kamer der Staten-Generaal, Zitting 1982-1983, 16 803 nr. 11. Eindverslag (vastgesteld 1 december 1982). Hierin par. 2.4 Toelating.
Toelatingscriteria numerus-fixus studierichtingen voor het studiejaar 1982-1983. Zitting 1981-1982, 17 382. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal. 8 april 1982. (zonder de bijlagen waarin het lotingsstelsel is uitgewerkt)
Drift, K. D. J. M., Van den heuvel, J. H., & De Frankrijker, J. J. G. B. (1982). Profijt, gelijke kansen en emancipatie. Over de toelating tot het hoger onderwijs. Intermediair, 18 (8), 26-2-1982, 41-45.
Kuijpers, H. L. M. (1982). Gewikt en gewogen. Eindverslag van het Cito-project 'Studietoetsen voor studierichtingen met een numerus-clausus.' Arnhem: Cito. Algemene publikatie nr 26. annotatie hier
Universiteit van Amsterdam Persbericht nr. 43 (1982). Loten voor de tweede fase. 16 juni 1982. H. J. M. van Berkel 'De toelating tot de tweede fase.' (COWO).
Wiegersma, S. (1982). Over de toelating tot de tweede fase. Reactie op de zienswijze van van Berkel. Universiteit en Hogeschool, 29, 89-93.
Winslow, G. R. (1982). Triage and justice. Berkeley: University of California Press.
Beleidsnota Beiaard. Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 1983-1984, 18 320. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/0000139476
Coïni, L., Kamerbeek, J., Melchior, F., & Will, A. (1983). Selectie, editie 1984. Culemborg: Educaboek.
Concept beleidsnota Beiaard. 22 februari 1983.
Es, J. C. van (22 april 1983). Selectie van studenten. Medisch Contact. [fotokopie] Ontboezeming van Van Es, ik kan er niets mee. Uitgangspunt is: als er dan toch geselecteerd moet worden, selecteer dan zo goed mogelijk. Kokervisie. Nou ja.
Hofstee, W. K. B. (1983). The case for compromise in educational selection and grading. In Anderson, S. B., & Helmick, J. S.: On educational testing. San Francisco: Jossey-Bass. 109-127. Gaat vooral in op loten als selectiemiddel. [html]
Köbben, A. J. F. (1983). Had de professor een goed rapport? NRC Handelsbladd 22-9-1983 Delpher. Repliek van H. 't Hart, en dupliek, 22-10-1983 Delpher. . Zie ook Köbben, A. J. F. (Red.) (1991). De weerbarstige waarheid. Opstellen over wetenschap (p. 134-144). Amsterdam: Prometheus. [hardcopy] [een concept, via Köbben] 'Een selectie-deskundige schreef mij': dat is in het concept; 'drs. Ben Wilbrink, verbonden aan het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs, Universiteit van Amsterdam, schreef mij'. De tekst in deze alinea is stevig gewijzigd.
Het begon allemaal in 1972. Toen werd voor enkele studierichtingen tijdelijk een numerus fixus ingevoerd. Het betrof toen en betreft ook nu nog vooral de studie in de geneeskunde. Wie als gemiddelde cijfer op zijn eindexamen een 7,5 of hoger had behaald, werd zonder mankeren toegelaten, anderen moesten loten. In 1974 — kort na het aantreden van het kabinet-Den Uyl — werd het plan galanceerd voortaan alle plaatsen voor de studie geneeskunde via loting te vergeven. Dit plan heeft hevige oppositie opgeroepen en is nimmer verwezenlijkt. Als compromis werd een systeem van gewogen loting ingevoerd: hoe hoger iemands gemiddelde eindexamencijfer hoe groter zijn kans. Zo is het nog steeds. Deze kwestie heeft vele pennen in beweging gebracht. Al met al zijn er enkele honderden stukken over gepubliceerd. De Leidse hoogleraar K. Bakker publiceerde in NRC-Handelsblad van 31 mei 1974 een stuk tegen loting, waarin hij de lezers uitdrukkelijk om bijval vroeg. Eind oktober had hij 1788 adhesiebetuigingen ontvangen plus 451 brieven, waaronder zeer uitvoerige; de meeste met een pleidooi tegen loting. Vrijwel alle schrijvers waren academici. Wie zou denken dat het daarom een discussie op hoog niveau was, heeft het mis. Sommigen wisten een polemische toon nog wel te verenigen met zakelijke argumenten, anderen daarentegen haalden alle voorradige debatertrucs uit de kast of vervielen in regelrechte scheldpartijen. Het bontst maakte het de scribent met de eigenaardige naam Age Bijkaart in het Parool van 22 februari 1975 https://tinyurl.com/ygf4x6lm. Hij keert zich tegen het kamerlid Kees Kolthoff die loting voorstaat. Diens standpunt noemt hij "zonder overdrijving (!) stompzinnig, elitair, bekrompen en verachtelijk". En verder: "de hoogbegaafde wordt bij loting uitgestoten, dat vindt doctorandus Kees (het betrokken kamerlid) natuurlijk in zijn hart heel fijn, want Kees, nee, dat is vast en zeker nooit een hoogbegaafde geweest... (hij is) zo'n typische alternatieve doctorandus met... een bovenmeesterssnor en oudewijvenhaar." Maar vlak ook staatssecretaris Ger Klein (voorstander van loting) niet uit, die sprekend over zijn tegenstanders, het heeft over "...vunzig... onzindelijk denken... half-fascistische praat... plurken!" (Vrij Nederland van 4 jan. 1975.) Belangen Die felheid is wel verklaarbaar. Niet alleen stonden er grote belangen op het spel, voor- en tegenstanders hadden ook gans verschillende noties over hoe de samenleving in elkaar zit of hoort te zitten. Daarbij komt nog dat op de achtergrond de vraag nature or nurture (aanleg of milieu) in het geding was en zodra dat het geval is plegen de gemoederen heftig in beweging te geraken. Kenmerk van zulke debatten is dat mensen met stelligheid dingen beweren waarvoor zij onvoldoende empirische grond hebben. Zo ook hier. De één roept dat loting "onherstelbare schade" zou toebrengen aan de wetenschap, ja "nationale intellectuele zelfmoord" zou betekenen; de ander ontkent dat te enen male. Nu is er een rijke literatuur — en daarnaar verwees men ook geregeld — over het verband tussen succes bij de academische studie en schoolresultaten. Maar daaraan heb je in dit verband niet veel! De vraag waar het op aankomt was bij mijn weten nimmer systematisch onderzocht, althans niet in Nederland, te weten die naar een eventueel verband tussen succes in de wetenschap en schoolresultaten. Of preciezer: hebben degenen die thans succesvolle wetenschapsbeoefenaars zijn, indertijd ook hoge eindexamencijfers behaald? Netelig Vandaar dat ik daar zelf gegevens over bijeengebracht heb. Mijn aandrift om dit te doen was voornamelijk, om zo te zeggen, een zuiver wetenschappelijke. Als mensen — ook verstandige mensen — zo radicaal verschillend over iets denken, prikkelt dat de nieuwsgierigheid; je wilt dan weten hoe het werkelijk in elkaar steekt. Met dit stuk heb ik derhalve geenszins de pretentie de netelige praktijkvraag van ja selectie of nee selectie op te lossen — ik vond en vind nog dat beide partijen minstens enkele steekhoudende argumenten hadden. Als operationele definitie van 'succes in de wetenschap' heb ik genomen het bereiken van het hoogleraarschap. Zoals alle operationele definities is ook deze, zoals nog zal blijken, gebrekkig. Aan één derde van alle hoogleraren in Nederland heb ik een enqu&ecirque;teformulier toegezonden waarin ik hun vroeg naar hun eindexamencijfers. Het formulier is aan 734 personen verzonden. De non-response bedroeg na rappèl 31%, voor een dergelijke schriftelijke enquête zeer laag, maar één die ons toch te denken moet geven. Ik kom daarop nog terug. Vervolgens heb ik de verkregen cijfers vergeleken met die van een even grote controlegroep. Mijn steekproef bevatte bv. 9 hoogleraren die in 1948 het eindexamen gymnasium alpha behaald hebben, voor mijn controlegroep heb ik daarom ook 9 willekeurig gekozen abituriënten-met-gymnasium-alpha uit 1948 genomen, enzovoorts. Alvorens mijn resultaten te presenteren wil ik de vraag aan de orde stellen wat men op theoretische gronden verwachten mag: aanmerkelijk hogere cijfers voor de groep hoogleraren of niet. Een selectiedeskundige en voorstander van loting, drs. Ben Wilbrink, verbonden aan het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijke Onderwijs, Universiteit van Amsterdam, schreef mij: "(indien u) veronderstelt dat de gemiddelde hoogleraar een eindlijst had met een gemiddelde van 7,5 of meer, dan zult u zwaar bedrogen uitkomen." En een der geënqueteerde hoogleraren schreef: "Als u uit de antwoorden op deze vragenlijst wilt afleiden of eindexamencijfers iets voorspellen over succes in de wetenschap, kunt u zich mijns inzie ns de moeite sparen, zo'n verband is er niet." Voor dit laatste standpunt zijn ook uitstekende argumenten te geven. Wie postuleert dat er wèl zo'n verband zal zijn, redeneert waarschijnlijk als volgt: "een leerling die hoge cijfers op zijn eindexamen behaalt, beschikt over eigenschappen als intelligentie, weetgierigheid, studiezin, discipline. Welnu, dat zijn dezelfde eigenschappen die een noodzakelijke voorwaarde zijn om hoogleraar te worden. Vandálár." Hiertegen valt echter veel in te brengen. In de eerste plaats het Einsteinargument (Einstein ging voortijdig van het gymnasium af met onvoldoendes voor een aantal vakken): juist de werkelijk creatieve, zeer intelligente leerlingen zullen geen belangstelling voor het schoolwerk hebben, en zich hoogstens voldoende inspannen om een zesje te halen. En als pendant hiervan de gedachte dat het vooral de "bleke blokkers" zijn, de gedweeë, brave, harde werkers, helemaal niet zo slim, de over-ambitieuze leerlingen ook, die hoge cijfers behalen. Dan zijn er de laatbloeiers, die op school niet zoveel presteren door welke psychische of fysieke oorzaken ook, en pas later in hun element komen. Een argument van heel andere aard is nog dat cijfers niet zoveel zeggen: de 7,5 van de ene leraar of de ene school betekent heel wat anders dan de 7,5 van een andere. Hielenlikkerij Er is nog een factor die het veronderstelde verband kan verstoren. Misschien zijn vele hoogleraren helemaal niet zo goed in hun vak, maar hebben zij hun positie verkregen door geluk (zijn zij benoemd faute de mieux) of vanwege hun relaties; door ellebogenwerk of hielenlikkerij, en door conformisme aan de heersende wetenschappelijke en/of maatschappelijke stromingen. Wat we meten is de resultante van alle genoemde factoren. Sommige ervan zullen de veronderstelde correlatie wellicht versterken, maar de meeste zullen deze verzwakken, zozeer dat er misschien wel niets overblijven zal. Voor dit laatste pleit ook het ervaringsfeit dat het voorspellend vermogen van een selectie-instrument minder wordt naarmate het te voorspellen gevolg later optreedt. In dit geval liggen er gemiddeld zo'n 20 jaar tussen het een (het eindexamen) en het ander (de benoeming tot hoogleraar). Om te laten zien dat de hierboven vermelde bedenkingen niet zonder grond zijn, enkele citaten uit wat de geënqueteerde hoogleraren mij schreven: "7 jaar gedaan over de lagere school, op het gymnasium moeite met wiskunde, een keer overgegaan na herexamen; matige cijfers op mijn eindexamen." "Was gedurende mijn laatste schooljaar langdurig ziek; haalde mijn eindexamen met de hakken over de sloot." "Hoe groter de aangeboren begaafdheid hoe moeilijker het is om zonder ergernis en frustratie deel te nemen aan de krankzinnige toestanden die proefwerk en examen heten, goede cijfers te halen, enquêtes in te vullen enz. "Veel middelbare scholieren volgen de weg van de minste weerstand. Ik heb me in de hogere klassen van de HBS nooit méér ingespannen dan nodig was om een voldoende cijfer te halen. Des te meer is de uitkomst van onze enquête verrassend. Het verschil is groot en zéér significant: het gemiddelde eindexamencijfer van hoogleraren is 7,7, dat van de controlegroep 6,7. We dienen hierbij te bedenken dat de cijfers slechts variëren van gemiddeld een 6- tot gemiddeld 9,5, zodat de hoogleraar gemiddeld bijna 27 % hoger scoort dan de abituriënt uit de controlegroep. Dan is er nog een ander groot verschil. Als bekend, is zitten blijven een veel voorkomend verschijnsel in het Nederlandse onderwijs. Van allen die de middelbare school in de betrokken periode met een einddiploma hebben verlaten, heeft ruim 75% één of meer klassen overgedaan, van de geënqueteerde hoogleraren slechts 18%. Het heeft hun, kan men zeggen, door de bank genomen minder moeite gekost het eindexamen te bereiken, bovendien zullen zij gemiddeld jonger geweest zijn dan hun klasgenoten toen zij eindexamen deden. De hoogleraren in de exacte vakken (wiskunde, natuurkunde, scheikunde) scoorden indertijd het hoogst: gemiddeld 8. Maar die in andere vakken scoren niet veel lager en zelfs degenen met het laagste gemiddelde cijfer, die in de geneeskunde (7.4), vertonen nog een ruim verschil met de controlegroep. In tabel 2 zijn die cijfers onderstreept, die hoger liggen dan het gemiddelde voor de totale groep hoogleraren. Het resultaat is in overeenstemming met de verwachting: men scoort het hoogst voor die vakken die het meest verwant zijn aan de eigen discipline. Opvallend is het extreem hoge cijfer voor wiskunde en de natuurwetenschappen bij de latere hoogleraren in de vakken. Verder geldt dat voor alle onderdelen de hoogleraren gemiddeld hoger scoorden dan de controlegroep. Het laagst zijn de cijfers van de medici, in enkele gevallen zelfs niet of nauwelijks significant hoger dan die van de controlegroep. Men bedenke hierbij overigens wel dat het wiskundeprogramma van de vroegere gymnasium alpha-opleiding weinig om het lijf had; een hoog cijfer daarvoor betekent dus niet zo heel veel. Automatisch Wat is de betekenis van deze cijfers? Stel: in het verleden had permanent voor alle vakken de regeling bestaan die een paar jaar voor de medische studie heeft gegolden, namelijk dat abituriënten met een 7,5 of hoger automatisch zouden zijn toegelaten, terwijl de anderen hadden moeten loten om een beperkt aantal plaatsen. Van de controlegroep zou dan bijna 13% automatisch toegelaten zijn, van de groep latere hoogleraren ruim 64% (van de medische hoogleraren 57%). Het is dus duidelijk dat hoogleraren gemiddeld hoge cijfers behaalden. Maar het omgekeerde geldt geenszins; niet allen die hoge cijfers behaald hebben, zijn hoogleraar geworden. Natuurlijk niet! Al was het maar omdat niet iedereen lust heeft zich aan de wetenschap te wijden. Een eventueel aanwezige meer dan gemiddelde intelligentie komt ook uitstekend te pas voor wie bankdirecteur wil worden, beroepsschaker, vakbondsbestuurder, musicus of meester-oplichter. Van de 37 personen uit onze controlegroep, die een gemiddelde van 7,5 of meer hebben behaald, is er, voorzover wij hebben kunnen nagaan, slechts één hoogleraar geworden. Mijn enquete bevatte ook één opinievraag, te weten: "Denkt u dat hoogleraren gemiddeld aanmerkelijk hogere eindexamencijfers hebben dan andere abituriënten van de middelbare school?" Deze vraag kwam mij op nogal wat korzelige reacties te staan van collega's: "... wat heet aanmerkelijk?... dit is een onduidelijke vraag... daarop geef ik geen antwoord..." Toch beantwoordde 50% deze vraag met "ja", daartegenover 15% met "neen" en 35% met "geen oordeel". Aardig is dat zij die deze vraag met "ja" beantwoordden een significant hoger gemiddeld eindexamencijfer hadden dan zij die "neen" zeiden. <>Vader Over de boven gegeven cijfers valt niet of nauwelijks te twisten, over hun interpretatie des te meer. Men kan zich in de eerste plaats afvragen welk verband er bestaat tussen het hoogleraarschap en hoge eindexamencijfers. Is dat een directe, zoals hierboven gemakshalve is verondersteld, of veeleer een indirecte? M.a.w. is er wellicht een verborgen derde factor, die voor beide verschijnselen verantwoordelijk is? Het ligt voor de hand om hierbij te dekken aan het sociale milieu, vandaar dat ik de geënqueteerden gevraagd heb naar het beroep van hun vader. Vermelding verdient allereerst dat vergelijkbare gegevens op dit punt weinig precies zijn. Maar als we een verdeling maken in "hoog", "middelbaar" en "laag" milieu — gemeten aan het beroep van de vader — kunnen we toch met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat hoogleraren nagenoeg in gelijke mate als andere abituriënten afkomstig 'zijn uit een "laag" milieu. Voorts dat zij significant vaker voortkomen uit een "hoog" milieu (en dus minder vaak uit een "middelbaar" milieu). Dit laatste verschil kan evenwel de vermelde verschillen in eindexamencijfers en doubleren op geen stukken na verklaren! Nog afgezien van het feit dat we hierbij met onze redenering twee kanten op kunnen. Er zijn bijvoorbeeld hoogleraren wier vader óók hoogleraar was: is dat nu een kwestie van milieu of van erfelijkheid (of beide)? Freudiaans Voorts kan men zich de vraag stellen of het verkregen resultaat niet een artefact is van ons ondèrzoek. Te denken valt hierbij aan de non-response, die zoals vermeld 31% bedroeg. Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat onder de non-response betrekkelijk velen zitten met lage eindexamencijfers. Al ging het hier om een volstrekt anonieme enquete toch kan het vervelend zijn als hoogleraar te moeten bekennen dat je indertijd op school niet zo best was; daardoor kan het terugzenden van het enqueteformulier freudiaans vergeten zijn. Hierbij valt nog te bedenken dat veel hoogleraren gekant zijn tegen loting en derhalve belang hadden bij een resultaat van dit onderzoek, dat als waarschuwing tegen loten kan worden opgevat. Ook een gegeven uit een andere enquete verdient in dit verband vermelding. Daarbij werd aan wetenschapsbeoefenaars gevraagd hun publicaties op te geven: zij die betrekkelijk veel gepubliceerd hadden bleken significant vaker aan de enquete mee te doen dan anderen, die op dit punt lager scoorden. Daarom is het verstandig op onze cijfers een correctie aan te brengen. Onder het motto: liever te voorzichtig dan niet voorzichtig genoeg, wil ik ervan uitgaan dat degenen, die niet hebben meegedaan (de non-response) een gemiddeld eindcijfer hadden van 6.7, gelijk dus aan dat van de controlegroep. Doen we dat dan zakt het gemiddelde cijfer voor de groep hoogleraren van 7,7 naar 7,4. Maar ook dan is het verschil met de controlegroep nog ruimschoots significant en hoeft er aan de bovenvermelde conclusies nauwelijks iets veranderd te worden. Halen wij een dergelijke operatie uit met het percentage voor doubleren, dan stijgt dit van 18% naar 36%, nog altijd zeer veel lager dan het gemiddelde van ruim 75%. Voorbestemd Wat is de les die uit onze resultaten te trekken valt? Ook daarover kan men twisten. Men kan, gegeven de gepresenteerde cijfers, ervan uitgaan dat degenen die nu hoogleraar zijn daar als het ware toe voorbestemd waren, eenvoudig omdat zij de besten waren (in wetenschappelijk opzicht) en omdat mensen die wetenschappelijk iets presteren betrekkelijk schaars zijn. Als deze interpretatie juist is, zou een rigoureuze vorm van loten een regelrechte aanslag betekenen op de stand van de wetenschap in Nederland. Maar men kan eveneens redeneren dat ook bij loting er jaarlijks toch honderden jongens en meisjes tot de universiteit worden toegelaten met een gemiddeld cijfer van 7.5 of hoger en dat dit reservoir groot genoeg is voor de recrutering van hoogleraren. Men kan ook een tussenstandpunt innemen en zeggen dat dit laatste niet geldt voor vakken als wis- en natuurkunde, maar bv. wel voor geneeskunde (notabene de enige faculteit waarvoor indertijd loting is voorgesteld!). Men kan tenslotte zelfs ontkennen, zoals we gezien hebben, dat het huidige bestand van hoogleraren een elite vormt en evenzeer dat dit zou gelden voor abituriënten met hoge cijfers. Het gaat misschien in beide gevallen om strebers! Zo bezien kan loting zelfs tot een beter hoogleraren bestand leiden. Persoonlijk geloof ik daar niet zo erg in, maar het is wel een toelaatbare redenering, één die strikt genomen niet strijdig is met de geconstateerde feiten. Conclusie Maar één conclusie staat vast: hoogleraren beschikken blijkbaar door de bank genomen over een combinatie van eigenschappen, die verrassend goed worden geëndiceerd door hoge eindexamencijfers. Welke eigenschappen dat precies zijn en in welke verhouding, daar zal men nog lang en veel over kunnen strijden. Tenslotte nog dit: het gaat in het bovenstaande over eindexamencijfers van vroeger, van vóór de mammoetwet. Of dergelijke verbanden ook gelden onder het vigerende schoolsysteem is de vraag. Misschien wil straks een ander dat nog eens uitzoeken. Een aantal gegevens heb ik ontleend aan: H. Tromp en H. de Zwart: Brieven aan Bakker; standpunten en argumenten van voorstanders van selectie, C. O. M. T., Hooigracht 15, Leiden, 1983 30 pp.
Wilbrink, Ben. (1983). 'Rapport'. Reactie op Köbben, (1983), rubriek Brieven in NRC Delpher en webpagina
Verlenging en aanvulling van de machtigingswet inschrijving studenten alsmede wijziging van artikel 77 van de wet op het wetenschappelijk onderwijs. Tweede Kamer der Staten-Generaal, Zitting 1982-1983, 17 961, nr. 1-3, A. Oorspronkelijke tekst van het ontwerp van wet en van de memeorie van toelichting zoals voorgelegd aan de raad van State en voor zover nadien gewijzigd. B. Advies van de Raad van State.
Wijnen, W. H.. F. W. (april 1983). Is selectie van mediche studenten wel mogelijk? Medisch Contact, nr. 16, 477-479. [fotokopie via Wijnen 22-8-1983] [niet online gevonden]
Ben Wilbrink (1983). De selectie voor Tweede Fase Opleidingen is al wettelijk geregeld; de vraag is: hoe wordt dat verder ingevuld? [ongepubliceerd] http://benwilbrink.nl/publicaties/83Selectie2eFase.htm
John Broome (1984). Selecting people randomly. Ethics, 95, 38-55. jstor
Willem K. B. Hofstee (1984). Methodological Decision Rules as Research Policies: A Betting Reconstruction of Empirical Research. Acta Psychologica. International Journal of Psychonomics, 56, 93-109.
Nederlandse Staatscourant. Numeri fixi 1984-1985 definitief vastgesteld. 30-5-1984
F. van Noord, J. Cohen-Schotanus & J. Starren (1983/84). De effekten van selektie op eindexamencijfers en afschaffing van het jaarklassensysteem op het studierendement in de Fakulteit Geneeskunde te Groningen. Universiteit en Hogeschool, jaargang 30, #5, 221-238. .
Wageningse Hogeschoolblad, 7 (7). 24-2-1984. Kamer akkoord met numerus fixus.
Academische Raad (1985). Advies over toelating en selectie i.v.m. de tweede-fase lerarenopleiding. 's-Gravenhage: Academische Raad. Zie m.n. de standpuntbealing op p. 7-8.
B. P. Sloot (1986). Positieve discriminatie. Maatschappelijke ongelijkheid en rechtsontwikkeling in de Verenigde Staten en in Nederland. Zwolle: Tjeenk Willink. Proefschrift Leiden.
Eijk, D. van -, Flexibiliteit is het handelsmerk in het Zweedse hoger onderwijs. HBO-Journaal 9/87 38- . ged. abstract onder: marktoriëntatie
Folia. Universiteiten houden vast aan gewogen loting. Deetman wil nog verwijzende propedeuse. 13 november 1987.
Sher, G. (1987). Desert. Studies in moral, political, and legal philosophy. Princeton: Princeton University Press.
Wasserman, D. (1996). Let them eat chances: probability and distributive justice. Economics and Philosophy, 12, 29-49. researchgate.net
Cate, Th. J. ten (1988). Lange reeks maatregelen schaadt opleiding tot arts. De Volkskrant 17-2-1988.
Dronkers, J. (1988). Hoger onderwijs voor velen. Is de externe democratisering geslaagd? Intermediair, 24 (27),15-17. 8-7-1988.
Elster, J. (1989). Solomonic judgements. Studies in the limitations of rationality. Cambridge: Cambridge University Press.
Gerritsma, J. G. M. (1989). Verbetert selectie het lage rendement? Medisch Contact 1083-1086. pdf hele nummer
M.A.J. Eijkman (27 juni 1989). Onverwacht dreigt een tekort aan tandartsen. De Volkskrant. Delpher
Verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten en de Machtigingswet beperking inschrijving h.b.o. Kamerstuk 21600
Hofstee, W. K. B. (1990). Allocation by lot: a conceptual and empirical analysis. Social Science Information, 29, 745-763. 10.1177/053901890029004004 preview & researchgate pdf
Kits van Waveren, E. (1990). Maatschappij heeft ook lager intellect nodig. NRC Handelsblad 3-2-1990. Over selectieprocedures in Engeland bij toelating tot de medische studie. nogal rhetorisch.
Verlenging machtigingswet 19 juni 1990, TK 89-90 21600 nrs 1-2.
Young, I. M. (1990). Justice and the politics of difference. Princeton: Princeton UP.
ERIC 1982-1991Ravelo-Hurtado,-Nestor-E.Nitko,-Anthony-J. Selection Bias According to a New Model and Four Previous Models Using Admission Data from a Latin American University. 10.1207/s15324818ame0202_2 abstract
Huisman, A., & Koppenol, J. (1991). Daer compt de Lotery met trommels en trompetten!. Loterijen in de Nederlanden tot 1726. Hilversum: Verloren.
Rosenfeld, M. (1991). Affirmative action and justice. A philosophical and constitutional inquiry. New Haven: Yale University Press. '96 Lottery system for allocating scarce goods, 25, 72-73, 121, 125, 127-28; compared to use of affirmative action as a 'tiebreaker,' 100; compared to quota, 126.
Volkskrant (13-11-1991). De loting ontlopen. Kiezen na school. Door Henk Strabbing. Ook over wachtijsten voor de huisartsopleiding. Delpher [knipsel, niet bewaard]
Wiggers, J. H. (1991). Recht doen aan gelijkheid. Een beschouwing over voorkeursbehandeling en de betekenis van het gelijkheidsbeginsel in het grensgebied van recht en sociaal-politieke ethiek. Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Eckstein, M. A., & Noah, H. J. (eds) (1992). Examinations: comparative and international studies. Oxford: Pergamon Press.
Elster, J. (1992). Local justice. How institutions allocate scarce goods and necessary burdens. Cambridge University Press.
Willem Frijhoff (1992). The Netherlands. In Clark, B.R., & Neave, G.R. (Eds.)(1992). The encyclopedia of higher education. Oxford: Pergamon Press. I, 491-504).
Barbara Goodwin (1992). Justice by lottery. London: Harvester Wheatsheaf. isbn 0745012744 info
Kolthoff, K. (17-4-1992) Gezondheidszorg is nog lang niet toe aan vrije prijsvorming. de Volkskrant Delpher
Daarom stelde staatssecretaris Simons de commissie Prijsvorming in de Zorgsector in om hem te adviseren over de voorwaarden waaronder een vrijer prijsbeleid mogelijk zou zijn. De commissie moest zich daartoe een oordeel vormen over de marktconstellatie in de verschillende sectoren van de gezondheidszorg, waar prijs, kwaliteit en hoeveelheid aangeboden zorg tot nu toe verregaand door de overheid zijn bepaald.
De commissie heeft in haar eindrapport een aantal criteria voor het introduceren van een marktmechanisme omschreven. Aan de hand van die criteria kan worden beoordeeld of marktwerking en daarmee vrije prijsvorniing mogelijk is. Als aan deze criteria niet wordt voldaan dan kan dat ondermeer leiden tot machtsmisbruik, voordelen voor de aanbodkant,prijsexplosies, kwaliteitsverlies en verdere verstarring in de zorg.
De criteria geven aanwijzingen voor het aantal aanbieders, de substitutiemogelijkheden (alternatieven), mogelijkheden tot de markt toe te treden, herkenbaarheid en vergelijkbaarheid van 'produkten' (zorgaanbod, behandelwijze) en zo meer. Vervolgens zijn een aantal deelmarkten in de gezondheidszorg aan de hand van deze criteria geanalyseerd: ziekenhuisen specialistische zorg, topklinische zorg, verzorgingstehuizen, thuiszorg en ook de markt van de verzekeringen. De meerderheid van de commissie concludeert dat vrije prijsvorming op deze markten mogelijk en wenselijk is.
In het minderheidsstandpunt wordt dat betwijfeld. Volgens dit standpunt is de gezondheidszorg 'een typische 'aanbiedersmarkt' die bovendien wordt gekenmerkt door concentraties, kartels en sterk door het aanbod bepaalde vraag'. In het rapport wordt dat in algemene bewoordingen ook beleden, maar de conclusies per specifieke sector zijn er niet minder optimistisch om.
De werkelijkheid biedt weinig aanleiding voor dergelijk optimisme. Zo stellen de ziekenfondsen bijvoorbeeld op het moment dat concurrentie in hun regio's is toegestaan, alles in het werk om deze te weren door kartelafspraken met andere ziekenfondsen, waar ook de (huis)artsen aan meewerken. Tot die werkelijkheid behoren ook de tegen wedijver en marktwerking gerichte beroepscodes van de medische standsorganisaties.
Die houding ontneemt verzekerden en patiënten de mogelijkheid tot kritische vergelijking en keuze. De verstarring van het oude stelsel - sterk punt in Simons' pleidooi voor vernieuwing - wordt zo door de aanbodpartijen in de nieuwe constellatie op oude voet voortgezet.
Wanneer een overheid andere marktverhoudingen en andere uitkomsten voorstaat, dient de overheid ook echt een beleid te voeren dat daar op is gericht. In de minderheidsnotitie worden daarover een reeks concrete aanbevelingen gedaan: het bevorderen van reële keuzemogelijkheden, het verplicht stellen van consumenteninformatie over alle relevante marktaspecten, activering en daadwerkelijke toepassing van de wettelijke mededingingsregels en zonodig uitbreiding daarvan, drastische versterking van de juridische en financiële positie van collectieve en individuele belangenbehartiging voor verzekerden en patiënten.
Ook de stelling dat de vertegenwoordigers van verzekeraars en zorgaanbieders de capaciteit van opleiding en beroepsuitoefening kunnen bepalen, wordt in de minderheidsnotitie aangevochten. Op die manier worden zaken van algemeen belang, die de marktverhoudingen zelf raken, in handen van vertegenwoordigers van deelbelangen aan de aanbodzijde gelegd.
Door 'terugtreding' van de overheid ten behoeve van 'zelfregulering door partijen' te adviseren vóórdat echte evenwichtige marktverhoudingen zijn gecreëerd, bevestigt de commissie alleen maar het feit dat de overheid haar verantwoordelijkheid voor het algemeen belang steeds meer verzaakt.
En de Partij van de Arbeid, die vanaf 1987 het plan-Dekker vooral vanuit het gezichtspunt van de koopkracht van de burgers heeft benaderd, is radeloos op zoek naar een sociaal-democratische inbreng. Zij is sprakeloos over de tekortkomingen in het liberale plan dat Simons van zijn voorgangers overnam en laat de kritiek over aan een opportunistische VVD en een vergeetachtig CDA. Zij laat daarmee niet alleen toe, dat het hoofd van Simons op het verkeerde blok wordt gelegd, maar bespaart hem ook een rechtvaardig oordeel.
Intussen tekent zich het compromis voor verdere invoering van 'Dekker-Simons' af: wat meer tijd, wat meer markt, wat meer eigen risico. Zonder 'wat meer' aandacht voor de voorwaarden voor het daadwerkelijk functioneren van het stelsel zal dat echter niet helpen. Behalve als 'meer tijd' ook gebruikt wordt voor het daadwerkelijk scheppen van die voorwaarden.
David Miller (1992). Distributive Justice: What the People Think. Ethics, 102, 555-593.
jstor
Sen, A. (1992) Inequality reexamined. Oxford: Oxford University Press.
Contactgroep Academisch Onderwijs (CAO) (1993). Van secundair onderwijs naar universiteit. TvHO, 11, 140-152.
Hoger onderwijs onderzoek en wetenschapsbeleid - Voorlichting : Numerus fixus tandheelkunde 1993-1994, 10 februari 1993, W0/M-93006114 : Uitleg : weekblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, 9(7), 1993, p. 31
Kavanagh, T. M. (1993). Enlightenment and the shadows of chance. The novel and the culture of gambling in eighteenth-century France. Baltimore: Johns Hopkins University Press.
Numerus Fixus 1993. Uitleg23 juni 1993 p. 36, en het Gele Katern 15 1993. Bedrijfskunde: 1520, Bouwkunde 770, Geneeskunde 1485, Diergeneeskunde 175, Medische Biologie Utrecht 80, Biomedische wet. Leiden 80, Gezondheidswetenschappen 80, Japankunde 60, Tandheelkunde 180.
Sen, A. (1993) Capability and well-being.In M.C. Nussbaum & A. Sen (Eds) The quality of life (p. 30-53). Oxford: Clarendon Press. In vertaling: Capaciteit en welzijn. In J. de Beus (Red.) (1995) Amartya Sen. Welzijn, vrijheid en maatschappelike keuze. Opstellen over de politieke economie van het pluralisme (p. 149-173). Amsterdam: Van Gennep.
Statman, D. (Ed.) (1993). Moral luck. State University of New York Press. info
Pieter J.D. Drenth (29 september 1994). Studiesucces is afhankelijk van meer factoren dan intelligentie en kennis. Selectie van goede student is lastig. NRC pagina.
Jaap Stam (24 juni 1994). 'Waarom makkelijk als het ook moeilijk kan, dat heb ik in Den Haag toch wel erg geproefd'. Ger Klein interview. Folia Civitatis transcriptie en ook als blog. Omdat de persoon en het karakter van Ger Klein zo bepalend zijn geweest, is het goed dit lange interview in zijn geheel te lezen, hoewel de passages over de loting voor numerus fixusstudies relatief kort zijn. Maar vergis u niet: "De verdediging van de ongewogen loting, die hij niet door de kamer kreeg, beschouwt Klein als zijn meesterstuk." Klein: "In de memorie van antwoord [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/0000201399], een mooi stukje werk met uitvindersachtige elementen, toon ik stap voor stap aan dat er geen toelaatbare criteria bestaan voor een gewogen loting."
Ik heb Ger Klein nooit ontmoet, wel in de 90er jaren nog een opgewekt telefoongesprek met hem gehad. Ger Klein zat als Nieuw Linkser in het bestuur van de PvdA toen Den Uyl zijn eerste kabinet moest formeren. In dat bestuur zat ook Kees Kolthoff, ook Nieuw Links, en hoofd van het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs, aan de Uva (mijn werkplek ook); Kolthoff zou al rap een vrijgevallen plaats in de Tweede Kamer vullen en als woordvoerder optreden in het numerus fuxusdebat. U ziet, er waren een aantal mensen op het juiste moment op de juiste plaats om ons land te behoeden voor de gekte die onderwijsstelsels overal elders plaagt, en tegenwoordig ook weer ons eigen stelsel: eindeloos selecteren voor het hoger onderwijs. Geld over de balk smijten, zeggen we in Muiden, waar ik in 1975 ging wonen. O, sorry, geld was niet het argument van Ger Klein, ethiek was dat wel. Eerlijke kansen, daar ging het hem om. Ik ben zo brutaal om deze transcriptie ter beschikking te hebben. Mocht Jaap Stam of Folia Civitatis daar bezwaar tegen hebben, dan hoor ik dat wel.
Bruno Bernard et al. (1994). Loterijen in Europa. Vijf eeuwen geschiedenis. Brussel: Nationale Loterij.
Jaap Doets (1994) Arts en praktijk. Het gelijk van de markt. Afstemming numerus fixus arbeidsmarkt. Medisch contact, 49(44), 1994, p. 1405-1406 pdf hele nummer
John R. Boyce (1994). Allocation of goods by lottery. Economic Enquiry, 457-476. 10.1111/j.1465-7295.1994.tb01343.x abstract Many authors have argued that lotteries are used to allocate resources because of the fairness of the mechanism. However, a number of historical examples suggest otherwise. Participation fees are almost always charged and they are often discriminatory. In addition, goods (or bads) allocated by lotteries are usually not transferable. Both lottery participation fees and restrictions on transferability reduce rent-seeking from speculators. Each feature increases the rents to the primary user groups relative to the rents attainable from alternative mechanisms such as auctions, queues, or merit allocations.
Jon Elster & N. Herpin (Eds.) (1994). The ethics of medical choice. London: Pinter. isbn 9781855672116
H. W. A. Sanders (1994) Numerus fixus bij Geneeskunde. Strijdig met realistische prognoses, wettelijke bepalingen en gevraagde adviezen. Medisch contact : officieel orgaan van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst, 49(12), p. 383-384. pdf van hele nummer a. dat de voorwaarden voor het mogen/kunnen vaststellen van een arbeidsmarktfixus geneeskunde (artikel 7.56 WHW) niet zijn vervuld, zodat de staatssecretaris van O&W onrechtmatig zou handelen als hij zijn in de inleiding genoemde voornemen toch zou uitvoeren, nog los van het felt dat een dergelijke fixus ook niet nodig en niet wenselijk is; b. dat voor het studiejaar 1994-1995, gegeven de door de acht universiteiten met een medische faculteit vastgestelde en voor 1-12-93 aan de minister O&W medegedeelde opleidingscapaciteit en gegeven het aantal aanmeldingen voor de studie geneeskunde, het aantal per instelling toe te laten eerstejaars dient te worden vastgesteld conform artikel 7.54 WHW; c. dat voor volgende studiejaren, in goed overleg van O&W met de universiteiten/faculteiten, een beheerste uitbreiding van de opleidingscapaciteit kan plaatsvinden volgens de door de NRV voorgestelde 75%/125%-regeling (artikelen 7.53 en 7.54 WHW); d. dat in de komende jaren, in overeenstemming met het NRV-advies terzake, een meer adequate wettelijke regeling dient te worden voorbereid ter beïnvloeding van het aantal toe te laten eerstejaars voor bepaalde opleidingen in relatie tot de geobjectiveerde behoefte aan afgestudeerden in de samenleving en de (te verwachten) situatie op de specifieke markt. prof.drmrH.W.A. Sanders, decaan Faculteit der Geneeskunde, Rijksuniverslteit LImburg
Pieter J. D. Drenth (30 maart 1995). Selectie aan de ingang van het universitair onderwijs. In Nederland is selectie onmogelijk. Duijker-lezing uitgesproken op 30 maart 1995 in de Aula van de Universiteit van Amsterdam, Gepubliceerd in NRC-Handelsblad Wetenschapsbijlage, 30 maart 1995 pagina Ook afgedrukt in Pieter J. D. Drenth (1996). Tuinieren in de wetenschap. Gardening in science (71-85). KNAW/Noord-Hollandsche. isbn 0444858083
Frits Bolkestein (30 maart 1995). Selectie is elitair en rechtvaardig. Selectie bij toegang tot de universiteit is noodzakelijk. NRC Handelsblad pagina Repliek op Duykerlezing van Drenth.
P. Eykhoff (30 maart 1995). Wat elders kan, kan hier ook. NRC pagina
Pieter Drenth: 'Een repliek'
Twee sprekers, prof. dr. ir. P. Eykhoff en mr. drs. F. Bolkestein, is gevraagd op de uitgesproken Duyker-lezing kritisch commentaar te leveren. Zij hebben dat beiden met uiteenlopende argumenten gedaan. In het navolgende doe ik een poging puntsgewijs hun kritiek te weerleggen. In de repliek zal ik telkens aangeven om welk argument het gaat. De heer Eykhoff acht motivatie van de student van groot belang voor het succes in de studie en vindt dat hierop, bijvoorbeeld middels een interview of een essay-beoordeling, moet worden geselecteerd. Met het eerstgenoemde punt ben ik het van harte eens. Studiemotivatie is cruciaal en laat vaak te wensen over. Echter, uit onderzoek blijkt dat het hier meestal gaat om het soort motivatie, dat tijdens de studie ontstaat of verdwijnt en niet om een stabiele persoonlijkheidstrek, die bij de entree tot de universiteit gemeten kan worden, en zeker niet met invalide instrumenten als een essay of een intake-gesprek. Motivatie moet je aankweken en versterken door interessante en uitdagende studieprogramma's, door strenge en consequente beoordelingen, door beloning van inspanning en hard werken en door (wetenschappelijke of maatschappelijke) waardering van het diploma, maar niet door de toegankelijkheid van het WO te beperken. Eykhoff's argument 'in het buitenland selecteren ze toch ook' is niet sterk. In de eerste plaats zijn er, zoals ik in de lezing heb geprobeerd duidelijk te maken, belangrijke argumenten waarom het in Nederland veel moeilijker is te selecteren (ons secundair onderwijs is veel selectiever dan in veel andere landen en de groep VWO-abituriënten vertoont een veel geringere spreiding). In de tweede plaats gebeurt selectie in het buitenland, zoals uit onderzoek blijkt, ook maar al te vaak onverantwoord. Dat men bijvoorbeeld in het buitenland gebruik maakt van inferieure methoden als het interview, is nog geen reden om dit in Nederland ook te doen. Eykhoff introduceert als criterium voor toelating ook de 'behoeften van de samenleving', ofwel de arbeidsmarkt, zoals het geval is bij geneeskunde. Tussen haken zij opgemerkt dat bij geneeskunde niet de arbeidsmarkt, maar de beperkingen in de opleidingscapaciteit het argument voor een numerus fixus vormen. Arbeidsmarktoverwegingen vormen echter een zeer moeilijk punt in de discussie over opleidingsbeperking. Zoals uit een studie van het NIDI blijkt, zijn arbeidsmarktproblemen voornamelijk demografisch bepaald. Het aantal afgestudeerden is op korte termijn (korter dan 10 à 15 jaar) nauwelijks te beïnvloeden. En op die lange termijn zijn de voorspellingen van behoeften op de arbeidsmarkt zo onbetrouwbaar, dat daar geen peil op te trekken valt. Trouwens ook de visie van Bolkestein dat massaliteit en nivellering heeft geleid tot sterk kwaliteitsverlies behoeft nuancering. In de eerste plaats is het zeer moeilijk wetenschappelijk vast te stellen of de kwaliteit van het universitaire onderwijs stijgt of daalt. Er zijn geen objectieve indicaties voor. Subjectieve impressies, al of niet versterkt door impressies van vroeger (lees: toen ik nog studeerde)-was-het-allemaal-veel-beter, leiden al gauw tot stoere stamtafeluitspraken. In ieder geval wordt het Nederlandse onderwijs en onderzoek door visitatiecommissies, veelal samengesteld door buitenlandse experts, over het algemeen als behoorlijk tot zeer goed beoordeeld. Er worden in ons land, ook door diezelfde experts, een flink aantal internationale toppers geïdentificeerd. De onderwijsrendementen stijgen significant en de Nederlandse onderzoeksoutput is de laatste tien tot vijftien jaar verdubbeld. Natuurlijk is het zo dat bij een grotere deelname aan het universitair onderwijs absoluut gezien ook een groter aantal 'sub-toppers' en minder geschikten worden toegelaten. Maar als men bijvoorbeeld ziet welk talent (kwantitatief en kwalitatief) in Nederland wordt aangemeld voor elitaire topprogramma's als de Pionier- en Spinoza-stipendia van NWO of het programma Akademie-onderzoekers, dan lijkt er voor pessimisme ten aanzien van het niveau van de wetenschap in Nedeland geen plaats. Bovendien, we hebben nu eenmaal een eerste en eredivisie vol voetballers nodig om een enkele Van Basten of Rijkaard voort te brengen. Wel wil ik het pleidooi voor een aanscherping van de VWO-eisen voor universitre studies onderschrijven. Het is natuurlijk te gek dat je Europese studies kunt volgen zonder Frans gehad te hebben, geneeskunde zonder scheikunde, psychologie zonder wiskunde, of godgeleerdheid zonder Grieks. Deze aanscherping zou ook de door Eykhoff en Bolkestein gewenste inspannings- en prestatiegerichtheid van het secundair onderwijs weer doen toenemen. Een goede taak Het argument is hier echter onderwijskundig van aard (voldoende voorbereiding en aansluiting), en niet gericht op selectie als zodanig. De redenervan Bolkestein dat door selectiezowel de spreiding in de predictor (eindexamencijfers) als die in het criterium (studiesucces) zou toenemen, klopt niet. Bij een dichotomie (slagen-zakken) heeft men de meeste spreiding bij een 50-50 verdeling. Die ligt bij studiesucces thans ongeveer bij 60-40. Dat scheelt dus niet zoveel. Bij een variabele (bijv. gemiddeld tentamencijfer of iets dergelijks) maakt het al helemaal niets uit waar de cesuur wordt aangebracht. Maar deze en andere statistischeoverwegingen even terzijde latend, waarom een grotere studie-inspanning met het oog op selecie zou leiden ttot een grotere spreiding en niet slechts tot een verhoging van het gemiddelde of juist (bijvoorbeeld door 'ceiling effecen') tot een sterkere homogenisering van de studentengroep blijft onduidelijk. De paar studies die Bolkestein noemt, waaruit wel enig voorspellend vemogen voor eindexamencijfers blijkt, vallen onder wat ik genoemd heb 'incidentele successen. Overigenszullen de correlaties ook in die gevallen niet boven de .50 komen; het getal dat ik in mijn voorbeeld in de Duijker-lezing heb genoemd. Dan blijven ook in die gevallen de vragen die ik stelde gelden. Is het verantwoord om met het oog op een rendementsverhoging van 20% (van 60 naar 80%) zo'n 60%, dus flink meer dan de helft van de zich aanmeldende studenten af te wijzen, waarvan, dan ook nog eens bijna de helft ten onrechte? En waar moeten met die studenten heen? Het gaat echter niet om predictiesucces in enkele incidentele gevallen. Het gaat om de vraag of op grote schaal er voor het hele WO met voldoende zekerheid het studiesucces uit eindexamencijfers VWO of andere geoorloofde en beschikbare gegevens kan worden voorspeld. En op grond van de beschikbare onderzoeksgegevens moet dat antwoord negatief luiden. En voorspellen met behulp van niet-valide voorspellers gaat lijken op 'random' kiezen of loten. En dat was, meen ik, toch uit den boze?
Rob Knoppert 6 april 1995 Selectie aan de poort. NRC pagina
NRC 6 april 1995 Selectie (brieven). (reacties op de Duijkerlezing en de replieken) brief1 + brief2 + brief3 + brief4 + brief5 + brief6 + brief7
H. Adriaansens (1995). 'Kwaliteiten in fasen'. Een repliek. Socialisme & Democratie, 52(9), 412-418. p. 415: "Daarmee zou bovendien een einde komen aan de onwaardige lotingsprocedure voor de opleidingen geneeskunde en diergeneeskunde."
Conall Boyle (1995). Is random fair? (paper presented at the Royal Statistical Society Conference 1995, Telford, Shropshire) pdf
Cascio, W. F., Zedeck, S., Goldstein, I. L., & Outtz, J. (1995). Selective science or selective interpretation? American Psychologist, 50, 881-882. doi.org/10.1037/0003-066X.50.10.881 abstract
Job Cohen (1995). Onderwijs past in geen enkel keurslijf. De Volkskrant, 6-3-1995 html
M. J. Cohen & J. M. A. M.Gerards (1995). Rechten van leerlingen en studenten. Nederlands Tijdschrift voor onderwijsrecht: Jaarboek onderwijsrecht en onderwijsbeleid 1993/1994, 79-88.
Dronkers, J., & Ultee, W. C. (red.) (1995). Verschuivende ongelijkheid in Nederland. Sociale gelaagdheid en mobiliteit. Assen: Van Gorcum.
Jon Elster (1995), The idea of equality revisited, Chapter I in J. Altham and R. Harrison, eds., World, Mind, and Ethics: a Festschrift for Bernard Williams, Cambridge University Press, pp. 4-18. html
Opland. Nederland anno 1975. De Volkskrant 8-2-1995. Il;SG archief
Rick van der Ploeg (1995). Met vrijgezellen en meesters wordt het hoger onderwijs aantrekkelijker. De Volkskrant, 23-2-1995. html
Patricia Conley (1995). The allocation of college admissions. in Jon Elster: Local justice in America (p. 25-80). New York: Russell Sage. abstract excerpt: https://muse.jhu.edu/chapter/1545142/pdf#info_wrap
Patricia Conley (1996). Local Justice in the Allocation of College Admissions: A Statistical Study of Beliefs Versus Practice NCJ Number 170726 Journal Social Justice Research Volume: 9 Issue: 3 Pages: 239-258 abstract pdf: https://sci-hub.se/10.1007/bf02197250
Stuart Romm (1995) Layoffs: principles and practices. in Jon Elster: Local justice in America (p. 153-226). New York: Russell Sage. abstract
F.F. Schut (1995). Competition in the Dutch health care sector. dissertatie. pdf
J. A. Smal (1995). Selectie met gewogen loting. Bulletin Medisch Onderwijs, 14, 97-101. [fotokopie; niet online gevonden] [J.A. Smal is hoofd Stafafdeling Onderwijs en Onderzoek van de faculteit Geneeskunde Universiteit Utrecht.] De winst hij selectie op grond van schoolcijfers is afhankelijk van de hoogte van de correlatie tussen de cijfers en het criterium voor succes. Uit twintig jaar onderzoek blijkt dat de correlaties tussen eindcijfers van de middelbare school en resultaten van het eerste studiejaar geneeskunde sterk variëren. De modale hoogte ligt bij = 0.35. Bij een dergelijke correlatie is de winst van gewogen loting in Nederland dat er 4% minder studenten ten onrechte toegelaten zijn dan hij een systeem met pure loting; hij volledige selectie zou deze winst 14% bedragen. Neemt men als criterium voor succes de resultaten in de klinische fase of in de beroepsuitoefening, dan zijn de correlaties met schoolciffers zo laag dat selectie geen voordeel oplevert.
Thomas Neville Bonner (1995). Becoming a physician. Medical education in Great Britain, France, Germany, and the United States 1750-1945. Oxford University Press. isbn 0195062981 info
K. Mössenlechner (6 juni 1996). Het grimmige lot. NRC pagina . (De actiegroep 'Lot'-genoten: S. van Wijk, L. M. van Kammen, en H. Stomps)
A. van Rossum (19 juni 1996). Een vergelijkend examen is eerlijker dan loting. NRC. pagina
Folia 21 juni 1996. Bètastudies verliezen talent aan geneeskunde. 'Schaf loting voor medicijnenstudie af.' [niet digitaal beschikbaar, daarom in zijn geheel hierbeneden] Dat concluderen de economen dr. H. Oosterbeek en drs. D. Webbink, werkzaam bij de Stichting voor Economisch Onder-zoek in een nog ongepubliceerd onderzoek. Ondanks allerlei bètacampagnes kiezen scholieren de laatste decennia steeds vaker voor andere studies. Tussen 1960 en 1989 is het aandeel van de bèta's en technici gedaald van 35 tot 22 procent van het totale aantal studenten. Dat wordt gezien als een probleem voor de Nederlandse economie, die juist gebaat zou zijn bij technische innovatie en ondernemerschap. De beide economen hebben onderzocht of er 'verborgen bèta-talent' rondloopt bij de andere universitaire studies. Ze concluderen dat in Nederland de scholieren die kiezen voor een technische of bèta-studie niet noodzakelijkerwijs degenen zijn die een goede kans maken om deze studie af te maken. Ook anderen, die niet voor techniek en natuurwetenschappen kiezen, maken een goede kans in deze vakken te slagen. Vooral bij geneeskunde vinden de economen veel studenten die een technische studie waarschijnlijk met succes zouden afronden. Tegelijkertijd is deze groep in de studie medicijnen niet beduidend succesvoller dan anderen. Als ze kiezen voor een bètastudie, zou-den ze ruimte maken voor andere scholieren met evenveel talent voor geneeskunde. Uitstekend perspectief De bèta-talenten zijn niet beter in geneeskunde, maar kiezen toch voor deze studie. Ooster-beek en Webbink wijten dit aan het uitstekende beroepsperspectief van de studie medicijnen. De gemiddelde afgestudeerde medicus verdient in zijn eerste baan 2750 gulden per maand, terwijl technici en bèta's blijven steken op 2100 gulden. De investering — het collegegeld — is bij beide richtingen even hoog. Medici hebben tevens het voordeel dat ze gemakkelijk aan een baan komen en dat ze door de loting voor hun studie op de arbeidsmarkt nauwelijks hoeven te concurreren, zodat hun inkomen hoger ligt. De bèta-talenten die anders opgeleid zouden worden tot de broodnodige innovators van de Nederlandse economie, kiezen in deze situatie voor hun eigen winst — een hoog inkomen als af-gestudeerd medicus — waarvan de samenleving als geheel niet profiteert. Om dit te voorkomen, stellen Oosterbeek en Webbink voor de studentenstop en bijbehorende loting bij geneeskunde af te schaffen, het collegegeld voor deze studie te verhogen en de concurrentie op de arbeidsmarkt voor medici te stimuleren. (EK)
NRC 28 juni 1996 Universiteit omzeilt loting pagina Akkermans: "Het is te gek dat door het domme lotingssysteem zo'n uiterst gemotiveerde en veelbelovende student niet zou kunnen studeren. Wij moeten talent ontwikkelen, en niet talent vergooien." De EUR wil het debat aanzwengelen over een systeem dat, aldus Akkermans, "zeer onredelijk" is en leidt tot ongewenste uitvalpercentages. Weliswaar zijn die bij de studie geneeskunde minder dan bij andere studies, "maar in een tijd waarin alles draait om rendementscijfers, wordt het steeds belangrijker om te selecteren aan de poort". Hoge cijfers vormen overigens niet het enige criterium voor toelating, volgens Akkermans: "Wij hebben niets aan weirdo's met heldere hoofden."
Robert Sikkes (29 juni 1996). Geste Erasmus Universiteit lijkt stap terug in de tijd. Gewogen loting verdeelt de pijn enigszins redelijk. Volkskrant. Ik kan hier geen digitale versie van vinden. [knipsel]
Volkskrant 29 juni 1996. Loten? Gijs Zandbergen spreekt Frank Munnichs van de Erasmus Universiteit, Martin van 't Klooster van Pharos, de Landelijke Vereniging van hoogbegaafde kinderen, Monique Valentij, uitgelote medicijnstudent, Frank Wassenaar van het minsiterie van onderwjs, Jan van Pelt van de Informatie Beheer Groep, en Ger Klein, oud-staatssecretaris van Onderwijs. pagina 'Bij de behandeling van het wetsontwerp zei men dat mijn memorie van antwoord fantastisch was, maar ik heb toch geen gelijk gekregen. Dat kwam door mannetjes die spraken over verspilling van talent. Wat een flauwekul. Men wil zeker nu weer terug naar de oude tijd? Dat betekent dat er een enorme druk op de leraren van de middelbare scholen komt om de cijfers zo hoog mogelijk te maken. Over de gevolgen daarvan kunnen ze in de oude kamerverslagen lezen, want alles is toen zeer uitvoerig besproken. Het was een van de interessantste dossiers uit mijn tijd als staatssecretaris. Rotterdam doet wel stoer, maar moet zich gewoon aan de wet houden.'
KRO 2 juli 1996 9:00 uur. Dingen die gebeuren, Gerrie Neijman. Besteedt aandacht aan het lotingssysteem op universiteiten, n.a.v. het standpunt van het CvB van de EUR. bandopname. 2-7-1996. Hierin o.a. Wilbrink, Bakker.
Esther Hageman (2 juli 1996). Loten is oneerlijk en beschadigend. Trouw pagina
Willem K. B. Hofstee (4 juli 1996). Loting, een goed gesprek - of een paars alternatief. Trouw pagina
Kemenade, J. A. van (4 juli 1996). Voor loting bestaat geen beter alternatief. De Volkskrant pagina
Warries, E. (4 juli 1996). Loting om een studieplaats is verreweg het beste systeem. NRC Handelsblad pagina
Job Cohen (5 juli 1996). Gesprek bepaalt toelating student: het lijkt wel loten. Trouw pagina.
Volkskrant 6 juli 1996 Ook met hoge cijfers kun je slechte arts worden. (Geachte redactie. brieven) pagina
NRC 8 juli 1996. Bingo. Hoofdredactioneel commentaar. pagina
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 11-7-1996 persbericht 112 Commissie zal adviseren over selectie bij studies met studentenstop.
Edith Schoots 13 juli 1996. Kritiek op 'rigide' lotingssysteem. NRC. pagina
Wim J. van der Linden (13 juli 1996). Dobbelsteen is de slechtste voorspeller van studiesucces. NRC pagina
Job Cohen (13 juli 1996). Waarom ik voor loting ben. De Limburger, blz. 21 [niet digitaal beschikbaar? Ik ben dan maar zo brutaal om het in zijn geheel over te schrijven. Hoe kom ik er zelf aan? Uit de interne knipselkrant van SVO, waar ik even was gedetacheerd.] De eerste vraag die dan rijst is: hebben we zo'n numerus fixus eigenlijk wel nodig? Waarom kunnen we niet iedereen toelaten? Dat is de oplossing die vorige week in deze krant verdedigd werd door Christel Grimbergen en Olof van der Gaag namens de studentenvakbond LSVb. Zij pleiten voor zelfselectie: geef iedere gekwalificeerde student de kans om zelf uit te zoeken of dit de voor hem of haar goede studie is. Als we naar de medische opleiding kijken, dan zien we dat jaarlijks zo'n zesduizend studenten zich opgeven voor tweeduizend plaatsen. Dat aantal van tweeduizend is gebaseerd op de vermoedelijke behoefte aan artsen in de toekomst; het is trouwens enkele jaren geleden nog met een paar honderd per jaar verhoogd. De medische studie is een van de duurste die er is; dat komt vooral door het praktische gedeelte ervan: je moet meelopen met artsen die je (gelukkig!) heel precies op de vingers kijken. Het is daarom een vorm van maatschappelijke verspilling als je heel veel meer mensen opleidt dan je nodig hebt: een numerus fixus is onontkoombaar. Ik geloof bovendien niet dat zelfselectie zal leiden tot een aanzienlijke teruggang van het aantal studenten: van de zesduizend zijn er zeer velen uiterst gemotiveerd om juist deze studie te volgen. Deze oplossing is daarom wel aardig, maar niet realistisch. Maar is dat een reden om te gaan loten? Dat klinkt utterst onaantrekkelijk: wij laten toelating aan het botte toeval over. Je kunt geen enkele invloed op het resultaat ervan uitoefenen Ik geloof dat dat psychologische probleem de kern is van de bezwaren tegen loten. Toch vind ik dat een goed systeem en wel omdat wij niets hebben dat beter ts. De 'allerbeste' studenten toelaten klinkt wel aardig maar wat zijn in dit erband de allerbesten? De slimsten, zij die de hoogste eindexamencijfers hebben gehaald? Nog afgezien van de vraag of dat inderdaad wel de allerslimsten zijn, is dat niet beslissend voor de vraag wie de beste artsen zijn, want voor dat beroep moet je niet alleen over intellectuele capaciteiten beschikken, maar ook over allerlei andere vaardigheden. Wat voor dokter wil je aan je bed hebben zitten? Iemand die razend slim is, of iemand die ook iets begrijpt van de problemen waarover je haar raadpleegt, of een dokter die ook een beetje handig is als je je enkel gebroken hebt? Of een dokter die net als jij afkomstig is uit Suriname? Als wij het erover eens zijn dat er meer factoren in het spel zijn dan eindexamencijfers alleen, dan rijst de vraag: waarom toetsen we dan niet al die verschillende factoren, bijvoorbeeld in een of meer toelatingsgesprekken of met behulp van psychologische tests? Het antwoord op die vraag is in hoge mate teleurstellend: wij beschikken eenvoudigweg niet over instrumenten die dat betrouwbaar kunnen meten. Ik geef een voorbeeld. Hoe moet je meten of iemand meer gemotiveerd is dan een ander? Als je weet dat motivatie een belangrijke factor is, dan doe je toch je uiterste best om dat te tonen? Wij kunnen (gelukkig) niet zo ver in iemands ziel kijken dat wij daar betrouwbare uitspraken over kunnen doen. Als wij dat zouden proberen, dan geeft het misschien aan afgewezen individuen een zekere bevrediging omdat zij in ieder geval hebben kunnen laten zien wat zij waard zijn, maar het uiteindelijke resultaat is in hoge mate onbetrouwbaar en dus toevallig: het lijkt wel ... een loterij. Als dat zo is, dan kun je maar beter eerlijk zijn, en ook echt loten. Bovendien is dat veel efficiënter en goedkoper dan het houden van zesduizend toelatingsgesprekken en het afnemen van psychologische tests. Tenslotte. Ik zei al dat het een oud probleem is. In de jaren zeventig is er ook duchtig over gediscussieerd. Ik heb toen wel eens een ander criterium voorgesteld: laat diegenen toe die bereid zijn om het hoogste percentage van zijn of haar latere inkomen op te offeren, en laat hen dat later ook werkelijk betalen. [zie hierboven Cohen 1978, b.w.] Ik weet het, er zijn bezwaren tegen in te brengen, maar als je echt 'motivatie' wilt meten, dan is dat misschien zo gek nog niet. Maar voorlopig houd ik het op loting. Job Cohen is Rector Magnificus van de Rijksuniversiteit Limburg en lid van de Eerste Kamer voor de PvdA.
Conley, P. (1996) Local justice in the allocation of college admissions: a statistical study of beliefs versus practice. Social Justice Research, 9, 239-258.
Drenth, P. J. D. (1995). In Nederland is selectie onmogelijk. Duykerlezing. NRC Handelsblad 30-3-1995. Voor de volledige repliek van Drenth op de kritische commentaren van resp. Bolkestein en Eykhof, zie decentraleselectie.htm#Drenth95
Folger, R. (1996) Distributive and procedural justice: multifaceted meanings and interrelations. Social Science Research, 9, 395-416.
Gelder, X. van (1996). Er was eens ... een héél knap meisje. De Volkskrant 11-7-1996.
Gilliland, S. W. (1996). Effects of procedural and distributive justice on reactions to a selection system. Journal of Applied Psychology, 79, 691-701.
Bomhoff, E. J. (26 augustus 1996). Goede studenten slechte minister. NRC. pagina Ik was in 1968 voorzitter van de landelijke studenten vakbond, en ons bestuur heeft toen een kort geding aangespannen tegen de Leidse universiteit uit protest tegen de steeds langere wachtlijsten voor oudere medische studenten en de oprukkende praktijk van examens waarbij van te voren vaststond hoeveel studenten mochten doorgaan. De voorbereiding van dat kort geding was vrolijk: wij belden met de keurige echtgenote van de president-curator van de universiteit om haar op zondagavond thuis alvast te waarschuwen. 'Mevrouw, uw man is betrokken geraakt bij een vervelende rechtszaak, mogen wij zijn geboortedatum en volledige voornamen?'. Maar de uitslag van het kort geding had minder vrolijke gevolgen. Wij studenten wonnen van de universiteit omdat in de toelichting op de wet duidelijk stond dat examens bedoeld waren om de kennis van studenten te toetsen en niet om het aantal studenten dat mocht doorstromen naar het volgend jaar volgens plan in te perken. Vergelijkende examens bleken dus in strijd met de wet, en dat bracht de opvolgers van minister Veringa er toe om loting in te voeren. Daarom zou het wijs zijn wanneer het parlement ook nadenkt over een wetswijziging die het universiteiten mogelijk maakt om met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid voortaan vergelijkende examens af te nemen. Dan kunnen de medische faculteiten in december van het eerste studiejaar en opnieuw in de junimaand daarna met twee vergelijkende examens de instroom terugbrengen tot een aantal dat hanteerbaar is voor de klinische vakken in de hogere studiejaren. Zo'n systeem is op deze pagina al bepleit door de medicus prof. Van Rossum uit Utrecht. Iedereen die het eindexamen haalt van het VWO heeft dan de kans om te beginnen aan de medicijnenstudie, en de besten blijven over
Jan 't Hart (6 juli 1996). Een verliefde student is zó gesjeesd. De Volkskrant. pagina
NRC 9 juli 1996. Scholiere moet toch loten voor studie pagina
NRC 9 juli 1996. Ieder zijn lotnummer bij gebrek aan beter pagina
NRC 9 juli 1996. Vader: Meike wil snel weer anoniem worden pagina
NRC 9 juli 1996 Brieven. Loting pagina - pagina - pagina
Pauline van de Ven (10 juli 1996). Loting in onderwijs is rampzalig systeem. NRC pagina
Grimbergen, C. (29 juli 1996). Universiteit moet meer studentgericht zijn. NRC pagina
Esther Hageman (28 augustus 1996). De hoofdstroom blijft: au, selectie. Interview met A. D. De Groot. Trouw. pagina
NRC 31 augustus 1996 Ritzen sluit afschaffen van loting niet uit. pagina
Ben Wilbrink (12 september 1996). Voor loten aan universiteit bestaat geen redelijk alternatief. NRC Handelsblad, 12 september. html of archief NRC hier
Onderwijsraad (1996). Toegankelijkheid van het Nederlandse onderwijs. Notitie externe deskundigen. 's-Gravenhage: Onderwijsraad (niet gepubliceerd).
Roemer, J.E. (1996) Theories of distributive justice. Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.
Rossum, M. van (1996). Excellente windhandel. De Volkskrant 15-10-1996
Spamer, A. (1996). Aspecten van het selectieprobleem. OMOlogie 3-95/96, 85-89. Leuk stuk over het betoog van Drenth, reacties daarop etc.
Steketee, H. (1996). Exclusief voor excellenten. Universiteiten verlaten het egalitaire systeem. NRC Handelsblad 28-9-1996.
Berg, M. M. van den, & Hoen, A. R. (1996). Op naar een nieuw lotingssysteem. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 14, 231-235. open access https://www.tvho.nl/edition.php?id=60
Brockner, J., & Wiesenfeld, B. M. (1996). An integrative framework for explaining reactions to decisions: interactive effects of outcomes and procedures. Psychological Bulletin, 120, 189-208.
Deleu, S., Academische zitting 175 jaar DON; 'Numerus fixus omhoog en aparte studierichtingen!' Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 121(14-15), 1996, p. 420-421
Volkskrant 6 december 1996. Ritzen stelt strengere eisen aan toelating tot studies. . Meedoen met loten alleen met het juiste vakkenpakket, de juiste opleiding, en voldoende kennis van de Nederlandse taal.
Winch, C. (1996). Quality and education. Special issue of the Journal of Philosophy of Education, 30, 1-155.
Hofstee, W. K. B. (1996). Het judicium abeundi: enkele kanttekeningen. Academia, 02, 16-19. [fc, niet online te vinden] [BSA Bindend StudieAdvies]
Jong, Uulkje de (1996). Ierse kortsluiting. HBO-Journaal, 19 (1), 13.
Drenth (voorz.) (1997). Gewogen loting gewogen. Advies van de Commissie Toelating Numerus Fixusopleidingen. Sdu. isbn 9034634108 (100 blz) [Dit rapport is het enige dat online beschikbaar lijkt. De volledige bijlagen in een afzonderlijk deel zijn niet online beschikbaar, maar samenvattingen ervan zijn in het hoofdrapport opgenomen] https://t.co/KJrv5nNz2W?amp=1 of pdf advies . [zoeken op https://www.archiefweb.eu/]
Rapport van de Commissie Toelating Numerus Fixus Opleidingen. Gewogen loting gewogen. Bijlage. Bijlage bij het rapport toelating numerus fixusopleidingen. Sdu. isbn 9034634116 (244 blz.) [Ik vind geen online bestand]
TK 25600-VëI-5. Vaststelling van de begroting van de uitgaven en inkomsten van het Ministerie van OCenW (VIII) voor het jaar 1998; Verslag algemeen overleg. vastgesteld 10 september 1997. pdf
TK 25000-VIII, nr. 99 Beleidsnotitie 'Toelating tot opleidingen met een numerus fixus' (TK 25000-VIII, nr. 99) pagina Minister: Jo Ritzen.
Volledige dossier 25947 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/25947
TK 25000 VIII Nr. 99. Beleidsnotitie (12 mei 1997). Toelating tot opleidingen met een numerus fixus. Reactie op het rapport 'Gewogen loting gewogen' van de commissie Toelating numerus fixusopleidingen o.l.v. prof. dr P.J.D. Drenth https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25000-VëI-99.html
Lex Borghans & Andries de Grip (5 februari 1997). Numerus fixus en arbeidsmarkt. Economisch Statistische Berichten, researchgate.net
Trouw 25 februari 1997. 'Gewogen loting het minst slechte systeem' pagina
NRC 25 februari 1997. Advies na kwestie met gymnasiaste: Geen loting meer voor goede student. pagina
Volkskrant 26 februari 1997. Commissie wil af van loting voor goede leerlingen. pagina
Volkskrant 27 februari 1997. Loten voor studie. Redactioneel. pagina
Trouw27 februari 1997. Alleen imbeciel verandert nooit van mening. Voor de zesjes is de nieuwe loting sneu. Esther Hageman en Edwin Kreulen. pagina Vermaat vindt het plan-Drenth maar niks. "Ik ben er niet blij mee. Wat mij betreft geef je de echt goede VWO'ers een betere kans. Maar een grens die ergens tussen 7 en 7,5 loopt, met enorme gevolgen, dat is gewoon niet eerlijk."
NRC 27 februari 1997. Het lot van de student. Redactioneel. pagina "Naar deze keuze [gewogen loting 1975, bw] heeft van meet af aan in het teken gestaan van de minst slechte oplossing." En zo is het.
Boukje van Casteren , Daniël Witte (1 maart 1997). Loting voor iedereen blijft beste methode. De Volkskrant pagina [Beide auteurs zijn lid van het SOG: Studentbestuursleden Overleg Geneeskunde]
Ger Klein (4 maart 1997). Gewogen loting. Volkskrant Geachte redactie. pagina Het effect van deze methodiek was onder andere dat er een grote druk op docenten en leerlingen ontstond: een punt meer of minder kon alle verschil uitmaken. Een hoofddoel van de nieuwe wet in 1975 was dan ook om een eind te maken aan deze bizarre situatie. Ik mag toch aannemen dat de commissie-Drenth zich op de hoogte heeft gesteld van deze voorgeschiedenis. Het bevreemt dan zeer dat men feitelijk terugkeert naar het stelsel-De Brauw met alle nadelen van dien. Is het dan verstandig om dit voorstel onderwerp van de komende discussie te maken? Nuttiger lijkt mij het volgende voorstel: We gaan ervan uit dat te zijner tijd een meerderheid van de Kamer een gewogen loting voorstaat.
NRC Handelsblad 26-3-1997. Meeste artsen verlangen naar werken in deeltijd.
NRC Handelsblad 26-3-1997. Studentstop voor medicijnen in Vlaanderen.
Wesseling, H. L. (27 maart 1997). Gewogen en te licht bevonden. NRC. pagina Column. Koketteren met eigen amateurisme, en dat tegelijk serieus nemen.
Henk van Berkel (2 april1997). Alternatief voor loting deugt evenmin. De Volkskrant. paywall
Campbell, C. (1997). A diagnosis that demands more doctors. THES, 12 december 1997. (Chairman of the Medical Workforce Standing Advisory Committee)
Ten Cate, Van Rossum, Van der Vleuten (12 april 1997). Huidige lotingsysteem is het beste. NRC. paywalled/abonnees
Drenth, P. J. D. (27 maart 1997 NRC). Prestatie moet bij loting zwaarder wegen. paywalled/abonnees
Drenth, P. J. D. (1997). Klassieke denkfout in debat selectie studenten. Trouw, 21 mei 1997.
Ebach, J., & G. Trost (1997). Admission to medical schools in Europe. Lengerich: Pabst Science Publishers. (Genoemd in vd Broek e.a. 1999, zelf niet gezien)
Mulders, Angelique, & Hanne Obbink (1997) Ritzen zoekt naar nog beter rotsysteem. Het halve einde van de gewogen loting. Folia, 7 maart.
Hofstee, W. K. B. (21 april 1997, NRC). Pas huidig lotingssysteem aan. paywalled/abonnees
Hofstee, W. K. B., & Kiers, H. A. L. (1997). Een algemeen model voor loting en selectie bij numerus clausus. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 22, 81-85. pdf
Hooft, G. 't (1997). Loterijspelletje. NRC-Handelsblad 26 april 1997. paywalled/abonnees>
Kiers, H. A. L., & W. K. B. Hofstee (1997). Gewogen loting in combinatie met rechtstreekse toelating vanaf examencijfer 8. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 22, 298-301. [ook: concept via Hofstee] (hele jaargang)
Nieuwenhuijzen Kruseman, A. C. (1997). 'Gewogen loting gewogen' - en te licht bevonden? Docent UM, mei 1997, pagina 20-23. [fotokopie]
NRC Handelsblad (26 februari 1997). Scholier krijgt meer greep op eigen lot. paywalled/abonnees
NRC Handelsblad (13 mei 1997). Voorstel Ritzen over loting verdeelt Kamer. paywalled/abonnees
NRC Handelsblad (26 juni 1997). Kamer verdeeld over loting. . paywalled/abonnees
Prick, L. (1997). In eigen hand. Trouw 21 mei 1997 (column Leo Prick).
Raad van State (1997) Advies van de Raad van State van 5 december 1997, opgenomen met de reactie van Ritzen in vergaderstuk 25947 A van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1997-1998.
Rossem, Maarten van Rossem (4 maart 1997). Intelligentie is verdacht. De Volkskrant Forum, 4 maart 1997. Het is me niet gelukt de digitale versie te vinden. Jammer, want de intelligentie van Maarten is verdacht, als dit artikel er de maatstaf voor mag ziijn. [knipsel bewaard] Een commissie heeft de minister van onderwijs nu geadviseerd dit systeem te veranderen. De helft van de beschikbare plaatsen zal voortaan worden verdeeld onder de studenten met de beste eindexamencij-fers, 40 procent van de plaatsen zal ongewogen worden verloot onder de andere belangstellenden, en het restant mogen de universiteiten toewijzen op grond van werkervaring of andere criteria. De reacties op dit voorstel waren vrijwel zonder uitzondering negatief. Alle critici zijn van mening dat er nu te veel nadruk wordt gelegd op de eindexamencijfers, en wijzen erop dat onderzoek nooit een rechtstreeks verband heeft aangetoond tussen goede eindexamencijfers en succes in de gekozen studie. Ik heb loting altijd een onzinnig systeem gevonden om schaarse studieplaatsen toe te wijzen. Gewogen loting is iets minder onzinnig, maar nog steeds onzinnig. Bij toewijzing van schaarse studieplaatsen gaat het erom die studenten te selecteren die de beste kans hebben op voltooiing van de studie. Het lijkt mij volstrekt in strijd met de regels van het gezonde verstand dat een loterij op dit punt beter zou scoren dan toelating op grond van goede tot zeer goede eindexamencijfers. Wie bij het eindexamen in een reeks van vakken hoge cijfers haalt, heeft daarmee aangetoond dat hij volgens de geldende criteria intelligent en ijverig is. Dat zijn ook de twee eigenschappen die bij elke academische studie het best van pas komen. Natuurlijk is het mogelijk dat de studie tegenvalt, dat de student door onoverkomelijk liefdesverdriet wordt getroffen of dat hij aan de verdovende middelen raakt. De kans op dergelijke noodlottige gebeurtenissen is echter bij studenten die door het lot worden aangewezen precies even groot, of men zou moeten argumenteren dat intelligente studenten meer kans lopen door het leven vermalen te worden. Ware dat zo, dan zou moeten worden gepleit voor de selectie van studenten met de slechtste eindexa-mencijfers. (...)
Jan C. C. Rupp (1997). De dynamiek van het massahogeronderwijs in Nederland, 1945-1995. Hoofdstuk 12 in: J. C. C. Rupp (1997). Van oude en nieuwe universiteiten. De verdringing van Duitse door Amerikaanse invloeden op de wetenschapsbeoefening en het hoger onderwijs in Nederland, 1945-1995 (315-333). Sdu. isbn 9012085063
Men moet er, ter verklaring van dit verschil, rekening mee houden dat de Nederlandse universiteiten in tegenstelling tot de Amerikaanse en Engelse niet met elkaar (mogen) concurreren. (..) Aan dit gelijkwaardigheidsprincipe, dat in 1876 is ingesteld, wordt tot op heden nauwlettend vastgehouden. De in de jaren tachtig van deze eeuw ingestelde visitatiecommissies mogen beslist geen rangorde tussen de diverse vakgroepen/faculteiten aangeven. Er worden in Nederland geen rangordes gepubliceerd en studenten kunnen daarmee dus bij hun keuze van universiteit en discipline ook geen rekening houden. Het uitgangspunt van de gelijkwaardigheid impliceert niet alleen dat Nederlandse universiteiten niet mogen selecteren, maar ook dat ze niet selectief werken op de populatie van toekomstige studenten. Onder die condities selecteren eindexamencijfers in Nederland niet(..) Selectie betekent in de Verenigde Staten spreiding van de studenten, in Nederland vermindering van het aantal studenten, en dat is ook wat De Groot voor ogen stond. [J.C.C. Rup ‘Enige politieke implicaties van het rapport van Prof. Dr. A.D. de Groot over selectieproblemen voor en in het hoger onderwijs’. Universiteit en Hogeschool, 20, 133-153] blz. 317-318
Trouw 9 april 1997. Duitsland: naar rechter voor een studieplaats.
Trouw 9 april 1997. Ouders van tieners jagen op cijfers.
Trouw. Commentaar (op de voorpagina) Loten. 14 mei 1997.
Trouw. Lotende student kan kans peilen op internet. Trouw, 25 juni 1997.
Tyler, T .R., R. J. Boeckmann, H .J. Smith & Y .J. Huo (1997) Social justice in a diverse society. Boulder, Colorado: Westview Press.
Pauline van de Ven (1997). Drijvend paviljoen. Balans.
Volkskrant. 8? 14 mei 1997.
Esther Hageman 7 mei 1997. Mams klimt in de pen en wil 'intake-gesprekken' Trouw. NB: de archief-versie heeft de eenvoudige titel 'Loting', anders dan 'Mams klimt in de pen" zoals het artikel in de papieren krant heet. pagina Van de 38 briefschrijvers hebben er negen duidelijk geformuleerde wensen. Alleen lopen die wensen ver uiteen. Ze hebben eigenlijk maar een ding gemeen: ze lijken niet erg op het voorstel dat de commissie-Drenth eind februari deed.
Dr. E.P.J. van den Heuvel, hoogleraar Astrofysica, Universiteit van Amsterdam (28 augustus 1997). [ingezonden brief NRC, reageert op artikel van Egbert Warries] brief [paywalled]
Trouw commentaar 14 mei 1997. Loten. pagina
Volkskrant 25 juni 1997. Kamerlid De Vries vindt een 7,5 mooi genoeg. pagina
Volkskrant 26 juni 1997. VVD tegenover PvdA over loting hoger onderwijs. De Volkskrant .
NRC 12 juli 1997. Instelling mag zelf studenten gaan selecteren. pagina NB: in de online vesie is de eerste zin weggevallen: "Het kabinet heeft nog niet besloten hoeveel plaatsen op deze manier kunnen worden toegewezen. Ritzen laat zich .... "
Warries, Egbert (19 augustus 1997). Studenten slachtoffer van politieke koehandel. NRC. paywalled/abonnees
Wezenberg, W. A. J. (augustus 1997). "Gewogen loting gewogen." Een balans. Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht 2, 79-100. [fotokopie]
Wilbrink, B. (1997). Terugblik op toegankelijkheid: meritocratie in perspectief. In Van Dyck, M. (Red.) (1997). Toegankelijkheid van het Nederlandse onderwijs. Studies (p. 341-384). Den Haag: Onderwijsraad. html
Wilbrink, B. (1997). Opsomming van de discussie over toelating bij numerus fixusstudies. In: Gewogen loting gewogen. Advies van de Commissie Toelating Numerus Fixusopleidingen pdf hoofdrapport, Bijlage, 121-203. De afzonderlijke bijlagen bij het rapport zijn niet meer online beschikbaar bij OCW. webpagina met deze bijlage
Wilbrink, B. (1997). Samenvatting van de opsomming van de discussie over toelating bij numerus fixusstudies. In: Gewogen loting gewogen. Advies van de Commissie Toelating Numerus Fixusopleidingen, 82-89 pdf hoofdrapport. html (alleen samenvatting)
Volledige dossier 25947 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, houdende aanpassingen in het systeem van selectie voor opleidingen waarvoor een toelatingsbeperking is vastgesteld. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/25947
TK 25947 Nr. 3. 1 april 1998 Memorie van toelichting pdfp class='lit'>
TK 25947 (9-12-1998). Nota van wijziging. pdf
TK 25947 A (24-3-1998). Advies Raad van State. pdf [gezien 2-2021] Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 december 1997 en het nader rapport d.d. 18 maart 1998
TK 25 947 (25-11-1998). Advies Raad van State. pdf
Ben Wilbrink (1998). Rechtvaardigheid bij selectie voor opleidingen met een numerus fixus. (niet gepublliceerd, maar een geweldig artikel, al zeg ik het zelf. Geschreven voor 'Gedrag en Organisatie', maar op het laatste moment door de redacteuren afgewezen). pdf. Een draadje, augustus 2024: Twitterhttps://x.com/benwilbrink/status/1826174559466262797
Conall Boyle (1998). Organizations selecting people: how the process could be made fairer by the appropriate use of lotteries. The Statistician, 47, 291-321. pdf summary Organizations select people to receive benefits in a way which is efficient to them but may not be fair to those selected or rejected. This paper elaborates on the concept of fairness - that it should be efficient, not waste the efforts of the candidates; that it should treat as equals all those who are not measurably different; that the process of selection should avoid bias and corruption. Lotteries have been used in the past partly to avoid corruption. Some examples of lottery-type selection remain today, such as juries. This paper examines the case for the deliberate introduction of a lottery as part of the selection process to approximate to the uncertainty in measuring the merits of the candidates. The advantages of such a lottery, particularly where decisions are devolved down to the community level, are discussed. 'impose hardship on those just outside the gates of Paradise . . .. The general recognition of the element of chance in examinations would mitigate the disappointment.' He then goes on to contradict his earlier view about selection by a graduated lottery. The candidates should be segregated by what he describes as a 'light' examination. They would then be given lottery tickets in proportion to the examination score. Commenting on this proposal, Edgeworth states that the state would not lose out since, ex hypothesi, in the long run the same proportion of really deserving candidates would be appointed. The benefits of such a selection were twofold: the sense of injustice felt by the candidates would be mitigated and the public would be alerted to what Edgeworth called 'the aleatory charecter of examinations' ('aleatory: depending on contingencies: used of the element of chance in poeteic composition, etc [L. aleator - a dicer, alea - a die]' (Chambers English Dictionary, 1990))."
Klerk, L. F. W. de (voorzitter) (1998) Decentrale toelating gewogen. Rapport van de Commissie Decentrale Toelating van de Onderwijsraad. pdf
Onderwijsraad (1998) Decentrale toelating. Den Haag: Onderwijsraad. html plus stukken rapport horen internationaal standpunten studenten bestemming schoolverlaters
M. van Dijck (16 januari 1998). Gewogen loting blijft hoe dan ook een loterij. De Volkskrant html
Raad van State ziet niets in nieuwe lotingsregels. Folia 17 april 1998.
volkskrant 3 juni 1998. Utrecht begint medische opleiding zonder loting. pagina [University College Utrecht] 'Onze verslaggever' slaat wild om zich heen: "Om een eind te maken aan de volstrekte willekeur bij de toelating bij fixusopleidingen ...
Volkskrant 18 juli 1998. Nogmaals loten. Redactioneel.
Volkskrant 18-7-98. Meike V[...] weer uitgeloot voor geneeskunde.
Elsbeth Etty (8-8-1998). Bamzaaien. (Column) NRC-Handelsblad. html
NRC 6 november 1998 'Studieplannen onhaalbaar en onverantwoord' Voorzitter Drenth van de commissie die vorig jaar adviseerde over een nieuwe toelatingsprocedure voor numerus fixus-studies, is het niet eens met de plannen van minister Hermans. pagina Een selectiecommissie bestaat ook maar uit mensen. De ene commissie geeft wellicht de dochter van de chirurg uit het Gooi voorrang op een timmermanszoon uit Middelburg. Bij een andere instelling geeft een zielig verhaal in de trant van 'mijn leven valt in duigen als ik geen arts kan worden' de doorslag. Dat is ethisch onverantwoord.
Elaine de Boer, Volkskrant 5 november 1998. Van Kemenade: door cijferrace neemt druk op docentenkorps toe. pagina
Volkskrant 18 november 1998. PvdA wil minder ruimte voor selectie studenten. pagina PvdA-Kamerlid Rehwinkel vindt dat VVD-minister Hermans de afspraken in het regeerakkoord over toelating bij studies met een numerus-fixus heeft opgerekt. Volgens Rehwinkel was de mogelijkheid voor decentrale selectie afgesproken, maar heeft Hermans die ruimte vergroot tot 30 procent. Bovendien wil de PvdA dat Hermans de randvoorwaarden voor de criteria aangeeft, op grond waarvan de universiteiten zelf studenten mogen aannemen. De fractie wil niet dat bij deze wijze van toelaten cijfers opnieuw een rol spelen. 'Studenten met een eindexamencijfer van acht of hoger worden immers al toegelaten en voor alle anderen geldt de gewogen loting', aldus Rehwinkel. De PvdA vindt 10 procent van de plaatsen voor decentrale selectie genoeg. De fractie wil ook dat er een beroepsmogelijkheid komt tegen een afwijzing. De regeringspartijen VVD en D66 zijn juist zeer tevreden over het voorstel van Hermans. Het oppositionele CDA wil nog veel meer vrijheid voor de universiteiten: zij moeten kunnen kiezen of zij meedoen aan de centrale loting of voor alle plaatsen zelf selecteren. (...)
Jaap Stam (18 december 1998). Ger Klein 1925-1998. Een pesthekel aan regenten. Foloa 17, pagina 8. [informatief, knipsel, gaat niet over loten]
Drenth, P. J. D. (1998). Selectie voor en in de studie geneeskunde. Openingstoespraak. In A.M.J.J. Verweij E.A. Abersnagel, Th.J. ten Cate, J. Denekens, J.H. Dikkers, R. Remmers, J.A. Smal & G.W.G. Spaai (Red.) Gezond onderwijs. Bohn Stafleu Van Lochhum. p. 1-12. [fotokopie van Cees van Dorp gekregen] [Ik vind het stuk niet online] [Ook in aangepaste vorm in Bulletin Medisch Onderwijs, 17, 97-107].
Volledige dossier 25947 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/25947
TK 19 januari 1999 25947 Nr. 8. Amendement Lambregts. Etcetera x
EK 26 januari Handelingen Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, houdende aanpassingen in het systeem van selectie voor opleidingen waarvoor een toelatingsbeperking is vastgesteld 25947 nr 176 1-8; 176a Brief van de minister 176b voorlopig verslag vaste commissie 176c Memorie van antwoord
TK 25 947 (27-1-1999). Brief minister over spoedige behandeling van dit wetsvoorstel i.v.m. verwachtingen bij schoolverlaters voor studiejaar 1999-2000. pdf ">
TK 25 947 (12-3-1999). Memorie van antwoord. pdf
TK 25 947 (24-3-1999). Memorie van toelichting. pdf
TK 25 947 (14-1-1999). Nota n.a.v. het verslag. pdf
P. J. D. Drenth (1999). The selection of medical students in the Netherlands - Reconciling the incompatibles. Commission on the Points System Research Paper No 3 Department of Education, Dublin: Irish Government. [no longer online. An incomplete version available, mail me]
John White (1996). The points system. In P. Hogan (Ed.). Issues in Education. Dublin. [fotokopie, waarschijnlijk va Drenth gekregen, ik vind geen verdere informatie]
Neil Duxbury (1999). Random justice: on lotteries and legal decision making. Clarendon Press. questia Zie ook on Scholar
Flora Goudappel (1999). The Dutch system of lottery for studies. European Journal for Education Law and Policy, 3, 23-27. pdf
NRC 21 januari 1999. Universiteit mag zelf studenten kiezen. pagina De Tweede Kamer ging gisteren akkoord met dit wetsvoorstel van minister Hermans (Onderwijs) om de beschikbare plaatsen bij studies met een numerus fixus op een nieuwe manier te verdelen. Dit geldt onder meer voor de universitaire studies geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde, evenals voor een flink aantal HBO-opleidingen waaronder journalistiek en fysiotherapie. Voor vijftig procent van de beschikbare plaatsen geldt het huidige systeem van een gewogen loting: het eindexamencijfer speelt een bescheiden maar geen doorslaggevende rol. De andere plaatsen vallen toe aan studenten die gemiddeld een acht of hoger voor hun eindexamen hebben behaald. Voor de plaatsen die daarna nog beschikbaar zijn — naar verwachting meer dan dertig procent — mogen de instellingen zelf studenten selecteren. Het gaat om een experiment dat na drie jaar wordt geëvalueerd.Hermans wilde aanvankelijk dat de instellingen maximaal dertig procent van de studenten zelf zouden selecteren, maar VVD en D66 wilden dat verhogen naar vijftig procent. CDA had het liefst gezien dat de instellingen alle studenten zelf zouden kunnen selecteren. Tweede-Kamerlid Wijn (CDA) vond echter het voorstel van VVD en D66 'een stap in de goede richting' en sloot zich erbij aan. De PvdA vond tien procent voldoende maar ook deze partij legde zich bij het compromis neer. Groen Links en SP zijn tegen. De Kamer vroeg nadrukkelijk om de scholieren drie keer de kans te geven om mee te loten. Hermans vond tweemaal voldoende, maar legde zich bij de wens van de Kamer neer. Wel blijft hij bij zijn besluit om de mogelijkheid af te schaffen voor scholieren om in beroep te gaan in het geval ze niet worden toegelaten. Met zoveel mogelijkheden om te worden toegelaten is dat niet meer nodig, vond de minister: ,,Het lijkt wel de student op de erwt. Nóg een matras ertussen en nóg een en nóg een. Ergens moet je de streep trekken.'' Bij de selectie door de instellingen moeten vooral criteria als motivatie en werkervaring aan bod komen. Hermans vindt het onwenselijk als ook bij die selectie cijfers een rol spelen, maar wil dat niet vastleggen in een wet. Volgens hem kun je dat de instellingen niet opleggen. Het nieuwe selectiesysteem zal stapsgewijs worden ingevoerd. Vanaf komend studiejaar, september 1999, moeten studenten met een acht en hoger zonder meer worden toegelaten. Ook scholieren die al eerder hun eindexamen met een acht of hoger hadden gehaald kunnen dan beginnen aan de numerus-fixusopleiding van hun keuze. Vanaf september 2000 kunnen de instellingen zelf selecteren.
Ad Valvas 28 januari 1999. Nieuwe studenten met acht of hoger direct toegelaten.
Volkskrant 3 februari 1999. Nieuwe selectiemethode brengt universiteiten in problemen. (van onze verslaggever) https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/nieuwe-selectiemethode-brengt-universiteiten-in-problemen~bcb33517/
Folia 18 juni 1999. 'Medische faculteiten geven te weinig studenten een kans'. Als de medische faculteiten hun zin krijgen, wordt het gros van de studenten bij voorbaat de kans ontnomen om zonder loten toegelaten te worden. Onder deze omstandigheden kan het experiment met nieuwe toelatingsmethoden beter een jaar worden uitgesteld. Dat vindt de commissie Sorgdrager, die in opdracht van minister Hermans de proef met de zogeheten decentrale toelating begeleidt. In deze proef mogen opleidingen met een studentenstop een deel van de studenten zelf selecteren. De rest van de studenten moet loten voor een studieplaats of op de middelbare school een examencijfer van gemiddeld een acht of hoger halen. De bedoeling van het experiment is dat aankomende studenten als het ware 'solliciteren' om toegelaten te worden tot een studie met een stop. Elke opleiding mag haar eigen methode kiezen om uit die sollicitanten te selecteren. Maar de commissie-Sorgdrager vindt dat de geneeskunde- en tandheelkundefaculteiten die vrijheid niet goed gebruiken. De betrokken universiteiten hebben nu minister Hermans gevraagd zich in de discussie te mengen. De medische faculteiten vrezen dat zij met een enorme toeloop van sollicitanten worden opgescheept. Zij willen slechts tien procent van hun plaatsen zelf vergeven. Voor die 190 plaatsen voorzien zij zo'n vijfduizend gegadigden. Om die stroom in te dammen, heeft elk van hen strenge eisen gesteld. Van sollicitanten wordt bijvoorbeeld geëist dat ze op de middelbare school twee extra vakken in hun pakket hadden, een andere opleiding hebben gevolgd of al werkervaring hebben. De commissie-Sorgdrager is daar niet gelukkig mee. Het gros van de aankomende studenten wordt op deze manier bij voorbaat afgewezen, vindt ze. De bedoeling van de proef is nu juist te experimenteren met toelatingsmethodes die voor de grote stroom 'gewone' studenten bruikbaar zijn. Sorgdrager vindt dat de betrokken universiteiten maar eens goed moeten nadenken over methoden die geschikt zijn om te selecteren op inzet of motivatie of specifiek talent. De tijd begint echter te dringen. De decentrale toelating moet al voor het studiejaar 2000-2001 voor het eerst toegepast worden. Dat betekent dat scholieren in september aanstaande moeten weten waar ze aan toe zijn. De brochure daarover van de Informatie Beheer Groep moet nog deze maand naar de drukker. De commissie-Sorgdrager vindt dat bezwaar niet doorslaggevend. Dan moet de decentrale toelating maar een jaar uitgesteld worden, vindt ze. Dat is in elk geval beter dan snel van start gaan met slechte criteria, die dan een jaar later alweer herzien moeten worden. 'De kritiek van Sorgdrager stemt zeker tot nadenken,' zegt een woordvoerder van de VSNU, de vereniging van universiteiten. De VSNU heeft nu minister Hermans om zijn mening gevraagd. Ofwel de universiteiten hoeven zich niets van Sorgdragers kritiek aan te trekken en gaan gewoon in het jaar 2000 van start, ofwel het hele experiment loopt een jaar vertraging op. Hermans beraadt zich nog op een antwoord. 'Maar uiteindelijk maakt elke afzonderlijke universiteit uit hoe ze de zaak. gaat aanpakken,' zegt de VSNU-woordvoerder. (HO/HOP)
John Broome (Ed.) (1999). Ethics out of Economics. Cambridge University Press. questia
Lemann, Nicholas (1999) The big test. The secret history of the American meritocracy. New York: Farrar, Strauss and Giroux.
Wilbrink, B. (1999). Rechtvaardigheid en selectie voor numerus-fixusstudies. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 17, 136-152. open access https://www.tvho.nl/edition.php?id=60 html
Theodore P. Hill (2000). Mathematical devices for getting a fair share. American Scientist, July-August, 325-331. pdf
Vincent Icke (5 februari 2000). Amerikaanse toestanden. NRC Handelsblad. [niet online te vinden; ik heb het knipsel] "De lakmoesproef voor het onoverbrugbare verschil tussen de VS en Nederland is het loten voor academische opleidingen. Als ik aan gene zijde om een sappig verhaal verlegen zit, vertel ik wat er hier gebeurde met een meisje dat voornamelijk tienen haalde op haar vwo-examen en medicijnen wilde gaan studeren. Hilariteit en ongeloof als ik het vertel: loten! Dat is een afkorting voor malloten, een verwijzing naar de politici die vinden dat sufferds evenveel waard zijn als bollebozen."
Het taalgebruik past de column-schrijver, al spreekt er, hopelijk onbedoeld, ook minachting voor ons belangrijkste grondwetsartikel uit, maar overigens geeft het een sterk sentiment weer dat door meer mensen wordt gedeeld. Politici zoals destijds Jo Ritzen voelen zich dan uitgedaagd om met een plan te komen dat op meer draagvlak bij deze intellectuele elite mag rekenen.
Michael Stöltzner (2000). An Auxiliary Motive for Buridan's ASS. Otto Neurath On Choice Without Preference in science and Society. doc of draft
Martin Wainwright (Thursday September 21, 2000). The lottery of life. Allocating university places, charity grants, even council housing by lottery is as rational a method as any. It is time we give it a try. The Guardian
The 2000 Laura Spence case. This case is not about the use of a lottery in admissions, but on the supposed value of the use grades in admission. The admission of Laura Spence was turned down by Oxford, and happily granted by Harvard. An open invitation to politicians like Gordon Brown to comment on what he sees as proper and improper in admissions procedures. Use Google, Cuil, or whatever, search Laura Spence case.
Monique de Heer (2001). De loterij van de schoolkeuze. Trouw deVerdieping 21-6-2001.
MDW werkgroep Toetredingsbelemmeringen Medische Beroepen (2001). Nooit meer wachten. Minder toetredingsbelemmeringen voor medische beroepen. html (cache Google; het pdf-document is niet meer aanwezig op de plaats waar het moet zijn)
Minister van Onderwijs, Loek Hermans, aan Tweede kamer, over motie Melkert en De Hoop Scheffer om numerus fixus voor afschaffing van de numerus fixus voor artsen. pdf
In Vlaanderen vervang een toelatingsselectie de vergelijkende selectie in het eerste jaar van de opleidingen tot arts en tandarts html
Justin Blum (December 19, 2002). D.C. to create lottery for school transfers. Washington Post, page B01 pdf.
Commissie Marktprikkels Medische Opleidingen (april 2002). Advies: capaciteit en bekostiging
. pdf
Wieland van Dijk (11-4-2002). Commissie Sorgdrager: nog te veel selectie op kennis. DUB artikelm "Hogescholen en universiteiten die zelf studentenselecteren leggen nog altijd te veel nadruk op kennis. Dat is deconclusie van de commissie-Sorgdrager, die het experimentbegeleidt."
Robyn M. Dawes (2002). The Ethics of Using or Not Using Statistical Prediction Rules in Psychological Practice and Related Consulting Activities. Philosophy of Science, 69, 178-184. free pdf request
Leo Prick (mei 2003). Het belang van passie. NRC [ook geannoteerd toegevoegd aan 03DecentraleToelatingTvHO]
Maarten Hpgenstijn (23-7-2003). 'Loten voor medicijnen blijft nodig' de Volkskrant pagina
Hannah-Suarez (2003) Moral Luck in Canadian Law: Socio-economic Deprivation, Retributive Punishment and the Judicial Interpretation of Section 718.2(e) of the Criminal Code. Journal of Law & Equality, 2, 255-286 pdf first paragraphs In "The Lottery in Babylon", Jorge Luis Borges describes a fictitious society enthralled by a lottery game.1 Not only are there prizes for winning tickets, but penalties for unlucky draws. These penalties begin as fines and soon evolve into prison sentences, mutilations, and executions. After a while, everyone in the society is automatically entered into these lotteries, and what began as a simple game comes to control every aspect of the citizens' lives — from success in love and careers to financial disaster and illness.
Pauline T. Kim (2003). The colorblind lottery. Washington U. School of Law Working Paper No. 03-09-01 Fordham Law Review, Vol. 2, No. 1, 2003. abstract
Karin Höppner und Johannes A. M. Maarse (2003). Planung und Sicherung der hausärztlichen Versorgung in den Niederlanden. GGW 3/2003 (Juli), 3. Jg. pdf
Serena Olsaretti (Ed.) (2003). Desert and justice. Oxford University Press.
Anja van den Broek Joyce Kerstens Mirjam Woutersen (januari 2003). Lot in eigen hand. Evaluatie van de experimenten met decentrale toelating in het hoger onderwijs. Onderzoek in opdracht van de Begeleidingscommissie Decentrale Toelating pdf
Charles R. Lawrence ëI (2004). Forbidden Conversations: On Race, Privacy and Community (A Continuing Conversation with John Ely on Racism and Democracy). Yale Law Journal pdf or pdf.
Kees Kolthoff (15 april 2004). PvdA steunt foute selectie. de Volkskrant betaalmuur
Tot ieders verbazing verschafte de grootste oppositiepartij, bij monde van PvdA-fractiewoordvoerder Jacques Tichelaar, staatssecretaris Nijs de ruimte haar heilloze ideevoor het hoger onderwijs uit te voeren. In ruil voor een stukje financieringssystematiek, die niets met de inhoud, de kwaliteit en de maatschappelijke functie van het onderwijs te maken heeft. En hij liet het aan CDA, SP en GroenLinks over de noodzakelijke kritische vragen te stellen en aan Kees Vendrik (GL) om in een voortreffelijk en principieel betoog de beginselen van hoger onderwijs voor velen, de emanciperende en culturele waarde van onderwijs en de onzin van 'selectie aan de poort' te verdedigen tegen het platte meritocratische VVD-model. Een model dat nu ook door de PvdA dreigt te worden omhelsd. Een vergelijking van de twee situaties, numerus fixus en algemene toelatingsbeperking, is verhelderend en onthullend.
De numerus fixus, een maximum aantal toe te laten studenten, werd eind van de jaren zestig voor het eerst voor een aantal universitaire studierichtingen (geneeskunde, tandheelkunde en biologie) van overheidswege bij wet afgekondigd en herhaaldelijk bevestigd. Bij wet, want het was een inbreuk op het algemene recht van toelating tot een universitaire studie op grond van het diploma vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) waartoe de overheid zich genoodzaakt zag doordat zij was ingehaald door een grote toeloop van studenten bij een onvoldoende opleidingscapaciteit.
De numerus fixus maakte felle discussies los die uitwaaierden over een groot aantal deelgebieden: de basis voor het recht van toelating door middel van het 'omnivalente' vwo-diploma, de voorspelbaarheid van de maatschappelijke behoefte, de (maatschappelijke) wenselijkheid van beperking van afgestudeerden in de numfix-beroepen, het individuele profijt van een hoge opleiding, het bepalen van de aantallen toe te laten studenten, het vaststellen van de wijze van selecteren, het te verwachten rendement van bestaande en te ontwikkelen selectiemiddelen, het aantal toegestane pogingen tot toelating, de rechtvaardiging van toelating en afwijzing naar alle, verschillende, betrokkenen en belanghebbenden. Uit de opsomming van al deze aspecten blijkt al de grote reikwijdte van de problematiek. Zij loopt van politiek-ideologisch en rechtsfilosofisch tot meettechnisch en onderwijskundig. En, natuurlijk, financieel. Niet dat dit steeds duidelijk is, of duidelijk wordt gemaakt. Integendeel. Ideologische uitgangspunten worden in de hedendaagse politiek liefst verdonkeremaand of vederlicht 'afgeschud' en rechtsfilosofische doordenking zouden de problematiek een ondragelijke zwaarte kunnen verlenen. De PvdA-fractie heeft bij haar nieuwe opstelling alle wezenlijke punten gemist: De technische onmogelijkheid het studierendement meer dan minimaal te verhogen door tests, motivatie-onderzoek en dergelijke vtoelating. De afwezigheid van financi, personele en organisatorische middelen om zo'n minimale verbetering te verwezenlijken. (Beide punten zijn door een deskundige, prof.dr. P.J.D. Drenth, nog eens in NRC Handelsblad van 8 april uitgelegd en voorgerekend.) De misvatting dat veelsoortige problemen in het (hoger) onderwijs door strengere selectie van studenten in plaats van door verbetering van het onderwijs kunnen en moeten worden aangepakt. Hierdoor wordt ook het zwaartepunt in de verantwoordelijkheid voor de studieresultaten verkeerd gelegd: de pre-occupatie met de 'geschiktheid' van studenten voor het onderwijs komt in de plaats van aandacht voor geschiktheid van onderwijs voor studenten en voor de beoogde en gedroomde onderwijsdoelen. Het politieke uitgangspunt dat overheid en onderwijsinstellingen de mogelijkheid van maatschappelijke bijdragen en individuele ontplooiing van een reeds langjarig geselecteerde groep met gelijke kansen en op hoog niveau dient te bevorderen, in de (onderwijskundige) wetenschap dat verschillen in talent en inspanning door onderwijs niet gelijkgeschakeld maar verder ontwikkeld worden. Als het de verantwoordelijkheid van politici en bestuurders is te handelen op grond van de best beschikbare kennis en overeenkomstig hun politieke beginselen, dient de Partij van de Arbeid afstand te nemen van de egoi¿stische instincten, de lege opwinding over 'top'-studenten, 'top'-masters, 'top'-universiteiten en daaruit voortkomende rechtse plannenmakerij die de ontwikkeling van het hoger onderwijs voor onze samenleving bedreigt. Kees Kolthoff is voormalig hoofd van het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs van de Universiteit van Amsterdam (1965-1973) en was woordvoerder voor hoger onderwijs in de PvdA-fractie in de Tweede Kamer (1973-1981).
Pamflet Kees Kolthoff en anderen, 2004. Over het voornemen van de Partij van de Arbeid om steun te verlenen aan het regeringsvoornemen overal in het hoger onderwijs ‘selectie aan de poort’ mogelijk te maken. tekst Publicatie mogelijk in Onderzoek van Onderwijs, maar ik vermoed toch in NRC of De Volkskrant. Dat zoeken we nog uit.
Willem K. B. Hofstee (2004). Hoger onderwijs: sociaaldemocratie en selectie aan de poort. Socialisme & Democratie. inleidende paragraaf
W. J. van der Linden (2004). Het centraal examen: het beste selectieinstrument voor de universiteit. Testen? Liever: examineren. Examens, 1, 19-20. artikel €
RAPPORT PERIODIEK KWALITéTSONDERZOEK school voor Voortgezet Onderwijs Barlaeus Gymnasium (vaststelling inspectierapport: 2-2-2006). "Het Barlaeus Gymnasium is de afgelopen twee jaren volledig vernieuwd en uitgebreid, zonder dat dit ten koste is gegaan van de traditionele sfeer. Het aantal leerlingen is fors gestegen van 720 in 2003 naar 800 in 2004. Als gevolg van de grote belangstelling voor het gymnasium heeft het Barlaeus, evenals andere scholen, moeten loten met in achtneming van de zgn. kernprocedure met betrekking tot toelating van leerlingen vanuit het basisonderwijs binnen de gemeente Amsterdam. Tegen de achtergrond van een grootstedelijke en multiculturele omgeving streeft de school ernaar een afspiegeling te zijn van de Amsterdamse bevolkingssamenstelling. Dit is echter nog niet zichtbaar. Het aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor faciliteiten op basis van de regeling culturele minderheden is zeer gering."
Cohen-Schotanus, J., et al. (2006). The predictive validity of grade point average scores in a partial lottery medical school admission system. Medical Education, 40, 1012-1019. [ik heb dit artikel nog niet kunnen inzien]
Pieter J. D. Drenth (8 april 2004). Selectie aan de poort werkt niet. NRC< artikel
Klaus-D. Hänsgen (2007). Numerus clausus in der Medizin — werden die Richtigen ausgewählt für Studium und Beruf? Schweizerische ärztezeitung | Bulletin des médecins suisses | Bollettino dei medici svizzeri | 2007;88: 46, 1953-1957. pdf
Don A. Moore and Steven L. Blader (2007). Revisiting the Instrumentality of Voice: Having Voice in the Process Makes People Think They Will Get What They Want. paper. pdf
Peter Stone (2007). Why lotteries are just. The Journal of Political Philosophy, 15, 276-295. pdf
Sutton Trust (2007). Ballots in School Admissions pdf
Cathleen Stasz and Christian van Stolk (2007). The Use of Lottery Systems in School Admissions. RAND Europe Working Paper Series, January 2007. pdf
The Use of Lottery Systems in School Admissions.
B.W. (Nov 5, 2007) The lottery might be used to mitigate undesirable effects of meritocratic procedures. In a way, the Dutch admissions procedure in the case of numerus fixus studies is an example. Any suggestions of publications on this theme? Mail me.
Jannetje Koelewijn (25-4-2007_. Bij gelijke geschiktheid liever een jongen. Hoogleraar Gerda Croiset vindt het onwenselijk dat veel meer meisjes dan jongens geneeskunde studeren. NRC-Handelsblad pdf
Plasterk (2007). Antwoord op de vragen van het Kamerlid Joldersma inzake Saudi-Arabische studenten die in Nederland geneeskunde komen studeren. pdf
Pieter Johan Diederik Drenth (07-07-07). Een wetenschaps-autobiografie. openPassage over 'Gewogen loting gewogen': p. 46-47. Voor de noten: zie de tekst zelf.
Rebecca Zwick (2007). College admissions in twenty-first-century America: the role of grades, tests, and games of chance. Harvard Educational Review, 119- scihub [NB: Zwick heeft geen flauw idee van de specifieke situatie van de Nederlandse numerus fixus. Ook in haar latere boek (2017, 'Who gets in?') verspreidt ze misverstand op misverstand over de gewogen loting in Nederland. Ik begrijp dat wel: het is verdraaid lastig om onderwijsstelsels in andere landen/culturen goed in beeld te krijgen.]
A. Klink (10 maart 2008). Numerus fixus studie geneeskunde. Kamerstuk
NRC (hoofdredactioneel commentaar) (29-4-2008). De dokter op de markt. http://weblogs.nrc.nl/weblog/commentaar/2008/04/29/de-dokter-op-de-markt/
Tweede Kamer 29282 nr. 68 (17-7-2008). Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector; Verslag schriftelijk overleg over Capaciteitsplan 2008 (zie kamerstuk 29289, nr. 57). pdf
Aurélie Sobocinsky (avril 2008). Médecine: vers la fin de l'hécatombe. La sélection des études de médecine est redoutable: sur plus de 50 000 inscrits, seuls 7 100 pourront poursuivre le cursus. Valérie Pécresse, ministre de l'enseignement supérieur et de la recherche, entend réformer ce mode de sélection dès la rentrée prochaine. Le Monde de l'Éducation, 44-46.
Jon Elster over loten: Florent Guénard et Hélène Landemore (2-7-2008). Le tirage au sort, plus juste que le choix rationnel. Entretien avec Jon Elster. http://www.laviedesidees.fr/Le-tirage-au-sort-plus-juste-que.html
J. A. Dekker (2008). Een review van decentrale selectie en numerus fixus bij geneeskunde. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 26. pdf
Deanna Kuhn and Maria Pease (2008). What needs to develop in the development of inquiry skills? Cognition and instruction, 26, 512-559. abstract, pdf's publicaties van Kuhn
Hubertus Buchstein (2009). Demokratie und Lotterie: Das Los als politisches Entscheidungsinstrument seit der Antike: Das Los als politisches Entscheidungsinstrument von der Antike bis zur EU. Campus Verlag GmbH. ISBN-10: 3593387298 [Ik heb dit boek niet gezien, maar wil het graag vermelden. Buchstein is politicoloog.]
‘De schaamte voorbij:’ dit jaar laat toch wel onthutsend onprofessionele praktijken zien van onderzoek naar effecten van selectie-aan-de-poort bij geneeskundige opleidingen, met even onthutsende meningsvorming bij belangrijke spelers in dat facultaire veld. Expertise op het onderwerp selectie is in de ogen van veel direct betrokkenen iets dat iedereen van nature heeft, daar hoef je geen moeite voor te doen, die expertise hoef je dus ook elders niet te zoeken, als je al het idee zou hebben er zelf misschien net iets te weinig van te hebben. Hoera voor deze vooruitgang. Als we maar competent communiceren dan komt de rest ook wel goed. Toch?
Gerard Reijn (25 mei 2009). De Volkskrant, p. 2.
David Poulin-Litvak (2009). Citizens' Democracy.
Setting the paste for a democratic revolution through the use of random selection of citizens in political institutions. pdf
Linda Welther (2009). Loten voor het gymnasium? Didaktief, 39 nr. 1-2, p. 19.
Jaron van de Wardt (28 juli 2009). Schaf de loterij voor geneeskunde af. de Volkskrant. artikel paywalled [Jaron van de Wardt werd drie keer uitgeloot voor geneeskunde. Dit is een brief aan Plasterk.] Met de hele catalogus aan misverstanden over de gewogen loting. Een meritocratische uitwas ook. Juist daarom interessant. Een boeiende 'brief aan Plasterk'. Getweet https://twitter.com/benwilbrink/status/1530265605265408003
J. A. Dekker, Merel M. C. Lambregts, M. W. Heeren, J. I. Hanemaayer (2009). Toelating tot de medische opleiding in beweging. Capaciteit en legitimiteit. [Admission to medical school in movement. Capacity and legitimacy] August 2009 Tijdschrift voor Medisch Onderwijs 28(4):159-166 DOI: 10.1007/BF03081784 researchgate.net
Louise C. Urlings-Strop, Theo Stijnen, Axel P. N. Themmen & Ted A. W. Splinter (2009). Selection of medical students: a controlled experiment. Medical Education, 43, 175-183.
Peter Stone (draft). Three arguments for lotteries. abstract
Peter Stone (2009). The logic of random selection. Political Theory, 37, 375-397. abstract
Peter Stone (2009). Lotteries, justice and probability. Journal of Theoretical Politics, 21, 395-409. abstract
J. A. Dekker, M. M. C Lambregts, M. W. Heeren, J. I. Hanemaayer (2009). Toelating tot de medische opleiding in beweging. Capaciteit en legitimiteit. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs, 28, 159-166.
Ronald Berger adviesbureau (29-9-2009).
Plasterk wil loting verruimen (NRC Handelsblad 29 september 2009, p. 6).
Trouw (2 november 2009). ‘Loting medicijnenstudie moet op de schop.’ html
Gerard J. A. Baars (2009). Factors related to student achievement in medical school. Factoren gerelateerd aan studieprestaties van studenten Geneeskunde. Lemma. Proefschrift Erasmus Universiteit. pdf [de data in de tabellen staan in een lettertype dat mijn browser niet kan weergeven, zoek dan dit proefschrift op Google, dat de keuze biedt om een HTML-transcriptie te downloaden.] Ianthe Sahadat (11 november 2009). ‘Selecteren is beter dan loten.’ De Volkskrant, 3.
Mare (3 december 2009). Selectie aan de poort. Interview? met prof. dr Jan Anthonie Bruijn, voorzitter van het opleidingsbestuur van het LUMC (Academisch Ziekenhuis Leiden), en voormalig lid van de Onderwijsraad. Selectie drukt uitval. Zeker. .... Dus?
Mag ik erop wijzen dat in de discussie sinds, pakweg, 1970 het nooit, NOóT, een issue is geweest of selectie effectief kan zijn? Natuurlijk heeft selectie effect, en zeker de psychologen in dit debat, zoals Wynand Wijnen, Willem Hofstee, en Pieter Drenth hebben dit nooit onder stoelen of banken gestoken (maar pas op: krantenredacties bedenken titels bij hun stukken die anders suggereren, so it goes). Het springende punt is of wat kan, ook gewenst is. Dat gaat verder dan alleen de vraag of het effect van selectie interessant genoeg is om de kosten dubbel en dwars terug te kunnen verdienen. Er is in 1975 een bijzonder uitvoerig debat over gevoerd in het parlement, met een tweedeling tussen voorstanders van integraal loten (natuurlijk alleen in de noodsituatie van een numerus fixus) en voorstanders van alleen selecteren. Daar is destijds een Hollands wonder geweest: een amendement met een compromis in de vorm van gewogen loting kreeg kamerbrede steun. Ook bij de laatste gelegenheid dat er naar de toelating tot numerus-ficusstudies is gekeken, door de commissie Drenth (rapport De gewogen loting gewogen, online beschikbaar), is bij uitstek de afweging tussen loten en selecteren aan de orde geweest, met het voorspelbare resultaat dat er een goede balans tussen die twee moet zijn, niet een uitsluiting van loten. De redenen daarvoor zijn gelegen in de specifieke aard van ons onderwijsstelsel (geen grote middenschool, zoals in de VS, maar een scherp selectief VO) en de systematiek van de wet die uitgaat van toelaatbaarheid voor iedereen met een passend eindexamen of equivalent daarvan.
Het kan ook korter door de bocht gezegd. Een faculteit is niet analoog aan een kruidenier: die kruidenier moet goed opletten wie hij aanneemt, anders heeft hij een probleem. De faculteit is een publieke voorziening, is onderdeel van het hoger onderwijs dat we uit de staatskas financieren omdat de baten voor de samenleving zich goed verhouden tot die kosten. Het gaat niet aan dat een faculteit zich aanmatigt het schaarse talent uit de vijver weg te vissen voor de neus van andere faculteiten. Laat de slimste kandidaten alsjeblieft in Delft gaan studeren, daar kunnen zij meer betekenen voor de kwaliteit van de geneeskunde dan zij ooit als specialist zouden kunnen. Het gaat niet aan dat faculteiten zich aanmatigen aan poortselectie te doen: zij investeren immers geen euro eigen geld in het functioneren van het onderwijs, terwijl de samenleving en de studenten zelf dat wel doen, en niet zo'n klein beetje ook. Aankomende studenten laten zich de kaas van het brood eten. De samenleving laat het toe dat er weer op naïeve gronden gespeeld wordt met selectie aan de poort, bovenop de selectie die al in het VO heeft plaatsgevonden. Is dit overdreven? Het is een motie van Martijn van Dam en Jacques Tichelaar van de PvdA geweest, gesteund destijds door VVD en LPF, die experimenten met selectie mogelijk maakte. Van Dam en Tichelaar waren van hun wortels losgeschoten, to say the least. Trouwens, ook prominent liberaal Thorbecke was een verklaard tegenstander van deze vormen van autoritaire selectie, dat kunnen de kandidaten en hun ouders immers zelf wel uitmaken. En dat laatste is ook de systematiek van de wet op het hoger onderwijs: zelfselectie in de propedeuse.
Jan Borleffs (vrijdag 11 december, 10:20 uur Radio 1). (Prof. Borleffs is in Groningen bij geneeskunde prodecaan onderwijs en onderzoek) Ik heb meer aandacht gegeven aan het onderzoek van Baars, en aan de opvattingen van Bruijn en Borleffs, omdat deze de aard van het denken bij de faculteiten geneeskunde waarschijnlijk goed representeren. En geneeskunde is de speerpunt van meer selectie-aan-de-poort voor universitair onderwijs. Alsof het (eindexamen) VO die poort niet is.
Raad van Advies voor de Volksgezondheid & Zorg (2009). Numerus fixus geneeskunde: Twaalf mensen, twaalf meningen. pdf
Het regeeraccoord van het kabinet Rutte stelt dat de numerus fixus over vijf jaar wordt afgeschaft. Het regeeraccoord stelt daarnaast dat het de aanbevelingen van de commissie-Veerman zal uitvoeren: dus selectie-aan-de-poort door opleidingen in het Hoger Onderwijs zal toestaan. Het is uit de tekst van het regeeraccoord geenszins duidelijk wat een en ander concreet gaat betekenen, maar ik durf wel te voorspellen dat 'afschaffen van de numerus fixus' een bedrieglijk voorstel zal blijken te zijn: te verwachten vakt dat de plaatsbeperking gewoon zal blijven bestaan, maar dat de manier waarop de beschikbare plaatsen worden verdeeld onder de gegadigden volledig in handen van de betreffende individuele opleiding komt te liggen. Dat zou een schanddaad zijn, om het woord van Bernard Haitink te gebruiken (over de voorgenomen afschaffing van het orkestencentrum).
Sander van Walsum (28 oktober 2010). Toen. De Volkskrant, p. 8, kader in artikel van Gijs Herderscheê.
Gijs Herderscheê Schrappen numerus fixus bij geneeskunde is niet haalbaar. (28 oktober 2010). De Volkskrant, p. 8
Veerman (2010). Differentiëren in drievoud omwille van kwaliteit en verscheidenheid in het hoger onderwijs. Advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel. pdf
Commentaar NRC Handelsblad (29 oktober 2010). Niet meer artsen. Studie geneeskunde blijft beperkt, ondanks afschaffing numerus fixus. NRC p. 20
Raad van Advies voor de Volksgezondheid & Zorg (2010). Numerus fixus geneeskunde: Loslaten of vasthouden. Advies. pdf
KNMG Studentenplatform, Tom Brouwer (3 februari 2010) Decentrale selectie: de rechter bepaalt. Arts in Spe
https://www.medischcontact.nl/arts-in-spe/nieuws/ais-artikel/decentrale-selectie-de-rechter-bepaalt.htm
Olle ten Cate, Marijke van Dijk, Cees van der Vleuten, Albert Scherpbier en Lambert Schuwirth (13 februari 2010). Loting eerlijker dan selectie. De Volkskrant, Forum-pagina. "Het is veel eerlijker om de schaarse plaatsen voor de artsenopleiding toe te wijzen door gewogen loting, zoals nu gebeurt, dan door selectie, wat de minister wil, betogen Olle ten Cate e.a." paywalled In augustus 2009 hadden zich bij de Informatie Beheer Groep (IBG) 7.945 kandidaten aangemeld voor een opleiding geneeskunde. Er is plaats voor 2.850 eerstejaars studenten bij de acht medische opleidingen. De numerus fixus (het vastgestelde aantal) zal waarschijnlijk niet snel worden afgeschaft, misschien iets verruimd, maar zeker de helft tot tweederde van de aanmelders zal ook de komende jaren moeten worden afgewezen voor de studie. Velen pleiten ervoor die schifting niet meer door loting te laten plaatsvinden, maar te selecteren op motivatie of andere kwaliteiten. Daar zijn kanttekeningen bij te plaatsen, of je het nu bekijkt vanuit het perspectief van de aanmelder, van de opleiding of van het medische beroep. De hamvraag is namelijk niet hoe je de beste studenten aanneemt, maar hoe je op de eerlijkste manier de meeste studenten afwijst. Het RVZ-rapport citeert een scholier die graag wil gaan studeren: ‘Hooggeachte heer Plasterk, ik baal als een stekker, het is mij voor de derde keer op rij niet gelukt ingeloot te worden voor de opleiding geneeskunde die ik al vanaf het begin van de middelbare school wil gaan volgen.’ Dat is natuurlijk frustrerend, maar niet frustrerender dan om drie keer in een kwalitatieve selectieprocedure afgewezen te worden. Net zo veel aanmelders zullen ook dan afgewezen worden. Bij het loten lijkt willekeur op te treden, maar in feite is er juist sprake van willekeur bij kwalitatieve selectie. Uit onderzoek weten we dat selectieprocedures geen voorspellende waarde van betekenis hebben. Er is nauwelijks verband tussen hoe goed iemand scoort in de selectie en hoe goed men is in de opleiding en nog minder in het latere beroep. Ook selectie is dus een tombola, die veel kwalijker is dan een zuivere loting waarin iedereen evenveel kans heeft. Kunnen de faculteiten dan niet selecteren op motivatie? Het antwoord is: nee, een valide motivatietest voor dit doel bestaat niet. De gemiddelde geneeskundestudent is nu al zeer gemotiveerd en het onderscheid tussen gemotiveerd en zeer gemotiveerd is niet te maken. Je kunt het vragen aan de kandidaat, maar wie zal niet in alle toonaarden zijn motivatie etaleren als hij weet dat dat het belangrijkste selectiecriterium is? En dan zijn er ook heel verschillende motieven, zoals willen werken met mensen, gefascineerd zijn door de humane biologie, later een goede boterham willen verdienen. Als we kijken naar de fluctuaties in aanmeldingen over de laatste twintig jaar, dan blijkt dat in de jaren dat de economie slechter gaat er meer aanmeldingen zijn voor geneeskunde. Dat suggereert dat ook economische motivatie een rol speelt in de keuze en de vraag is of dat het type motivatie is dat je voor de aanstaande dokter wil. De opleiding wil graag studenten die vlot studeren en gemotiveerd zijn. Het probleem is echter dat een faculteit bij 300 of 400 plaatsen voor gemiddeld 800 tot 1.200 kandidaten niet zorgvuldig kan selecteren. De faculteit kan niet al deze kandidaten een eerlijke kans geven in de selectieprocedure. De faculteit kijkt dan eerst oppervlakkig naar brieven en cv’s en legt veel kandidaten snel, en op beperkte gronden, terzijde. Zou je dat gewetensvol doen, dan kost dat zeer veel inspanning die onttrokken moet worden aan het onderwijs. Degenen die door mogen naar een tweede selectieronde worden misschien geënterviewd of moeten iets presteren, en daarvan is de voorspellende waarde gering. Bovendien waren er in de eerste ronde waarschijnlijk ook goede kandidaten die nooit gezien zijn. De huidige gewogen loting, met meer kans als je een hoger gemiddeld eindexamencijfer hebt en automatisch toelating krijgt bij een 8 of hoger, biedt de faculteit met minder inspanning minstens zulke goede studenten. De patiënt wil een goede en aardige dokter. Het zou mooi zijn als je dat door selectie van de juiste studenten kon bereiken. Helaas hebben decennia van onderzoek uitgewezen dat kwaliteiten bij selectie voor de artsenopleiding maar beperkt de toekomstige kwaliteiten voorspellen. Een vaak aangehaald onderzoek waaruit blijkt dat dokters die met het tuchtrecht in aanraking komen achteraf gezien vaker lager scoorden bij de selectie, biedt voor selectie onvoldoende houvast. Daarvoor zijn de verbanden te zwak. Goede dokters worden vooral gevormd in de opleiding en het beroep. Nederland heeft al sinds 1972 een lotingssysteem. Met het centraal schriftelijk eindexamen is iedereen met het juiste pakket gekwalificeerd voor de artsenopleiding. Zeker met de weging die in het huidige systeem zit is het zeer de vraag of een ander systeem gelukkiger afgewezenen, betere studenten of betere dokters kan opleveren. [In de krant, maar niet online: Olle ten Cate is hoogleraar medische onderwijskunde in Utrecht. Marijke van Dijk is opleidingsdirecteur geneeskunde in Utrecht. Cees van der Vleuten is hoogleraar onderwijskunde in Maastricht. Albert Scherpbier is hoogleraar kwaliteitsbevordering medisch onderwijs in Maastricht en Lambert Schuwirth is daar hoogleraar innovatieve toetsvormen.
Jan Borleffs, Janke Cohen en Rob Hiemstra (2 maart 2010). Selectie is beter dan loting. De Volkskrant, Forum-pagina. artikel
Robert Crommentuyn (4 maart 2010). De centrale selectie ter discussie. Tegenstanders van screenen aan de poort in het nauw. Medisch Contact, 65 #9.
Conall Boyle (2010). Lotteries for education. Origins, Experiences, Lessons. Imprint Academic. isbn 9781845402105
Janke Cohen Schotanus (2 november 2010). Tegenintuïtief. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar onderzoek van onderwijs in de medische wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. [Voor annotatie zie hier
Het geheim van de blauwe broer Eindrapport van de Verkenningscommissie Klassieke Talen onder voorzitterschap van: Caroline Kroon en Ineke Sluiter pdf
Welt Online (21-2-2010). FDP stellt Numerus clausus für Ärtzte infrage. html
Annette D. S. M. Nijs (14-10-2003). Beleidsnotitie ‘Ruim baan voor talent’.
Model Motivatiebrief
Ik heb nog geen seconde nagedacht over wat ik wil gaan studeren; ik heb wel wat anders aan mijn hoofd. Maar nu moet ik wel een ‘motivatiebrief’ schrijven, want ik wil psychologie nog niet uitsluiten. Hoewel, het circus dat u op kosten van de belastingbetaler hebt opgezet, maakt uw opleiding er niet aantrekkelijker op. Dat schijnt ook de bedoeling te zijn, maar zoiets werkt bij mij eerder averechts.
Neemt niet weg dat u ons voor een onmogelijke opgave stelt. ‘Motivatie’ is: wat anderen aan iemand toeschrijven. Zelf ga je daar niet over. Als psychologen zouden jullie dat moeten weten. ‘Ik ben wel/niet gemotiveerd’ is een krom soort lekentaal. Uit elementair wetenschappelijk zelfrespect zouden jullie dat vandaag nog uit je vocabulaire moeten schrappen. U bent waarschijnlijk op zoek naar een motivering: waarom wil ik eventueel psychologie studeren.
Maar dat is pas een echte valkuil. Als iemand naar genoegen de psychologiestudie als een rationele keuze weet te argumenteren, dan zoudt u haar of hem terstond naar economie moeten doorverwijzen, want daar werken ze met dat soort dingen. Voor de psychologie is zo iemand bij voorbaat totaal ongeschikt.
Dus daar trap ik allemaal niet in. Maar van de weeromstuit krijg ik wel steeds meer zin in psychologie. Misschien ben ik op mijn manier wel geïnteresseerd in mensen, meer dan in dingen. Of zo. Niet speciaal in hun gezondheid, welvaart, rechten, of zelfs sociale verbanden; meer in hunzelf, wat dat ook mag wezen. Als ik psychologie ga doen, is dat eerder bij wijze van default option.
Nou, dat is het wel zo’n beetje, veel meer kan ik er niet over zeggen. Ik hoop maar dat u te weinig aanmeldingen krijgt, zodat u dit soort brieven niet eens hoeft te lezen. (in een vorig leven onderwijsdecaan/-huishoudster psychologie)
1 Chance in Social Affairs Vilhelm Aubert 23 https://sci-hub.se/10.1080/00201745908601286
2 Chance, or Human Judgment? Dael Wolfle 45 https://www.science.org/doi/pdf/10.1126/science.167.3922.1201
3 Representative Democracy via Random Selection Dennis C. Mueller Robert D. Tollison Thomas D. Willett 47 https://sci-hub.se/10.1007/bf01718470
4 Hank Greely, The Equality of Allocation by Lot. 12 Harv. C.R.-C.L. L. Rev. 113 (1977) paywalled, alleen preview: https://heinonline.org/HOL/LandingPage?handle=hein.journals/hcrcl12&div=10&id=&page= 59
5 What Makes a Lottery Fair? George Sher 85
6 Justice and the Lottery Barbara Goodwin 97
7 Lot as a Democratic Device of Selection Richard G. Mulgan 113
8 Just Lotteries Lewis A. Kornhauser Lawrence G. Sager 133
9 Lotteries in Allocative Situations Torstein Eckhoff 161
10 The Assignment of Political Office by Lot Fredrik Engelstad 177
11 Allocation by Lot: A Conceptual and Empirical Analysis Willem K.B. Hofstee 201
12 Fairness John Broome 219
13 Let Them Eat Chances: Probability and Distributive Justice David Wasserman 231
14 Let's Toss for It: A Surprising Curb on Political Greed Sigmund Knag 251
Peter Stone (Ed) (2011). The Luck of the Draw: The Role of Lotteries in Decision Making Oxford University press. info.
Rijksoverheid (17 februari 2012). Ruim baan voor honderden extra medische studenten. persbericht
Schippers & Zijlstra (17 februari 2012). Kamerbrief over de capaciteit en selectie van opleidingen in de gezondheidszorg. Brief van minister Schippers (VWS) en staatssecretaris Zijlstra (OCW) aan de Tweede Kamer over de capaciteit en selectie van opleidingen in de gezondheidszorg. Dit om te voldoen aan de toekomstige vraag om voldoende en gekwalificeerd personeel. pdf
“
In het Regeerakkoord ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’ van september 2010 is de volgende passage opgenomen, ‘om aan de vraag van een kwart meer artsen2 in 2025 tegemoet te komen wordt de numerus fixus in lijn met het rapport van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg in 5 jaar afgeschaft. ”
Is hier sprake van een spraakverwarring? Moet niet eerst de numerus-fixus afgeschaft worden, zodat vanzelf ook de loting is verdwenen (althans voor geneeskunde, voor al die andere numerus-fixusstudies blijft de situatie zoals die was???)? Nee hoor, ik heb vorig jaar de wet ‘Ruim Baan voor Talent’ gemist. En waarom die decentrale selectie ruim baan gegeven? Is het de bedoeling om die numerus fixus af te schaffen omdat via de achterdeur is geregeld dat opleidingen geneeskunde zelf hun instroom getalsmatig mogen beperken?
“Afschaffen verplichte loting
Voor de fixus-opleidingen4 in het hoger onderwijs is de verplichting tot loting afgeschaft. De loting kan daarmee worden vervangen door decentrale selectie. Dit is mogelijk gemaakt met de op 5 juli 2011 aangenomen wet ‘Ruim Baan voor Talent’.5 Uitzondering hierop zijn de 8+ studenten6, die het directe recht op toelating tot een opleiding met een capaciteitsbeperking behouden.
Wij zijn van mening dat loting niet past in een hoger onderwijs stelsel waarin de afstemming tussen student en opleiding versterkt moet worden en daarom zal de loting op termijn helemaal worden afgeschaft. Dit zal meelopen in het wetsvoorstel ter uitwerking van de strategische agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap.
Bij decentrale selectie beoordeelt een instelling de studenten op bijvoorbeeld kwaliteiten en motivatie. Dit stelt instellingen in staat om de meest geschikte en gemotiveerde studenten voor de opleiding te selecteren en aspirant studenten hebben hun selectie voor de opleiding grotendeels zelf in de hand. De kans dat zeer gemotiveerde en geschikte studenten de gekozen opleiding kunnen volgen neemt hiermee sterk toe. Hiermee nemen wij de aanbeveling van de Raad voor Volksgezondheid & Zorg (RVZ) in het advies ‘Numerus Fixus Geneeskunde over: Loslaten of vasthouden’ om de loting te vervangen door 100% decentrale selectie door de universiteiten.
4 Dit betreft niet alleen de opleiding geneeskunde, maar alle opleidingen in het hoger onderwijsstelsel.
5 Staatsblad nr. 369, 26 juli 2011
6 Studenten met een gemiddeld eindexamencijfer van 8 of hoger voor het vwo met vereist profiel die rechtstreeks worden toegelaten tot de opleiding en de instelling van eerste voorkeur.
”
Martin Sommer (20 februari 2012). Zwanenzang voor loting. Volkskrant column Sommer slaat door: "De volstrekt willekeurige loting bestond al een aantal jaren niet meer. De officiële afschaffing markeert nu dat motivatie, hard werken en vooral geschiktheid terecht mogen worden beoordeeld en beloond, ook bij de toelating tot een studie."
Rutger Bregman (2 oktober 2012). Inkomen van specialist hoog door schaarste. De Volkskrant, p. 4.
Annette Posthumus (10 oktober 2012). 'Loten voelt oneerlijk' De Volkskrant, 5artikel
Ellen de Visser (20 maart 2012). De traumachirurg heeft altijd haast. De Volkskrant digitaal
'Er is in Nederland een enorm tekort aan verpleegkundigen, maar van jonge, pas afgestudeerde medisch specialisten, jonge klaren noemen we die, zijn er meer dan genoeg. Als aiossen, assistenten in opleiding tot specialist, na jaren keihard werken klaar zijn, vinden ze nergens plek. Er zijn alleen al 150 jonge chirurgen zonder vaste baan, en dat probleem speelt ook bij de jonge internisten, de radiologen, de cardiologen, de orthopedisch chirurgen, en de maag-darm-leverartsen. Een deel van hen gaat naar het buitenland, een deel zit thuis of doet ander werk, een deel zit in een enorme bus die van de ene naar de andere tijdelijke functie reist.
Voor stukken betreffende de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs zie bijvoorbeeld hier. Dat de centrale loting op termijn wordt afgeschaft is al wel bekend, maar dat dat ook betekent dat kandidaten met hoge eindexamencijfers niet meer vanzelfsprekend worden toegelaten mag wel een verrassing heten. Immers: bij decentrale selectie mogen eindexamencijfers geen rol spelen; of is dat nu genuanceerd? En hoe zit het met loten: mag dat straks niet meer, of mag dat in combinatie met tenminste twee kwalitatieve criteria? Onderstaande teksten geven geen antwoord op deze vragen. Dat wordt weer studeren op de WHW en de parlementaire behandeling. Het zal mij niet verbazen wanneer dan blijkt dat in deze complexe materie de wetegever een paar cruciale fouten en missers heeft geboekt. Voor deze Wet Kwaliteit in verscheidenheid is mijns inziens het hele concept al een kunstfout: verscheidenheid benadrukken staat gelijk aan het verliezen van doeltreffendheid en doelmatigheid van het onderwijs, dus juist kwaliteitsverlies. Maar ja, heel die discussie over meer selectie-aan-de-poort is voor ons selectiepsychologen een op voorhand verloren discussie. Er is niemand meer die nog interesse heeft in de juiste argumenten, of deze kan herkennen als ze ergens opduiken.
1. Het instellingsbestuur kan per opleiding in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit het maximum aantal studenten vaststellen dat voor de eerste maal kan worden ingeschreven voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding. De vaststelling geschiedt voor een studiejaar. 2. Het instellingsbestuur selecteert de aspirant-studenten in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit uitsluitend op grond van kwalitatieve criteria. Het aantal soorten kwalitatieve selectiecriteria bedraagt ten minste twee. 3. Het instellingsbestuur maakt tijdig de kwalitatieve selectiecriteria en de selectieprocedure bekend op grond waarvan de toelating zal plaats-vinden ingeval het aantal aspirant-studenten het maximum aantal, bedoeld in het eerste lid, zou overschrijden. Het instellingsbestuur stelt daartoe een reglement vast. Bij het vaststellen van het reglement houdt het instellingsbestuur rekening met de belangen van aspirant-studenten afkomstig uit de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderscheidenlijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten. 4. Het instellingsbestuur schrijft niet meer studenten in dan het maximum aantal dat het instellingsbestuur in verband met de beschikbare capaciteit heeft vastgesteld. 5. Indien ten aanzien van een opleiding een ministeri&tuml;le regeling als bedoeld in artikel 7.56 is vastgesteld, blijft dit artikel buiten toepassing. 6. Voor 1 december van het kalenderjaar voorafgaande aan het studiejaar waarvoor de eerste vaststelling geschiedt, doet het instellings-bestuur hiervan mededeling aan Onze minister. Voor een opleiding die na deze datum voor de eerste maal is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 6.13, en waarvan het onderwijs zal aanvangen met ingang van het daaropvolgende studiejaar, geldt 1 april als uiterste datum voor de mededeling aan Onze minister van de onderwijscapaciteit van die opleiding. 7. Bij ministeri&tuml;le regeling kunnen in ieder geval voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot: a. de aanmeldingsdatum voor selectie; en b. indien een opleiding door meer dan één instelling als bedoeld in artikel 1.2, onder a, wordt verzorgd, het aantal selectieprocedures van een bepaalde opleiding waaraan een gegadigde in hetzelfde studiejaar kan deelnemen.
Tot het moment dat hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 4a vervalt, komt artikel 7.57e, tweede lid, te luiden: 2. Indien het instellingsbestuur toepassing geeft aan het eerste lid, maakt het tijdig bekend: a. de kwalitatieve selectiecriteria die het in aanmerking wil nemen, waarvan het aantal ten minste twee bedraagt, b. de regels van administratieve aard, voorzover niet voortvloeiend uit het vierde lid, c. het percentage, bedoeld in het eerste lid, en d. of gegadigden een, twee dan wel drie maal tot deelname aan de selectieprocedure kunnen worden toegelaten.
Ook in Nederland wordt loting de laatste dertig jaar steeds vaker toegepast als verdelingsinstrument. Loting bij de toegang tot onderwijs staat nu sterk ter discussie. De sprekers van deze KNAW-themamiddag stellen eerst historische en filosofische vragen over de rechtvaardigheid van loting. Daarna spitst het debat zich toe op loting in het hoger onderwijs. Wat is de waarde van loting vergeleken met andere selectiemethoden?
Hier gaat iedereen dus bij verliezen. Hoe is het mogelijk. Lees nog eens Pieter Drenth (2013) erop na: webpagina KNAW. Kennelijk is er in bestuurlijke kringen geen besef dat loten altijd al als mogelijkheid in lastige situaties is gehanteerd. Zo ook in de zestiger jaren en later bij vele hogere beroepsopleidingen in Nederland. Van de zotte, met alle respect. Ik zal deze anti-intellectuele ontwikkeling op de voet blijven volgen, en hier rapporteren. En op Twitter natuurlijk @benwilbrink. Eenn goede hashtag zou handig zijn: #loteniszogeknogniet is iets aan de lang kant ;-) Al in 1888 beschreef grondlegger van de mathematische statistiek Edgeworth dat selectie in feite een gewogen loting is: zie hierboven. Paul van Meenen twijfelt aan de zuiverheid van de alternatieven tweet. Rapport Cie-Drenth ‘Gewogen loting gewogen’ 1997 staat nog gewoon online zie hier. Dat is evenwel alleen het hoofdrapport, zonder de volledige bijlagen. Deze bijlage bij het cie-rapport is meer gedetailleerd over criteria voor selectieinstrumenten: html. NRC 30 augustus 2014: Loting populaire studies maakt in 2017 plaats voor selectie html Lees nog eens Drenth 1995 Duijkerlezing; In Nederland is selectie onmogelijk html paywalled, kosten zijn 29 cent meen ik. Doen. De repliek van Bolkestein is ook online te lezen betaalmuur.
Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs
Eerste Kamer
Nadine Ketel, Edqin Leuven, Hessel Oosterbeek & Bas van der Klauw (accepted, 2015). The returns to medical school: Evidence from admission lotteries. AEJ:Applied pdf.
Maarten Derksen (OCW) leidt in. Keynotes: Janke Cohen, Theo Wubbels, 12 workshops, borrel
(29 september 2016). Hbo-opleidingen schrappen numerus fixus. De Telegraaf De titel is niet correct: het gaat niet om alle opleidengen. Maar goed, toch is het opvallend dat loten voor het komende studiejaar niet meer mag, alsof het in omstandigheden niet een geschite nethode zou zijn, zoals voor sommige opleidingen op dit niveau in de zestiger jaren en daarna het geval was. Beetje blinde regelzucht.
Als voor een opleiding een numerus fixus bestaat, wordt slechts een beperkt aantal studenten toegelaten. Meestal wordt er dan geloot. Na een wetswijziging mag dat loten volgend jaar niet meer. Opleidingen met een beperkt aantal plaatsen moeten hun studenten voortaan zelf selecteren. De aanmelding voor die selectie sluit op 15 januari Volgens de keuzegids is dat nieuwe systeem er de oorzaak van dat veel opleidingen de numerus fixus laten vallen.
Bussemaker verdedigt internationalisering Scienceguide 14 november 2016 pagina
Arie Pais (2016). Omkijken. Een logboek. Prometheus.
Als oplossing voor dat probleem had in het vorige kabinet staatssecretaris Klein voor een systeem van loting gekozen: gelukkigen werden toegelaten, de anderen konden het volgend jaar nog eens proberen en begonnen intussen dan vaak maar aan een 'parkeer-studie' in de hoop op meer succes de volgende keer. Ik kreeg brieven van mensen die voor de derde keer waren uitgeloot. Over de billijkheid van het systeem kon je twisten, maar erg bevredigend was het niet.
Naar typisch Nederlands gebruik stelde ik dus een commissie in die onder voorzitterschap van professor Drenth, hoogleraar psychologie aan de VU, van advies zou dienen. Kort gezegd is het advies erop neergekomen dat - naast andere, vaak persoonlijke factoren - vakkenkeuze in het middelbaar onderwijs en examenresultaten aldaar, belangrijk kunnen zijn voor de keuze van de verdere leerweg. In die richting zouden we het gaan zoeken.
Opvallend was het wel weer dat veel Kamerleden bekend zeiden te zijn met jongelieden die meermaals in het voortgezet onderwijs waren blijven zitten en naderhand toch nog professor of zoiets waren geworden. Men wilde maar zeggen dat rapportcijfers en eindexamens ook niet alles zeggen. Nu op dit punt doordrukken was niet het risico waard om goedkeuring van de HOVV-wet in gevaar te brengen. Eerst de tweefasestructuur erdoor krijgen.
We zaten in ons laatste kabinetsjaar. Als de aanstaande verkiezingen goed voor ons uitpakten zouden we - bouwend op het Drenth-rapport - de toelating tot de universiteiten gaan regelen. De plannen lagen klaar. Maar eerst nog die verkiezingen winnen. Arie Pais (2016). Omkijken. Een logboek. Prometheus. blz. 246-7.
Beantwoording kamervragen over numeri fixi bij technische universiteiten. ophalen
Elisabeth Artmann Nadine Ketel Hessel Oosterbeek Bas van der Klaauw (2018). Field of Study and Family Outcomes. IZA DP No. 11658 pdf from the abstract
Selectie bij opleidingen met een numerus fixus & de toegankelijkheid van het hoger onderwijs Anja van den Broek, José Mulder, Kyra de Korte, Joyce Bendig-Jacobs & Marije van Essen Onderzoek in opdracht van het ministerie van OCW Juni 2018 pdf
Aleid Truijens slaat de spijker weer eens op de kop. Gewogen loting bij numerus fixus was zo gek nog niet. "Het blinde lot is eerlijker dan de mens die oordeelt op basis van 'motivatie' en ‘persoonlijkheidskenmerken'" Column Volkskrant. column Zie ook deze Twitter draad
Jasper Been, Koen Marée en Bart Hekkema (14 april 2019). Loting op universiteiten werd afgeschaft omdat het oneerlijk voelde. Maar de selectie die ervoor in de plaats kwam, is pas echt oneerlijk
De Correspondent tweet of blog
Paul van Meenen (14 april 2019). Mondelinge vragen en debat aangemeld. #kansengelijkheid #nietklotenmaarloten #ikblijfhettochzeggen naar aanleiding van artikel van De Correspondent hier Mijn commentaar: draadje
Motie van de leden Paternotte en Van der Molen over toevoegen van loting aan het selectie-instrumentarium (11 februari 2020) download
Alexandra van Ditmars (20 februari 2020). Loten én selecteren is beter dan loten alleen. Trouw artikel .
Marieke van Twillert (11 februari 2020). Loting voor geneeskundestudie is weer een kwestie. Medisch Contact pagina
Cleo Freriks (12 februari 2020). 'Manier van selecteren in Maastricht werkt wèl' Voorstel D66: weer loting in plaats van decentrale selectie. artikel
Sanne Schreurs (2020). Selection for medical school. The quest for validity. Dissertation Universiteit van Maastricht. open access
Ben Wilbrink (12 februari en verder). Draadje op Twitter hier
Het valt me op dat er veel drukte is over methoden voor decentrale selectie, maar dat niemand beseft dat een numerus fixus een bijzondere situatie is die onderwijsrechten inperkt. Enige nederigheid zou passend zijn. Heb ik het verkeerd?
Zo was er eind vorige week een symposium over decentrale selectie, met vier presentaties die ieder onbeschaamd rebbelden over opbrengst voor de betreffende opleiding. Hoe kortzichtig kunnen we zijn. Het gaat om ons publiek onderwijs, niet om de begroting van opleiding A of B.
Met de motie-Paternotte & Van der Molen is er weer discussie over loten - hoognodig, want na 35 jaar succes van de gewogen loting werd die methode onwettig verklaard. In welke bananenrepubliek leven we, ik ben de tel kwijt. Verstandige inbreng van oude rot Olle ten Cate, bedankt Olle!
In handen van de kleingeestigen eigenen numerus-fixusstudies zich privileges toe (selecteren) die opleidingen onder ons onderwijsstelsel normaal niet hebben. Ik zal er maar geen lelijke term voor gebruiken. Het is een grof schandaal, maar toch lijkt vrijwel niemand dat te zien.
Beleidmakend Nederland heeft de mond vol van vaardigheden van de 21e eeuw, maar op dit dossier van selectie bij numerus fixus zie ik geen sprankje kritisch denken, en louter onvermogen om relevante publicaties bij elkaar te sprokkelen via Duck Duck Go (of Google). Shame on you.
Voor mij nieuwe info, via Sanne Schreurs (Twitter):
: https://twitter.com/SchreursSanne/status/1227835537861595136 Verwijst door naar haar proefschrift, op 20 maart in Maastricht te verdedigen. Over, jawel: selectie versus loten. Ik heb dat nog niet kunnen doornemen, ben wel weer heel benieuwd. @jpaternotte @harryvdmolen
Ben Wilbrink (21 november). Draadje op Twitter hier
Jan Paternotte (19 februari 2020). AANGENOMEN! Verbod op loten wordt opgeheven. tweet Mijn commentaar: Dit was absoluut noodzakelijk. Bedankt Jan, ongetwijfeld mede namens de psychologen (Wijnen, Hofstee, Mellenbergh, Kolthoff, Drenth, mijzelf, Cohen ook) die sinds begin jaren '70 loten in deze bijzondere context bepleitten en verdedigden. Bv http://benwilbrink.nl/publicaties/74HetLotCRWO_OvO.htm
In het kader van opruimen van mijn archief over o.a. de numerus fixus, maak ik een groot aantal lastig of geheel niet toegankelijke bronnen uit de maatschappelijke discussie toegankelijk in de vorm van transcripties, met enige voorafgaande aantekeningen, op mijn blog site 'Fair schooling' https://benwilbrink.wordpress.com/ Zie de reeks, gestart in maart 2021, 'Alle geslaagden zijn geschikt'. Het gaat om stukken die hierboven ook zijn vermeld, inclusief link naar de transcriptie. Voorlopig is het 'werk in uitvoering', er komen nog steed items bij. Ik stel mij voor dat een en ander uiteindelijk de basis vormt voor een handboek over selectie aan de poort van de universiteit (het hoger onderwijs). Nou ja, laat ik het houden op een historische beschrijving van de numerus fixusproblematiek.
Raad van State (24 februari 2021). 2021D10095 35765 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs file ophalen
35 765 (12 maart 2021). Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs. Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Nr 3 Memorie van Toelichting file ophalen
Maarten van der Smagt & Nouchka Tick & Linda van Ooijen - Van der Linde. (6 juli 2021). Eerlijke toelatingsprocedure combineert decentrale selectie en loting. artikel
Olle ten Cate (22 oktober 2021). Loting voor opleiding geneeskunde is juist eerlijker dan selectie. ScienceGuide webpagina
Olle ten Cate, PhD (2021). Rationales for a Lottery Among the Qualified to Select Medical Trainees: Decades of Dutch Experience. J Grad Med Educ (2021) 13 (5): 612–615. https://doi.org/10.4300/JGME-D-21-00789.1
Ben Wilbrink (9 maart 2022) Numerus Fixus, snoeihard debat aflevering 2. Discriminatie. blog
Michiel Bakker (6 april 2022). Kansenongelijkheid toegenomen na invoering selectie; wat gaan we eraan doen? Interview met Lianne Mulder en Suzanne Fikrat. ScienceGuide web.
Lianne Mulder, Anouk Wouters, Jos W. R. Twisk, Andries S. Koster, Eddymurphy U. Akwiwu, Jan H. Ravesloot (2022). Selection for health professions education leads to increased inequality of opportunity and decreased student diversity in The Netherlands, but lottery is no solution: A retrospective multi-cohort study. Medial Teacher, 44, issue 7. open access
Ionica Smeets (3 juni 2022). Soms is loten misschien eerlijker. Hoe kun je willekeur inzetten in een selectieprocedure? De Volkskrant archief
Inspectie voor het Onderwijs (20-1-2023). Selectie in hoger onderwijs onvoldoende en onvolledig onderbouwd. webpagina
Inspectie voor het Onderwijs (20-1-2023). Selectie in het hoger onderwijs: criteria, instrumenten en de borging van kansengelijkheid. rapport.
Ben Wilbrink (24 januari) Loten bij numerus fixus: terug van weggeweest. Nu als decentrale loting bij capaciteitsfixus blog op basis van twitterdraad
Ben Wilbrink (26 januari) Decentrale selectie by fixus-studies tast recht op hoger onderwijs aan blog op basis van twitterdraad
‘Het is tijd om het taboe te doorbreken’ de Jonge Speciaist'
https://dejongespecialist.nl/het-is-tijd-om-het-taboe-te-doorbreken/ via https://twitter.com/benwilbrink/status/1371913920093507584
Aleid Truijens (30 januari 2023). De 'juiste' geneeskundestudent blijkt vaak wit, vrouw en kind van hoogopgeleiden – door de selectiemethode. De Volkskrant column
Ben Wilbrink (11 juli 2023) In het kort: de geschiedenis van loten voor geneeskunde. blog
Ben Wilbrink (2023). A thumbnail history of admission by lottery in Dutch medicine studies. Translated from the original Dutch by Lambert Schuwirth.
blog
p>
Afzonderlijke pagina: Toelating tot scholen (voortgezet onderwijs) htm
Numerus Clausus Wiki
Capaciteitsorgaan: Stichting Capaciteitsorgaan voor medische en tandheelkundige vervolgopleidingen website
Sortition: http://en.wikipedia.org/wiki/Sortition
Sortition: http://www.imprint-academic.com/sortition
Deutschland: online suchen auf 'der Numerus-clausus" , nicht 'Der numerus-fixus"
Deutschland: online suchen auf 'der Numerus-clausus" und Uni - FU Berlin, usw - um die spezifische daten zu bekommen
Deutschland: WikiPedia
Deutschland: Zentralstelle für die Vergabe von Studienplätzen ZVS
Die Schweiz, Medizin-studium site
Information on Democracy by Lotteries and Elections http://globalpublic.org/id1.html
The Sortition Option http://www.constitution.org/elec/sortition.htm
http://www.benwilbrink.nl/projecten/loten_nf.htm#KNAW_2013 http://goo.gl/fZZFq
176. Aan het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) is verzocht om de mogelijkheid tot ontwikkeling van landelijk vergelijkende studietoetsen, zoals voorgesteld in het rapport van de Werkgroep selectie in verband met de Machtigingswet inschrijving, nader te onderzoeken en hierover voor 1 januari 1979 rapport uitte brengen. De Regering is voornemens een standpunt te bepalen inzake het rapport van de Werkgroep selectie in verband met de Machtigingswet inschrijving studenten, na kennisneming van de resultaten van het door het CITO ingestelde onderzoek.
177. Zoals aangekondigd zal binnenkort de Tweede Kamer der Staten-Generaal een wetsontwerp, houdende verlenging van de Machtigingswet inschrijving studenten tot 1 september 1980 bereiken. De Regering zal de verlengingstermijn benutten voor het verder ontwerpen van een wetsontwerp, houdende verlenging en wijziging van de Machtigingswet inschrijving studenten. Er wordt naar gestreefd dit wetsontwerp uiterlijk 1 mei 1980 als wet in werking te doen treden.
178. Het is de eerste ondergetekende bekend, dat de h.b.o.-raad zich over deze problematiek beraadt en zich voorstelt hieromtrent binnen afzienbare tijd een standpunt te bepalen. De inhoud hiervan zal voor de verdere voortgang van dit project van zeer groot belang zijn. De aandacht gaat in eerste instantie uit naar de opleidingen die onder het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen ressorteren. Of daarbij ook nog andere opleidingen zullen (kunnen) worden betrokken valt thans niet te overzien.
Maar in een gesprek met ons maakt prof. Wiegersma er geen geheim van dat hij en zijn commissie eigenlijk toe willen naar een toelatingsexamen voor alle studierichtingen
De gedachte aan een universitair toelatingsexamen dook vorige maand op in het advies dat de werkgroep-Wiegersma uitbracht aan de minister van onderwijs, dr A. Pais. Deze had de werkgroep gevraagd om voorstellen te doen voor een betere selectie voor studierichtingen met een studentenstop.
Suggesties
Het universitaire toelatingsexamen is in deze opzet nog vrijwillig. Gegadigden die geen zeveneneenhalf gemiddeld op hun schriftelijk eindexamen halen, hoeven er niet aan deel te nemen. Zij kunnen ook rustig de derde ronde van de loting afwachten. Bovendien zou het toelatingsexamen alleen gelden voor studierichtingen met een studentenstop.
Geen zeggenschap
Prof. Wiegersma behoort tot die groep universitaire docenten die meent dat het gemiddelde peil van de aankomende studenten de laatste tien, twintig jaar merkbaar is gedaald. Dat blijkt niet alleen uit het geringere aantal vakken dat verplicht is voor het eindexamen (zeven in plaats van elf), maar ook uit het niveau dat behaald wordt in de vakken die dan wel worden geëxamineerd.
Vrij
Eenzijdig
Kernvakken
Meer kans
Aldus luidt de door de Werkgroep Selectie onder voorzitterschap van de Amsterdamse hoogleraar prof. S. Wiegersma zelf gemaakte en in het rapport van de werkgroep opgenomen samenvatting van het hoofdelement van de commissie-werkzaamheden: het ontwerpen van een nieuw systeem met betrekking tot het regelen van toelating van studenten voor die studierichtingen waarvoor een numerus clausus geldt. Zoals reeds gemeld (zie Folia van 10 juni jongstleden) staat de door minister Pais nieuw leven ingeroepen werkgroep (zij adviseerde in '73 ook De Braauw) een systeem voor ogen waarin zowel via het behalen van een hoog eindexamencijfergemiddelde, het met goed gevolg afleggen van een vergelijkende toelatingstoets als via integrale loting voor de resterende plaatsen, toelating tot de universiteit verkregen kan worden. Er zijn in de ogen van de werkgroep drie mogelijkheden om toegelaten te worden tot universitaire studierichtingen met een stop: éénderde van de plaatsen wordt vergeven op basis van het eindexamengemiddelde, éénderde via de toets en éénderde via de loting. Dat de werkgroep (die naast Wie-gersma onder meer bestond uit de universitaire adviserende zwaargewichten prof. dr. A. D. de Groot en prof. dr. R. A. de Moor) uit-kwam bij een toelatingssysteem als boven geschetst is overigens niet zo verwonderlijk. Minister Pais zelf verzocht de werkgroep namelijk hem te adviseren over de toelatingsproblematiek, waarbij ij drie uitgangspunten centraal stelde: het toewijzen van een bepaald percentage van de beschikbare plaatsen aan leerlingen met een hoog eindexamencijfergemiddelde, het toewijzen van een percentage plaatsen op grond van resultaten verkregen bij een landelijke vergelijkende studietoets, en het onderzoeken van een nadere methode die gehanteerd kan worden om de dan nog resterende plaatsen te verdelen.
meer realiteitszin>
Zoals het zich nu laat aanzien, zal minister Pais in de tweede week van juli een wetsontwerp over deze selectieproblematiek naar de Tweede Kamer sturen. De verwachting is dat dit wetsontwerp een verlenging zal behelzen van de Machtigingswet Inschrijving Studenten, alhoewel het niet uitgesloten moet worden geacht, dat de minister een wijziging op de Wet Wetenschappelijk Onderwijs voorstelt, aangezien het expliciet "gesloten" verklaren van structureel gebleken numeri fixi-studierichtingen zulks mogelijkerwijs verlangt. Wat ook het voorstel van de minister zijn zal, voor het zomerreces kan de kwestie niet meer in de Kamer behandeld worden.
peer uit wassenaar
Minder bezwaren leven bij het VVD-Tweede-Kamerlid mevrouw Ginjaar-Maas, die in februari van dit jaar nog tegenover Folia "onthulde", dat eindexamencijfers bij een niet op loting gericht toelatingssysteem zeker niet zwaarder zouden gaan tellen. Zij acht het thans door de commissie-Wiergersma voorgestelde systeem zeker niet onaanvaardbaar. Zo heeft zij geen bezwaar tegen het centrale uitgangspunt van het rapport dat een leerling zich door inzet ("studie-ijver") en prestatie moet kunnen kwalificeren om toegelaten te worden tot studierichtingen waarvoor een numerus clausus geldt, mits daarbij rekening gehouden wordt met moeilijkheden waarmee kinderen in zogeheten achterstandsituaties bij het studeren geconfronteerd worden.
De hoger onderwijs-specialist van de PvdA, ex-staatssecretaris Klein, wijst er in zijn reactie op, dat de commissie een rapport heeft opgesteld naar aanleiding van een opdracht van de minister. (De commissie ging overeenkomstig het verzoek van de minister uit van drie uitgangspunten: het toewijzen van een bepaald percentage van de beschikbare plaatsen aan leerlingen met een hoog gemiddeld eindexamencijfer; een percentage plaatsen toewijzen op grond van resultaten verkregen bij een landelijk vergelijkende studietoets, en het onderzoek van een nadere methode die gehanteerd kan worden om de dan nog resterende plaatsen te verdelen.)
Het Landelijk Overleg van Grondraden (LOG) heeft zich in een reactie op het advies van de werkgroep selectie (onder het motto: "Elk kind alle kans op elke onderwijs) uitgesproken tegen de plannen "zowel wat betreft de concrete voorstellen die een verscherpte selectie in het onderwijs zullen betekenen, als tegen het kader, waarin minister Pais deze voorstellen wil inpassen, namelijk het structureel vastleggen van de studentenstops in het beleid ten aanzien van het wetenschappelijk onderwijs." Daarnaast wijst het LOG erop dat het principieel recht op een plaats in het wetenschappelijk onderwijs in de voorstellen wordt ontkend en dat de concurrentieslag in het VWO in de voorgestelde regeling wordt verscherpt.
Ook een prominent vertegenwoor-diger van de Nederlandse Vereniging van Schooldecanen, de heer Sanders - onder wiens voorzitterschap in januari van dit jaar een commissie rapporteerde over de lotingsproblematiek - laat zich zeer kritisch uit over het plan-Wiegersma: "Dat in het voorstel het schoolonderzoek niet meer meetelt om het gemiddeld eindexamencijfer vast te stellen is in feite een motie van wantrouwen aan het adres van alle leraren die bij het VWO werken. Bovendien ga je op zo'n manier tornen aan het karakter van het schoolonderzoek, want het ligt voor de hand dat wanneer het eindexamen zo'n zware rol gaat spelen, leraren in het schoolonderzoek veel meer naar dat centraal schriftelijk toe zullen gaan werken." Sanders wijst er voorts op dat het wetenschappelijk onderwijs in voortentamens vaak veel minder hoge eisen stelt aan de toekomstige studenten dan het VWO van hen verlangt, in verband waarmee hij ernstige twijfels uit ten aanzien van de noodzakelijkheid van (naar het zich laat aanzien bepaald niet lichte) universitaire toelatingsexamens.
Ten slotte is nog interessant dat inmiddels ook de Groningse professor Hofstee, die deel uitmaakte van de commissie-Warriës die de vorige bewindslieden advies uitbracht over de lotingsproblematiek (zij adviseerde in januari 1977 de gewogen loting te handhaven), zijn visie op het rapport van de commissie-Wiegersma heeft ont-vouwd. Hij benadrukt dat het rapport selectietechnisch goed in elkaar steekt, waarbij Hofstee wel de kanttekening maakt dat dit compliment pas komt ná de constatering dat dit rapport de resultante is van een politieke keuze, namelijk het verleggen van het accent in de richting van selectie. Het is statistisch aantoonbaar, aldus Hofstee, dat meer dan 50 percent van de geslaagden voor een VWO-examen een behoorlijk grote slaagkans heeft voor de studie van zijn keuze. Voorts vestigt hij er de aandacht op dat het vergelijkend universitair toelatingsexamen niet zo mooi is als het lijkt, omdat de suggestie die gewekt wordt, als zou een VWO-leerling die geen 7,5 of meer gemiddeld heeft behaald op het eindexamen, de zaak via een toelatingsexamen nog in de hand kunnen krijgen, onheus is. Hofstee: "Voor diegenen die via de toets naar het universitaire onderwijs willen is slechts één-derde van de plaatsen beschikbaar. Nemen we nu het voorbeeld van de medicijnenstudie, dan kun je zien dat er 3200 aanmeldingen zijn tegen 1600 beschikbare plaatsen. Van die 1600 kan slechts éénderde worden vergeven middels het vergelijkend examen (een dikke 500 dus) waarbij dan ook nog eens bedacht moet worden dat ook mensen die het jaar daarvoor niet toegelaten zijn aan dat examen zullen meedoen." Hij concludeert dan ook, dat "het vergelijkend examen meer een theoretische mogelijkheid dan een reële kans is om toegelaten te worden tot universitaire studierichtingen waarvoor een numerus fixus geldt."
Hoewel zelfs nog niet bekend is of, en zo ja in hoeverre minister Pais het advies van de commissie-Wiegersma zal overnemen, staat nu al vast dat de parlementaire behandeling van de toelatingsproblematiek bepaald niet over een leien dakje zal gaan. Zulks niet in het minst vanwege het grote aantal overwegend negatieve reacties dat op zo korte termijn op het advies is losgekomen.
-steekproef gehouden op 31 scholen. "Aan het onderzoek van Hofstee namen 2032 Brabantse eindexamenkandidaten deel." 40% is voorstander van integrale loting, 45% van gewogen loting, &% van integrale selectie. "Bij scholen in de Randstad Holland waren deze cijfers respectievelijk 68%, 27% en 4%. Bij scholen in Enschede was de uitslag 39%,46% en 15%.
Wiegersma: "We hebben er in feite maar drie keer over vergaderd, dat wil zeggen, een weekend, nog één dag en vervolgens is nog een afsluitende bijeenkomst gehouden. Dat is inderdaad zeer snel. Dat kon, omdat er binnen de commissie een vrij grote mate van eensgezindheid bestond met betrekking tot de onderhavige problematiek. Waarbij de omstandigheid, dat wij ook in 1973 al een advies terzake hadden uitgebracht natuurlijk een groot voordeel geweest is. Eigenlijk gingen de gedachten van de werkgroep in '73 ook al in de richting van een universitair toelatingsexamen, alleen, binnen het departement was dat toen een onhaalbare kaart. Vandaar, dat wij dat destijds niet hebben voorgesteld. Ik heb het idee, dat er op het ministerie nu iets anders tegen de materie aangekeken wordt.
geen moeite
Wiegersma heeft er overigens geen moeite mee, dat de werkgroep er niet in geslaagd is het loten geheel uit te bannen, al had minister Pais dat waarschijnlijk wel gaarne gewild. Hij stelt althans: ,Als je op basis van persoonlijke prestaties gaat selecteren, dan komt er een moment dat er niet meer zinnig te differienteren valt. Een onderscheid ten aanzien van te verwachten slaagkansen tussen mensen met een 6 als gemiddeld eindexamencijfer en mensen met een 7 is niet te maken. Wel, als je dan toch niet zinnig meer kunt onderscheiden, geef dan iedereen een gelijke kans.
parkeren
Eigenlijk twee kansen, want men mag maximaal twee keer "solliciteren" naar een plaats in een numerus-fixus-studierichting, hetgeen volgens de Amsterdamse studentendecaan Janssen strijd is met een "grondwettelijk recht op onderwijs". Volgens Wiegersma echter bestaat zo'n grondwettelijk recht niet. "Anders was het recht niet expliciet in de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs opgenomen", stelt hij. "Wij hebben met het grenzen stellen aan het aantal malen dat men mee mag loten een oplossing proberen te vinden voor de problematiek van de zgn. parkeerstudenten, die wachtend op inloting, dikwijls lange tijd een studie volgen, zonder het oogmerk die af te ronden. Dat is voor studenten een vervelende situatie en daarbij legt het systeem onnodig beslag op de toch al beperkte ruimte. Een secundaire overweging was, dat de kans om ingeloot te worden groter wordt naarmate je het maximum aantal malen meeloten beperkt."
"second time sixth form"
Een opmerkelijk mogelijk gevolg van het nu voorgestelde selectiesysteem is dat, wat in Engeland al zeer gebruikelijk is, en daar wordt aangeduid met de term "second time sixth form". Leerlingen, die in eerste instantie het gemiddelde van 7,5 niet gehaald hebben, en vervolgens ook het universitair toelatingsexamen en de loting de boot hebben gemist, kunnen zonder problemen dat laatste schooljaar gewoon overdoen, aan welke operatie de staat via de dubbele kinderbijslag bereidwillig financieel bijdraagt. "Vooral voor kandidaten, die niet uitblinken in de bij het universitair toelatingsexamen te ondervragen "kernvakken" waarschijnlijk een handige oplossing. Is die problematiek onderkend? Wiegersma: "Er is in de werkgroep niet uitvoerig over gesproken. Juridisch valt er weinig tegen het twee maal doorlopen van de laatste klas te doen, en op kleine schaal gebeurt het nu al door uitgelote aspirantstudenten Medicijnen. Ik vind wel, dat wanneer op grote schaal van deze mogelijkheid gebruik gaat worden gemaakt, er wettelijk iets tegen moet worden ondernomen. Maar die ontwikkeling zou ik wel eerst willen afwachten".
integratie
De twee-fasenstructuur is één pijler van het Hoger Onderwijsbeleid, zoals Pais dat voor ogen staat, maar de integratie van WO en HBO is een andere. Het is in die sleutel dan ook opvallend, dat de commissie zich met de wildgroei van selectieregels in het HBO volstrekt niet heeft beziggehouden, hem zelfs in haar rapport niet aanstipt. Wiegersma daarover: "Er moest door de werkgroep zeer snel advies worden uitgebracht. Er was gewoon geen tijd voor. Bovendien heeft het regelen van de selectie in het HBO vérstrekkende juridische consequenties. Het wettelijk systeem geeft het HBO in deze vrije hand, en dus zou wetswijziging noodzakelijk zijn. Ik neem aan, dat de bewindsman deze problematiek zal willen regelen bij de voorbereidingen voor een nieuwe wet op het Hoger Onderwijs. Maar ik betwijfel of dat nog in deze kabinetsperiode het geval zal zijn," aldus Wiegersma, die desgevraagd de mogelijkheid niet wilde uitsluiten, dat de bewindsman ter regeling van deze problematiek in de toekomst opnieuw een beroep zou doen op de Werkgroep Selectie. 1979 Het Cito neemt opdracht aan die ze niet wil: een toelatingstoets maken
Broekman, P. K. H., Van Antwerpen, A. P., Meijering, P. H., & Reijnaert, R. J. M. (1979). Studietoetsen voor toelating tot studierichtingen met een numerus clausus. Arnhem: Cito 15 januari 1979. 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1979. annotatie hier
De problematiek rond een inhoudelijke beoordeling op basis van geleverde prestaties is door de regering Van Agt voor het eerst aangezwengeld toen het in de regeringsverklaring bij het aantreden van het nieuwe kabinet liet weten het thans gehanteerde lotingssysteem "minder aanvaardbaar" te achten.
waardering
Het CITO heeft de minister inmiddels geadviseerd over de mogelijkheden van de door de commissie-Wiegersma voorgestelde landelijke vergelijkende toets. Het instituut was daarbij verzocht aan te geven of het mogelijk zou zijn in een dergelijk examen inhoudelijk hetzelfde te toetsen als bij het schriftelijk eindexamen het geval is, doch tevens het "inzicht" van VWO-kandidaten in een bepaald vak dieper te peilen dan dat bij het eindexamen geschiedt. In het kader van deze technische opdracht heeft de minister nu van het CITO te horen gekregen dat dit inderdaad tot de mogelijkheden behoort.
In het rapport, zo melden zeer betrouwbare bronnen, wordt erop gewezen dat er bij examens sprake is van twee te toetsen elementen: achievement (prestatie, kale kennis) en attitude (inzicht, motivatie). Het CITO komt in zijn rapport tot de conclusie dat de toetsing van de tweede component van het leerproces wel degelijk tot de mogelijkheden behoort, op grond waarvan het de stelling aandurft dat er op een betere wijze kan worden geselecteerd op inhoudelijke criteria welke VWO'er méér, en welke minder geschikt moet worden geacht voor een bepaalde studie.
bal teruggespeeld
schril contrast
Dat is er nu. Waarme de situatie niet denkbeeldig is geworden, dat met ingang van het collegejaar '80-'81 een universitair toelatingsexamen zal worden afgenomen met de bedoeling om aspirant-studenten uit te selecteren voor een veelvoud van het aantal studierichtingen waarvoor het strenge toelatingssysteem oorspronkelijk door de advies-commissie-Wiegersma was ontwikkeld. De minister bereidt namelijk in het kader van de Hoger Onderwijs Voor Velen-nota een nieuw wetsontwerp inzake het selectievraagstuk voor, dat in meer inhoudelijke toetsingscriteria moet voorzien.
Commentaar van de Universiteit van Amsterdam op het rapport van de Werkgroep Selectie in verband met de machtigingswet inschrijving studenten dd. 31 mei 1978. (1979??)
Kortom: het rapport van de werkgroep-Wiegersna vormt een onvoldoende basis voor rationele politieke besluitvorming. Ik zal hieronder trachten in enkele van de zojuist gesignaleerde lacunes te voorzien. Ik zal een poging doen de aanlvelingen van de werkgroep overzichtelijk te presenteren (I), het voorgestelde toelatingssystewm te vergelijken met het bestaande (ë), en de mogelijke effecten en neveneffecten van het voorgestelde toelatirgssysteern te inventariseren (ëI)
1980 Broddelwerk van een nieuwe minister: Pais
MET het instellen van zo'n nieuw selectiesysteem dat voorlopig vijf jaar moet gaan duren, wordt het systeem van de studentenstops aan de universiteiten een vaststaand gegeven.
HET systeem van cijfers voor de toelating zoals dat in het voorontwerp door Pais wordt voorgesteld, zal op de middelbare scholen een slechte invloed hebben. Lmmers, opnieuw zal de dwang voor het halen van hoge cijfers voor enkele vakken vergroot worden; het zal de onderlinge concurrentiestrijd onder scholieren verhogen. En als de cijfers tenslotte toch niet hoog genoeg zijn (niemand weet hoe hoog) dan moet er nog een concurrentieslag geleverd worden voor een toelatingsexamen.
HET is volstrekt typerend dat de minister reclame maakt met het bestrijden van de bestaande ongelijkheid in het kader van een maatregel die juist gericht is op verscherpte selectie, op het verhinderen van menselijke ont-plooiing bij groepen jongeren, op het wegtrappen van mensen die aan de poort van de universiteit kloppen.
Met deze uitspraken lichtte minister Pais (O en W) gisteren zijn plan toe om het systeem van de "gewogen loting" - bij gesloten studierichtingen loten om de beschikbare plaatsen, maar wel met meer kansen naarmate de eindexamencijfers hoger zijn - te vervangen door een drievoudig stelsel dat rechtstreeks toelating verzekert aan de gegadigden met de hoogste eindexamencijfers.
Steuntje
Positieve discriminatie ten gunste van groepen die achterblijven. In Nederland ligt de voorkeursbehandeling van vrouwen moeilijk, vanwege de angst dat positieve discriminatie van de ene groep betekent dat de andere groep negatief gediscrimineerd wordt.
Marie en Jan
Koppositie
Omdat politici maar een beperkt geheugen hebben, en ambtenaren er geen eigen documentatie meer op na kunnen houden in hun rolkoffertjes, kon in de 21e eeuw een omslag naar decentrale selectie worden gemaakt alsof er nooit eerder een kabinet was geweest die zoiets al eens had geprobeerd, en terug was gefloten door publiek verzet. So it goes.
Onderwijsresarch en universitaire selectie
Wat is het aardige aan het probleem van de selectie? De aardigheid is dat het hier gaat om de strijd tussen gezond verstand en wetenschap. Het gezonde verstand schrijft ons voor dat waar weinig studieplaatsen zijn alleen de besten moeten worden toegelaten en dat psychologen ons kunnen en moeten vertellen wie de besten zijn. De wetenschapper die pretenties van de te hulp geroepen selecteurs toetst, constateert daartegenover dat het probieem van de hoeveelheid studieplaatsen niet oplosbaar is door het toepassen van strengere selectie. Het gezonde verstand is aan deze constatering nog niet toe; waarschijnlijk zal dat wel zijn over enige jaren als de wetenschappers inmiddels alweer hebben ontdekt dat je voor de 'tweede fase' in de universiteit prima kunt selecteren, met een hoop rendementswinst.
Wat is het inzichtelijke aan het selectieprobleem? Dat je zo mooi kunt uitrekenen wat voor rendementswinst je kunt behalen*. En ook kun je op het schoolbord zo mooi uittekenen dat begingedrag gecorreleerd is met eindgedrag**. Het selectieprobleem, dat een politiek probleem is, is voor een onderwijskundige zo inzichtelijk omdat bijna iedereen moet kunnen begrijpen dat het rendementsvraagstuk en het predictiemodel bij de universitaire selectie zo verschrikkelijk weinig met elkaar te maken hebben. Dat is in een half uur uit te leggen aan elke eerstejaars die niet zelf onderwijzer is geweest.
Het selectieprobleem is steeds een actueel probleem en zal dat ook blijven zolang de ene minister na de andere probeert het gezonde verstand te laten prevaleren boven het wetenschappelijk inzicht. Toch beschouw ik het ais een overwinning, van een stuk of tien Nederlandse onderwijsonderzoekers, dat in ons land de toe-lating tot de fixus-studierichtingen nog steeds door loting wordt bepaald en dat het minister Pais veel moeite zal kosten zijn voorstel voor strengere selectie aangenomen te krijgen.
Egbert Warries
* noot Z i e vooral Ben Wilbrink: Kanttekeningen bij Pais' Voorontwerp van Wet Toelating tot numerus fixus studies in het W.O., COWO, Universiteit van Amsterdam, juli 1980. http://benwilbrink.nl/publicaties/80KansberekeningenCOWO.htm
noot** Zie desnoods
Kath. Meerum Terwogt-Kouwenhoven: De voorspelbaarheid van studieprestaties van eerste jaars studenten aan de subfaculteit psychologie van Amsterdam, Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 5 (1980), 4, 126-137.
open / Kath. Meerum Terwogt-Kouwenhoven: Vooropleiding als voorspellen van studie-resultaat, maar niet van studiesucces, Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 5 (1980), 4, 166 - 169.
open
1981 De tweede fase: selecteren of loten?
2.1 De voorwaarden van de WWO: toegangsvoorwaarden en toelatingsvoorwaarden
2.2. De numerus fixus
2.2.1. De numerus fixus als maatschappelijk probleem
2.2.2 Is een numerus fixus naar Nederlands recht geoorloofd?
2.2.3 De Machtigingswet Inschrijving Studenten
2.2.4 Wachtlijsten
Het voorontwerp van een nieuwe machtigingswet voor studierlchtinen met een studentenstop regelt de selectie in drie fasen. Eenderde van de plaatsen wordt gereserveerd voor gegadigden met een hoog gemiddelde op hun eindexamen. Weer eenderde deel wordt toegelaten op grond van de uitslag van een landelijke toelatingstoets in twee vakken. De overige plaatsen worden verdeeld door loting, waarbij vrouwelijk kandidaten en ex-dienstplichtigen een streepje voor krijgen.
Selectie
Ben Wilbrink, die verbonden Is aan het centrum voor onderzoek van het wetenschappelijk onderwijs aan de Universiteit van Amsterdam, ziet wenig heil in selectie op grond van eindexamencijfers. Er bestaat wel een verband tussen hoge cijfers en goede studieresultaten, maar dat verband is te algemeen om er duidelijke conclusies aan te verbinden.
Het algemene verband tussen hoge examencljfers en een grotere kans om te slagen tijdens de studie valt al gauw in duigen als we kijken naar afzonderlijke groepen. Dan blijken jongens een grotere kans om te slagen te hebben dan meisjes, studenten die jong beginnen doen het beter dan ouderen, en een diploma gymnaslum- B biedt meer kans op succes dan een diploma HBS-B. Moet je dan bij voorbeeld jongens dle op jeugdige leeftijd een gymnasium-B diploma halen eerder toelaten dan meisjes ln vergelijkbare omstandigheden? Nee, want ln de groep met gymnasium-B is er weer geen verschil als gevolg van sekse en leeftijd.
Het voordeel van het huidige systeem Is volgens Wilbrink dat de kans om ln te loten geleidelijk oploopt naarmate je examencljfers beter zijn. In de regeling dle minister Pais voorstaat, komt er echter een absolute grens, bij voorbeeld bij 7,5. Wie daarboven zit wordt automatisch toegelaten, wie daar éénhonderdste punt onder zit niet. En voor degenen dle van tevoren weten dat zij toch nooit boven een zeven uitkomen, werkt deze scherpe scheidslijn helemaal ontmoedigend. Grote bezwaren heeft Wilbrink vervolgens tegen de toets, die leder kan afleggen dle niet automatisch geplaatst wordt. Dat wordt volgens hem een hachelijke onderneming, omdat van tevoren niet bekend is wat de toets gaat inhouden. Uit berekeningen blijkt bovendien dat gegadigden met een laag examengemiddelde geen schijn van kans hebben om via de toets geplaatst te worden.
Curieus
Helemaal curieus wordt de regeling van Pais voor de groep die moet loten. Meisjes (doorgaans sterk in de minderheid) krijgen langs deze weg de helft van de resterende plaatsen toebedeeld. Van de mannen dle naar de overige plaatsen meedingen hebben ex-dienstpichtlgen een twee maal zo grote kans als degenen die niet in dienst mochten of wilden. Bij sommige studies zal de zogenaamde positieve discriminatie van meisjes leiden tot minimale kansen voor jongens. Bij diergeneeskunde bij voorbeeld zou de kans om toegelaten te worden voor meisjes zes keer zo groot zijn als voor jongens dle niet in dienst zijn geweest.
[kader:] Het percentage vrouwelijke studenten is vorig jaar flink toegenomen. Van de 35.000 eerstejaars stadenten bestond 35 procent alt meisjes, dat is vijf procent meer dan het Jaar daarvoor. Het totale aantal studenten aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen is vorig jaar niet meer gegroeid. Dit is waarschijnlijk vooral een gevolg van de nieuwe regeling voor het betalen van collegegeld. Studenten dle langer dan vijf jaar staan ingeschreven worden niet langer vrijgesteld van collegegeld. Dat heeft ertoe geleid dat veel ouderejaarsstudenten zich hebben laten uitschrijven.
1982 loten voor tweede fase?
1983 Het jaar van Beiaard, en van reflectie op compromismethoden
hgl. exacte wet.: 8,0
hgl. geesteswet.: 7,8
hgl. biol. wet.: 7,7
hgl. maatsch. wet.: 7,6
hgl. med. wet.: 7,4
controlegroep: 6,7
Tabel 1: gemiddeld cijfer op de eindlijst van de middelbare school bij Nederlandse hoogleraren in diverse wetenschappen. De controlegroep bestaat uit willekeurige scholieren van hetzelfde eindexamenjaar.
talen wisk natk gesch lat/gr
7,8 7,5 8,2 8,2 7,9 hgl. geesteswet.
7,6 7,5 7,7 8,1 7,5 hgl. maatsch. wet.
7,5 8,6 8,6 7,8 7,4 hgl. exacte wet.
7,5 7,8 8,1 7,8 7,9 hgl. biol. wet.
7,0 7,6 7,9 7,6 6,8 hgl. med. wet.
7,5 7,9 8,2 7,9 7,5 alle hoogleraren
6,6 6,7 6,9 7,2 6,6 controlegroep
Tabel 2. De gemiddelde cijfers van Nederlandse hoogleraren behaald bij het eindexamen van de middelbare school. De controlegroep bestaat uit personen die in hetzelfde jaar eindexamen deden. Vet afgedrukt zijn de cijfers die hoger liggen dan het gemiddelde cijfer van alle hoogleraren.
Dat hoogleraren, zegge, in de oude talen indertijd hoge cijfers behaald hebben voor latijn en grieks, ligt in de rede. Interessanter is dat, zoals blijkt uit tabel 2, hoogleraren uit een bepaalde groep van wetenschappen (bv. de geesteswetenschappen) gemiddeld ook hoger dan de controlegroep gescoord hebben bij andere vakken (bv. de wiskunde). 1984 betting
1985 de lerarenopleiding
1986
1987 desert
1988 a gold lottery
1989 Solomonic judgements
1990 De machtigingswet wordt telkens maar verlengd
1991 Stilte voor de storm
1992 Goodwin: justice by lottery
VRIJERE prijsvorming is een noodzakelijk bestanddeel van een nieuw stelsel gezondheidszorg, zoals door de commissie-Dekker in 1987 werd aanbevolen en door kabinetten van verschillende politieke samenstelling nadien werd overgenomen. Dat betekent dat er sprake zal zijn van prijsconcurrentie tussen verzekeraars en tussen aanbieders van zorg (artsen, ziekenhuizen, enzovoort). Net zoals dat bij andere goederen en diensten het geval is, zal dat inhouden dat de prijzen en prijs-kwaliteitverhouding van het aanbod kunnen verschillen. Voor het zover is moet er nog heel wat gebeuren.
De bedenkers van het nieuwe stelsel hanteren bij hun voorstellen een aantal vooronderstellingen. Een van de belangrijkste daarvan is die van consumentensoevereiniteit. Dat is de mogelijkheid voor consumenten door hun keuzegedrag een belangrijke invloed op hoeveelheid, prijs en kwaliteit van het marktaanbod uit te oefenen. Vanouds gaan politici en economen hier van uit. In de gezondheidszorg is, meer nog dan in andere bedrijfstakken, het omgekeerde het geval. Hier is niet de consumentensoevereiniteit, maar de producentensoevereiniteit de meest overheersende vorm.
Wil een stelsel zoals voorgesteld door respectievelijk Dekker, Dees en Simons kunnen werken, dan dient de overheid de voorwaarden voor evenwichtiger marktverhoudingen in de gezondheidszorg te creëren. Daar gaat de kritiek op Simons, zoals die in het najaar losbarstte, echter niet over. Die kritiek is in hoge mate onzakelijk en onwaarachtig. Het gros van de prijsstijgingen die op het conto van het nieuwe stelsel worden geschreven hebben daar niets mee te maken, maar komen voort uit oude verplichtingen. De zogenaamde 'haast van Simons' is een bedenksel van dwarsliggende en trainerende belangengroepen en Eerste-Kamerleden, die al vier jaar geleden konden weten wat er stond te gebeuren.
VIER jaar geleden immers dienden Dees en Brinkman, die nu vanuit Den Haag en Texel met verbazingwekkende zelfverloochening de oppositie tegen Simons aanvoeren, een soortgelijk plan in ('Verandering Verzekerd' geheten) met invoeringstermijnen die twee tot drie jaar vroeger lagen.
K. Kolthoff was lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid en is bestuurslid van het Landelijk Overleg van Decentrale Patiënten/consumenten Platforms (LODEP).1993 Einde van de Machtigingswet: nu gewoon wet
1994
1995 Drenth's Duijkerlezing
Het betoog van de heer Bolkestein lijkt aantrekkelijk. Kort samengevat: niet iedereen bezit evenveel studietalent. De universiteit en de wetenschap zijn er voor de besten, de knappe koppen. De laatste jaren worden veel te veel mensen toegelaten tot de universiteit, waardoor de kwaliteit van onderwijs en onderzoek daalt. We moeten (weer) durven selecteren. Bij nader inzien houdt de kritiek geen stand. Natuurlijk heeft hij gelijk met de stelling dat niet idereen over dezelfde intelligentie en studietalenten beschikt, en dat niet iedereen tot de universiteit mag worden toegelaten. Maar dat gebeurt in Nederland ook niet. Nedeland heeft een selectief secundair onderwijssyteem, waardoor in feite ongeveer eenzelfde percentage van de bevolking deelneemt aan het hoger onderwijs als in andere Europese landen, ook daar waar wel een ingangsselectie plaatsvindt (zie de vergelijkende analyse in het rapport van de VSNU-Commissie-De Moor). En ik zie geen enkele reden om in Nederland een sterke reductie van het aantal hoger opgeleiden te bepleiten, waardoor ons land in Europa aanzienlijk uit de pas zou gaan lopen. 1996 Briljante kandidaat loot uit: alsof een vulkaan uitbarst
Monique de Vries (2 september 1996). Voor afschaffen loting is geen advies nodig. De Volkskrant. pagina1997 Een nieuwe commissie: Drenth. Maar buigt naar de politiek
Sen, A. (1973/1997). On economic inequality. Oxford: Clarendon Press.
Toine Heijmans Volkskrant 14 mei 1997. 8? pagina
Esther Hageman, Trouw 14 mei 1997. Ritzen houdt vast aan gewogen loting bij gebrek aan beter. pagina 1998 Wijziging van de Wet brengt raden in beweging
Volkskrant 5 november 1998. Meike mag toch zonder loting gaan studeren. pagina "Zij heeft met succes een beroep gedaan op de hardheidsclausule" 1999 De deur voor selectie staat nu op een kier
2000 Astronoom richt zijn blik op loterijmachine
2001 Minder toetredingsbelemmeringen
2002 Loten bij capaciteitsproblemen van scholen (gymnasia)
"The lottery system should end complaints that the enrollment process is unfair to low-income and single parents who are unable to wait for days in lines outside schools where they want to enroll their children. "
"'It doesn't do anything to correct the inequity in the school system, that a handful of schools are considered to be good,' said Francesca Dixon, a teacher, parent and PTA president at Terrell Elementary in Southeast. 'No matter how you decide, there are still a majority of students who don't get into the schools that are considered to be desirable.'"2003 Loten op termijn overbodig. Werkelijk?
When the issue of moral luck is brought forward for philosophical consideration, our criminal justice system, and perhaps our society as a whole, comes to resemble the fictional world of Babylon. Much of what we do and who we are depends on factors outside of our control, so punishing individuals for their transgressions of the law becomes no different than imposing the punishments at random. 2004 Een Amerikaanse loting
2005 We slaan een jaartje over
2006 Loten voor het gymnasium
2007 School admissions
Te denken valt hierbij aan de afschaffing van de numerus fixus, het doorbreken van de dominante rol van
specialisten bij de opleidingscapaciteit van vervolgopleidingen) en de verandering van aanbod- naar vraagfinanciering bij AWBZ.
Het CPB over belangrijke uitdagingen voor het nieuwe kabinet. pdf
2008 Het kabinet: numerus fixus geneeskunde moet lager
Inmiddels heb ik het advies 2008 ontvangen van het Capaciteitsorgaan dat betrekking heeft op zowel de initiële opleiding geneeskunde als de medische vervolgopleidingen. In mijn standpunt op dat advies zal het uitgangspunt zijn te streven naar een ruim voldoende aanbod van artsen met een relevante vervolgopleiding. Per specialisme wil ik bezien hoeveel basisartsen daartoe een medische vervolgopleiding moeten krijgen. Daaruit resulteert tevens hoeveel basisartsen er (op termijn) minimaal opgeleid moeten worden door de universiteiten. Bij de vaststelling van de hoogte van de numerus fixus van de initiële opleiding geneeskunde voor de komende jaren streven mijn collega van OC&W en ik naar een ruim voldoende aanbod van basisartsen voor de medische vervolgopleidingen."2009 De schaamte voorbij
LUMC-hoogleraar Jan Anthonie Bruijn is enthousiast over Rotterdams onderzoek waarin naar zijn mening voor het eerst is aangetoond dat selectie aan de poort effect heeft op studiesucces, en dus dat er maar eens een einde moet komen aan procedures met loting als onderdeel. In de Mare van 3 december zegt hij zelfs “... het is voor het eerst ter wereld dat een onderzoek naar effecten van selectie echt goed is opgezet.” Een hoogleraar die zo'n uitspraak doet over wat er in de wereld aan onderzoek zou zijn gedaan, verkeert niet in de beste positie om de kwaliteit van dit type onderzoek te beoordelen.
Ben Wilbrink.
(Als onderzoeker van meet af aan betrokken geweest bij de problematiek van toelating bij numerus-fixusstudies.)
Informatieve brochure. Downloaden maar.2010 Einde numerus fixus in zicht? Ja, als het aan het kabinet-Rutte ligt.
Of slaat het ‘onrechtvaardig’ op de numerus fixus zelf, op het aantal plaatsen dat veel te klein is om alle toelaatbare kandidaten te bedienen? Maar daar zal de komende tijd juist de politieke discussie over gaan, omdat opheffing van deze numerus fixus tot kostbare chaos zal leiden: het onderwijs kan de grotere aantallen niet verwerken, en als het dat al zou kunnen zou het bar kostbaar zijn. Maar daar heeft Commentaar een eenvoudige oplossing voor: selectie aan de poort. Waar was De Volkskrant de afgelopen veertig jaar?
2011 Ruim baan voor talent?
Zoekresultaten op rijksoverheid.nl voor ‘Ruim baan voor talent’. html
Zoekresultaten op rijksoverheid.nl voor: wet “Ruim baan voor talent”. html
In tijden waarin academici nog ruimschoots hun maatschappelijke verantwoordelijk namen, zou tegen al deze onzinnigheid heftig zijn geprotesteerd. Zo niet vandaag de dag. Zelfs psychologen gaan mee met de selectie-gekte. Zo moet de kandidaat die in Groningen psychologie wil gaan studeren, een motivatiebrief schrijven. Maar niet getreurd, jongelui: in de Universiteitskrant van 24 november 2011 heeft Wim Hofstee een keurige voorbeeldbrief gepubliceerd zie hier. Ik ben zo vrij om hem in zijn geheel te citeren, zeg maar om de teloorgang van de psychologie zelf te onderstrepen.
Naar aanleiding van de decentrale selectieprocedure voor psychologie RUG heb ik me afgevraagd wat voor motivatiebrief ik destijds zou hebben geschreven (met de kennis van nu). Van harte aanbevolen als voorbeeldbrief voor aspirant-psychologiestudenten.
Geacht Bestuur Psychologie
Wim Hofstee
Annemarie de Knecht - Van Eeekelen (2011). Een strijd tussen praktijk en theorie, tussen kliniek en wetenschap. Het universitaire onderwijs in de geneeskunde in Nederland rond 1900. In L. J. Dorsman & P. J. Kegtmans: Van lectio to powerpoint. Over de geschiedenis van het onderwijs aan de Nederlandse universiteiten (43-68). Verloren.
Peter Stone (Ed) (2011). Lotteries in public life. Imprint Academic info 2012 Staatsgreep Halbe Zijlstra: niet meer loten voor geneeskunde
Zevenendertig jaar na het kamerbrede compromis van de gewogen loting voor numerus-fixustudies, grijpt de VVD de gelegenheid die de meerderheid van 76 zetels dit gedoogkabinet geeft om althans voor geneeskunde de loting de deur uit te doen, en de toelating tot geneeskunde over te laten aan het vrije spel van de markt. Nou ja: ‘vrij’ dus alleen voor de opleidingen geneeskunde, niet voor de gezamenlijke kandidaten voor die opleidingen.
Nadine Ketel, Edwin Leuven, Hessel Oosterbeek & Bas van der Klaauw (2012). The returns to medical school in a regulated labor market: Evidence from admission lotteries. pdf (een eenvoudiger artikeltje in Folia)
Het regeeraccoord van VVD en PvdA, november 2012, staat geen selectie aan de poort toe (zoals de commissie-Veerman bepleitte), tenzij:
'Om die jonge garde te helpen, moeten wij anders naar ons vak gaan kijken. Je kunt best drie dagen per week chirurg zijn, een fulltimebaan kan prima worden opgevuld door twee artsen. Mijn generatie staat daarvoor open, maar om me heen hoor ik nog veel ouderwetse argumenten: een chirurg moet 100 uur per week in het ziekenhuis zijn, want dat is belangrijk voor de continuïteit van zorg. Als je goed samenwerkt met je collega's, hoef je er echt niet altijd te zijn, dan draag je als team zorg voor de continuïteit.
'Ook het aantal opleidingsplekken moet naar beneden, de kraan moet dicht. Dat is ingewikkeld, want iedere arts in opleiding krijgt van de overheid een zak geld mee en daar houden ziekenhuizen tienduizenden euro's aan over. Er is een financiële prikkel om ze te blijven opleiden en dat klopt gewoon niet. Want we weten dat we ze over een paar jaar weinig te bieden hebben. Dat is oneerlijk tegenover een grote groep jonge artsen die zich een slag in de rondte heeft gewerkt. Ik schat dat er nu tussen de vijfhonderd en de duizend jonge medisch specialisten zijn zonder vaste baan. We moeten ons echt verantwoordelijker gaan voelen voor die groep.
2013 Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs
33 519 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs) Nr. 3MEMORIE VAN TOELICHTING kamerstuk
Peter Stone (2013). Access to Higher Education by the Luck of the Draw Article in Comparative Education Review researchgate.net .
DUB nieuws (2 september 2013). KNAW: loten soms zo slecht nog niet. webpagina
KNAW Seminar (16 september 2013): Is loting onrechtvaardig? html
David van Reybrouck (2013). Tegen verkiezingen. De Bezige Bij. isbn 9789023474593 (O.a.: blauwdruk voor een democratie gebaseerd op loting. )
2014 Bussemaker: loten moet weg
Bussemaker gaat loting als instrument voor verdelen van schaarse plaatsen in HO verbieden. En dan ligt er ineens (30 augustus 2014) een kamerbrief waarin doodleuk staat dat loten wordt afgeschaft, wat ik dan toch maar lees als een verbod op loten als instrument om toelatingsproblemen op te lossen. Direct de kamerbrief ophalen: pdf.
DUO (oktober 2014). Aanmelden studie. Alles over opleidingen met een loting. pdf
Aleid Truijens, Volkskrant (21 september 12014). 'Loting voor studie is een rotsysteem, maar misschien is er geen beter' column
2015 Stille berusting?
“Sommige mbo-opleidingen voeren een numerus fixus in omdat het aantal stageplekken in bepaalde grote sectoren te laag is.”
html
2016
2017
Han van der Maas en Klaas Visser (8 juni 2017). Wet selectie studenten is niet uitvoerbaar. pagina
Iedereen die beweert dat we met selectiemethoden aspirant-studenten op geschiktheid kunnen rangordenen (en dat is waar de wet ons toe verplicht) heeft ongelijk. Gewogen loting was en is het beste alternatief. Gewogen loting doet recht aan het feit dat onze selectiecriteria matig zijn. Vertekening in selectie in het nadeel van ondervertegenwoordigde groepen wordt verlaagd. Maar de wet sluit dit gewogen loten dus uit.
Selectie meer dan cijfers alleen. Decentrale selectie bij bachelo- en masteropleidingen in het bekostigd hoger onderwijs. maart 2017 Inspectie van het Onderwijs.
pdf
2018
Elisabeth Artmann, Nadine Ketel, Hessel Oosterbeek, Bas van der Klaauw (2018). Field of Study and Family Outcomes. IZA DP No. 11658 pdf
Numerus fixus, selectie en kansengelijkheid in het wetenschappelijk onderwijs. Een overzichtsstudie naar doelen, criteria, instrumenten en effecten van selectie. Anja van den Broek, Kyra de Korte, José Mulder, Joyce Bendig-Jacobs
Oktober 2018 pdf2019
2020
Janke Cohen-Schotanus (interview, 20 februari 2020). "Al die motivatiebrieven en referenties, daar heb je dus niks aan" ScienceGuide
pagina 2021
2022
Ben Wilbrink (8 maart 2022) Selecteren bij de NF: verlies verlies voor iedereen, houd er toch mee op. blog 2023
Marten van de Wier (20 januari 2023). Inspectie bezorgd: hoger onderwijs let niet op gelijke kansen bij selectie student. Trouw artikel 2024
Joost van Egmond (Trouw 1 februari 2024). Het oude selectiedilemma bij studies gaat een nieuwe, experimentele fase in. artikel paywalled Zie ook
Links
dode links
Er zijn weinig dingen zo veranderlijk als adressen op het wereldwijdeweb. Regelmatig ga ik met de vlooienkam door mijn website om dode links te identificeren (met de link checker van het W3Consortium). Mocht je een artikel graag willen hebben, maar de link is dood: mail mij. Meestal heb ik voor de veiligheid een download bewaard.
Zoeken in NRC, maak gebruik van (per maand, vanaf 1990-1):
https://www.nrc.nl/sitemap/1990-1.xml
"Loten is onbetrouwbaar testen." Susan Niessen & Rob Meijer zetten de zaak op de kop. Testen is over de band van een test: zie grondlegger van de mathematische statistiek Edgeworth 1888 http://www.jstor.org/stable/2339898 Afijn, ik had het voor de Cie-Drenth allemaal nog eens op rij gezet http://www.benwilbrink.nl/projecten/loten_nf.htm#1997 en http://benwilbrink.nl/publicaties/97OpsommingDrenth.htm